Streven. Jaargang 1
(1933)– [tijdschrift] Streven [1933-1947]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
II.MIJN tweede bewering luidde als volgt: de romancyclus van Walschap is geen gezonde, nog veel minder weldoende lektuur voor onze vlaamsche menschen. In 'De Standaard' van 2 December l.l. schreef Marnix Gijsen over Het 'geval' WalschapGa naar voetnoot(1) Een verdedigend artikel; met hier en daar een nogal heftige uitvalGa naar voetnoot(2), voornamelijk op het einde: 'Als dan ergens in eer obscuur Duitsch blaadjeGa naar voetnoot(3) een duisterling in verband met de Adelaïdetrilogie den satanischen naam van André Gide uitspreekt dan antwoordt de echo alleen met een driedubbelen schaterlach om zooveel dwaasheid.' Een dubbel verwijt wil Gijsen beantwoorden. Vooreerst dat Walschap 'breekt met de opwekkende, vriendelijke vertelkunst van Conscience en Timmermans'; ten tweede dat 'de voorstelling van het katholieke Vlaamsche dorp... zoo zwart is dat zij (de boeken van W.) de geestelijke waarden die het katholieke leven hoeven te beheerschen, gevaarlijk vervagen.' Het eerste wijst hij af met een gewaagde bewering: de kunst van Conscience zou voor den beschaafden lezer in Vlaanderen geene beteekenis meer hebben; en de populariteit van Timmermans zou berusten op eene anachronistische voorstelling, in het buitenland, van onze vlaamsche menschen. Zijn verweer tegen het tweede klinkt bijna als een bewering van Pascal: de verdieping van onze literatuur, welke met een schok gebeurde, brengt voor den romanschrijver mede dat hij psychologische gevallen, goede en kwadeGa naar voetnoot(4), om zich zelf moet behandelen, afgezien van de lokale kenmerken van zijn volk en de problemen van zijn tijd. Gijsen besluit met een heel korte verklaring van 'de weerbare houding, die Walschap aanneemt tegenover de katholieke atmosfeer van het Vlaamsche dorp en bijzonder tegenover het katholieke onderwijs onzer pensionaten.' Hij meent 'in die houding een teeken des tijds te ontdekken'; hij verwijst naar een hoofdstuk van Papini; en... Walschap heeft, 'tegenover de katholieke atmosfeer', de 'schuchterheid van den geest... overwonnen'Ga naar voetnoot(5) | |
[pagina 3]
| |
Nu willen wij dit stuk niet weerleggen. Het eerste antwoord is een zeer eenzijdige bewering; wat Gijsen ook wel weet... Het tweede schermt met 'verdieping'; maar noch dit woord noch die 'schok' geven een voldoenden uitleg voor een te verregaand voorbijzien van tijds- en volkswaarden. En dat heel de grond van Walschap's 'weerbare houding' in het 'teeken des tijds' zou liggen waarvan Papini gewaagt; zal ook Gijsen, als hij wat nadenkt en toeziet, ten slotte wel niet meer volhouden.
Rondom twee brandpunten liggen al de meeningsverschillen samengetrokken: het wezen van den roman; en het 'europeesche peil' van onze vlaamsche literatuur. Beide brandpunten stralen zelf nog, konvergeerend, op: 'rijker en dieper leven'.
Het is nutteloos hier den oorsprong en de geschiedenis na te gaan van den roman in West-Europa; maar het is goed daar eens aan te denken. De roman begint waar het heldendicht eindigt. Verhalen van oorlog en strijd, fantastische avonturen vol symbolisme, allegorische lessen, arkadische idyllen, satirische vondsten, realistische scènes uit het burgerleven, historische tafereelen...: onder hoeveel verschillende vormen en gedaanten is de roman niet door de eeuwen gegaan: spel van scheppende fantasie altijd; en daaronder of daarachter deze of gene levenshouding!... Dat is de moderne roman gebleven. Een bonte verscheidenheid; ook als we al het minderwaardige op zij schuiven. Avonturenromans, zedenromans, historische romans, sprookjesromans...: en de waarde van elk werk wordt hoofdzakelijk door twee faktoren bepaald: de scheppende macht der fantasie, de diepte en ernst der uitgebeelde levenshouding. Niet alleen handig in het bouwen, vruchtbaar in het voortbrengen... de romanschrijver moet bovenal kunnen scheppen. Elke roman, elk verhaal trouwens, is vooreerst een goede vondst; doch, waar natuurlijke aanleg aanwezig is, komt die scheppende macht, regelmatig geoefend, tot verbazende ontwikkeling. Bij Dickens en bij Balzac bij voorbeeld; wier meeste verhalen echter, hoe weelderig ook, niet gloeien van diep inwendig licht. Ernst en diepte van levensinzicht komen voort uit het intiemste leven van den schrijver, terwijl hij aan den roman werkte; en dan alleen is zijn werk waarlijk groot, wanneer het levensdiepte en scheppende macht harmonisch vereenigt. Dan speelt zijn verhaal tegelijkertijd in een dubbele sfeer: de zichtbare, en de buiten- en bovenzinnelijkeGa naar voetnoot(6). Dan, waar wij menschen zien handelen, merken wij de diepste roerselen van hunne ziel, en de werking van Gods albeschikkende voorzienigheid.Ga naar voetnoot(7) Een levensinzicht, ernstig, grondig, gevormd uit veel ervaring en nog meer kontemplatie, door het verhaal gedurig steeds voller en dieper gesuggereerd; en juist door deze verdieping en verruiming datzelfde verhaal anderzijds, in tempo, ontplooiing, weelderigheid en kracht dragend en voortstuwend...: zoo ongeveer kunnen wij ons de menschelijke waarde van een groot roman voorstellen. Dat levensinzicht noemden wij in ons eerste deel: inspiratie. Het is ook de inspiratie, zoover het, als uit eigen kracht, zichzelf ontwikkelt en voltooit bij den vorderenden schrijver; en onder diens invloed, bij den vorderenden lezer, vorm en kleur ontvangt. Het is geene abstrakte, enkelvoudige geschematiseerde, wél een levende, komplexe gedachte. Intuïtie en ervaring beide, niet gesystematiseerd zooals in de wijsbegeerte of in de positieve wetenschappen; maar waarlijk geschiedend en verloopend. Een levensverloop; en in elk levensverloop ligt een heel verleden besloten, terwijl er een heele toekomst uit ontkiemt. En daarom schrijft niemand een groot roman zonder zelf, in zijn levensinzicht, | |
[pagina 4]
| |
met groote stappen vooruit te gaan.Ga naar voetnoot(8) En daarom ook is elk groot roman, voor zijn volk en zijn tijd, een stuwkracht naar vernieuwing.Ga naar voetnoot(9) Bij een levensverloop hoort een richting: naar het goede of naar het kwade, naar God of naar de wereld, de waarheid of den schijn, den geest of de stof, het leven of den dood. Een levensverloop naar het kwaad stremt, met den tijd, zichzelf; naar het goed gaat het open in eeuwige bedrijvigheid...; en deze roman alleen is vlekkeloos schoon en machtig groot, blijvend genot voor eeuwig, waardoor schrijver en lezer schrijden naar God. Al het overige verkwijnt, veroudert, laat onbevredigd; en, met den tijd, sterft.Ga naar voetnoot(10)
Aan deze beginselen, hoe vluchtig en hoe onvolkomen ook aangegeven en verklaard, willen wij Walschap's trilogie toetsen.
In ons eerste deel onderscheidden wij het opzet van de inspiratie; hier - en dit onderscheid is, in den grond, hetzelfde - het verhaal van het voorgespiegeld levensbeeld. En evenals we toen aan de inspiratie meer belang hechtten, evenzoo nu aan het levensbeeld. Toch bespreken wij eerst het verhaal. De ontucht van Adelaïde brengt haar tot verdwazing en dood. Haar zoon Eric ontkomt aan de verdwazing, niet aan den dood. Hare kleindochter Carla wordt, na veel kalme lijdzaamheid, de stammoeder van een nieuw geslacht. Het verhaal loopt over drie geslachten; en één persoon van elk der drie speelt, om de beurt, de hoofdrol. Zijne eenheid ligt in een afdwalen en terechtkomen - het gewone thema van een dieper bedoeld roman, drama of epos -; maar hier omtrent de geheimste en schandigste zonde, verbonden met de duistere, komplexe wetten der erfelijkheid. Walschap heeft het zich zoo moeilijk mogelijk gemaakt: alle decor heeft hij vermeden, den tijd als stil gelegd.Ga naar voetnoot(11) De verholenste krachten alleen moeten drie opeenvolgende levens tot ééne ontwikkeling samenvoegen. Tot eenheid is het echter niet gekomen: de dood van Eric besluit de zonde van Adelaïde; de lijdzaamheid van Carla vormt eene andere geschiedenisGa naar voetnoot(12). Wel kan men het derde boek als een tegenhanger der eerste twee beschouwen; wel kan men de eenheid doen bestaan in het nauwkeurig uitgemeten voortschrijden der grondthesis - Adelaïde sterft verdwaasd; Eric sneuvelt, op weg naar de overwinning; Carla overwint en brengt nieuw leven -; maar evenwicht en gradueering wijzen op een bedacht, niet op een gegroeid geheel. En deze breuk in de organische eenheid knakt ook de overtuigingskracht der grondgedachte. Daarbij steunt het verhaal op te wankele werkelijkheid; ook daarin heeft de schrijver zijne krachten overschat. Wij weten het wel: scheppende verbeelding mag de werkelijkheid niet kopiëeren; een schilderij is niet een fotografie...; maar een schilderij verbeeldt toch een dieper doordringen in ware werkelijkheid!... In welke werkelijkheid wordt, in deze trilogie, dieper doorgedrongen? In de | |
[pagina 5]
| |
verwoestingen der ontucht?... In de geheimzinnige erfelijkheid?... Och kom, Walschap fantaseert nogal willekeurig, en hij bemantelt zijne onvastheid met een zeer konkrete voorstelling der feiten, in een krachtig bevestigenden stijl. Meer dan eens doet de kombatieve, geweldige natuur van den schrijver zijne artistieke ontvankelijkheid geweld aan; te meer daar die natuur gediend wordt door het zeer ontwikkeld vermogen om oude herinneringen en verdwenen gestalten, als naar willekeur, weer op te roepen en te doen leven. Walschap heeft iets bijna bovenmenschelijks aangedurfd; en, niettegenstaande aanleg, ernst en werkkracht, faalde, voor een deel, de uitvoering.
Daar is een ander bezwaar, veel belangrijker dan deze kritische beschouwingen, en dat verhaal en levensbeeld beide geldt: hoe kwam Walschap tot dit onderwerp? Want hij wist toch dat reeds het onderwerp alleen zijne boeken voor vele menschen ongeschikt maakte. En een romanschrijver kan zijn publiek niet kiezen, daar de roman, uiteraard, vulgariseerend is. Hij stak er toch een katholieke thesis in, zal men antwoorden; en hij wilde tevens in zijn scheppingswerk diep menschelijke strevingen blootleggen. Zoo bleef hij getrouw aan zijn verleden van onversaagd strijder en allerernstigst kunstenaar. Maar dat maakt de vraag nog meer ingewikkeld: hoe kwam hij tot eene inspiratie tegen zijn opzet in? Tot een levensbeeld in strijd met de abstrakte bedoeling en met de oppervlakkige beteekenis van zijn verhaal? Hoe kwam hij tot deze innerlijke verscheurdheid? Terwijl hij, naar het uiterlijke, getrouw bleef aan zijn vroegere levensrichting; van waar en hoe die innerlijke verandering? Men zegt misschien dat Walschap alleen daarop kan antwoorden... Dat de vraag een 'petitio principii' in zich besluit, daar wij die innerlijke verscheurdheid niet bewezen hebben... Dat wij willekeurig willen fantaseeren: wat wij aan den schrijver zoo pas verweten... Dat wij, bij de bespreking van een roman, daar toch niet alles mogen bij sleuren... Toch willen wij wijzen op een zeer algemeen verschijnsel. Het dunkt ons dat het hierbij hoort; en dat het zoowel den geest van Van de Voorde en van Gijsen als dien van Walschap, in hun zeer bepaalde 'Europeesche' richting - naar ons oordeel, dwaling - klaarder belichten zal.
Sinds de Van-Nu-en-Straksers voornamelijk, hebben de vlaamsche letterkundigen zich systematisch gevormd naar Europeesche richtingen en schrijvers. Naar Flaubert bij voorbeeld, naar Ibsen en Dostojewski; en het fransche naturalisme en symbolisme, en de russische onevenwichtigheid, en de mystisch getinte perversiteit van den grooten Noor, en zoovele andere invloeden daarbuiten en daarnaast...: álles heeft een sfeer gevormd, freudiaansch naturalistisch in zijn psychologie, positivistisch en amoreel in zijn opvatting van huisgezin en samenleving, met valsche glansen van agnostisch schijnmysticisme. Uit Rusland, uit Frankrijk, uit Scandinavië; uit landen waar de maatschappij ontwricht was en de godsdienst verloren, is die lucht van perverse dekadentie tot ons overgewaaid. Rijkbegaafden hebben haar in Europa verbreid - al zal de toekomst uitwijzen hoezeer zij vele groote talenten heeft verdord en vernietigd -; rijkbegaafden hebben haar bij ons aanvaard en geprezen...; en nu heet die geest het europeesch peil waarnaar wij, Vlamingen, lang reikhalsden; de 'plotselinge verdieping onzer literatuur', welke 'met een schok gebeurde'... Materialisme lijkt altijd, op het eerste zicht, machtiger en dieper dan spiritrualisme. Het is uiterlijk en tastbaar; het onontwarbaar kluwen zijner wetten en krachten lijkt ondoorgrondelijk mysterie, terwijl spiritualisme, voor wie niet intens inwendig leeft, aandoet als 'n ijdel droomenland. In wazige lucht lijkt een toren altijd verder afgelegen dan bij helder weer... Er hoort ook, bij den modernen geest van ontbinding, een zekere verdraagzaamheid, een schijnbare breedheid van | |
[pagina 6]
| |
geest en begrijpen, een soort aesthetische kleurloosheid, waardoor hij verscheiden gezindheden groepeert: dat alles zooveel te gemakkelijker daar alle verheffend ideaal verzwindt...; en zoo werden, onder de vlaamsche katholieken, verscheidenen beïnvloed en om den tuin geleid. Enkelen verloren er het geloof aan; anderen kwamen de lichtere of zwaardere krisis min of meer te bovenGa naar voetnoot(13). Maar in meer dan een vlaamsch midden verstikte de europeesche kultuur, voor een deel althans, de vlaamsche traditie. 'Bekrompen Europeanisme': zoo verzetten wij ons, op het einde van ons eerste deel, tegen het 'bekrompen provincialisme' van Van de Voorde; en ziehier wat wij met die boutade bedoelden. Vooreerst mag men het peil van eene beschaving niet uitmeten naar de waarde van enkele romans alleen of van de literatuur; want de roman, stuwkracht naar de toekomst, is niet evenredig een kultuurbeeld.Ga naar voetnoot(14) En als wij ons, kultureel, op europeesch peil moeten brengen, dan beteekent dat ontzaglijk veel meer dan dat we op enkele romanschrijvers moeten kunnen wijzen, die naast een Hamsun kunnen geplaatst worden, of zelfs naast een Mauriac... Goddank: op velerlei gebied streven ernstige krachten, bij ons, hardnekkig, naar hoogere kultuur; bijna honderd jaar inspanning, strijd en offers kostte haar nu pas opbloeiende weelde. Wij hechten aan dien schat; nu pas kan heel onze vlaamsche overlevering, 'ons geestelijk erf' worden opgedolven en aan het licht gebracht. Het straalt van Gods genade! En als men óns bekrompen noemt omdat wij ons weren tegen de ondeugden der vreemden, welke men als vooruitgang en verdieping wil doen aanvaarden, dan noemen wij bekrompen de aanbidders van vreemde verdwazing, waarvoor zij ons eigen wezen verloochenen. 'Wereldburgerschap ligt noch rechts noch links, het ligt in de hoogte', schreef, lang geleden, Frans Van CauwelaertGa naar voetnoot(15); en niets is zoo bekrompen, al imponeert het nog zoozeer, als materialistisch getint eklektisme, terwijl de trotschheid, waarmede men de eenvoudigen misprijst, het nog bekrompener maakt.Ga naar voetnoot(16) De beste waarborg van een schoone toekomst is de fiere trouw aan een zuiver verleden. Gehechtheid aan onze vlaamsche ziel, wier onstuimig geweld door godsdienstig inwerken tot teedere vroomheid werd getemperd, of gezuiverd oplaaide tot brandende liefde en breede dadenmacht.. Van geene beschaving, verheffing, verdieping willen wij ons volk afzonderen; maar evenmin mogen wij het blootstellen, zonder onderscheid, aan alle europeesche verdorvenheid. Elk geneesmiddel is niet goed voor elken zieke; de invloed van vreemde literatuur heeft, op vele Vlamingen, aanstekend ge- | |
[pagina 7]
| |
werkt. Daarom ook is een roman, heilzaam in Frankrijk bij voorbeeld, het nog niet bij ons; en wanneer een Vlaming de 'europeesche' motieven in een boek ontwikkelt, kan zijn arbeid hier, meer dan elders, ontbindend en verderfelijk werken. Want aanstekelijkheid is, in zeer vele gevallen, iets persoonlijks en iets regionaals
Hoe kwam Walschap tot dit onderwerp; en, terwijl hij het onderwerp behandelde, tot dit levensbeeld? Ook hem heeft de moderne beschaving misleid; zonde en verdorvenheid heeft hij voor diepte en macht gehouden... verblind door de bedwelmende schoonheid der 'Fleurs du mal', zooals Baudelaire het noemde. Hij heeft niets verloochend; maar zijn godsdienstige ontwikkeling hield geen gelijken tred met zijne ontwikkeling van mensch en kunstenaar... Een bewogen jeugd, gesteund door de vaderlijke vriendschap van wijlen J. Hammenecker, ontbloeide tot een vurig katholieke, nogal vroegrijpe persoonlijkheid; en reeds versomberd, doch vast besloten goed te doen en daarin volkomen oprecht, vertrok de jonge man naar de stad, waar hij schrijver werd. Een wirwar van krachten en invloeden; de sfeer der grootstad en het veelvuldig perverse leven der moderne literatuur rijpten den mam. Hij werd zichzelf; en toch klonk steeds, bij elke nieuwe schepping, vrij en vrank de katholieke geloofsbelijdenis door. Alleen verwarde de zoeker het tragische met het waarlijk diepe: het sombere trok hem aan; daar zag hij, in 't duister, de diepste problemen. En hij schreef zijn trilogie... ... In oude jeugdherinneringen uit dorp en internaatGa naar voetnoot(17) projekteerde hij zijn modern levensinzicht, opgedaan in de stad en in vreemde boeken; terwijl verre ontgoocheling verbitterend nawerkte. Dorpsgestalten doorleefden wat de schrijver in de stad had doorgrond. Allerbelangrijkste bestanddeelen van het dorpsleven vielen eenvoudig uit: de rust der natuur bij voorbeeld, en de altijd inwerkende gang der seizoenen. Walschap verplaatste stadsproblemen in derpsmenschen; in vlaamsche huisgezinnen de zwoele atmosfeer van vreemde somberheid. Hij werkte twee van zijn eigen levensfasen ineen, en hij teekende, met vele waarlijk doorleefde en opgemerkte trekken, een valsch beeld van het dorpsleven.Ga naar voetnoot(18) Men zegt: zulke menschen bestaan, ook in de dorpen Jawel; maar zoo is het dorp niet. Tenzij het - wat God verhoede - zoo worden zal...
Want het levensbeeld dat Walschap teekent, draagt in zich de stuwkracht van den roman. Het is een van ontucht; van vrijen en verleiden zelfs na de H. Kommunie; van jaloerschheid, moordpoging, dronkenschap, brandstichting..., waarvoor de godsdienst geen invloed meer heeft, en dat de priesters niet willen begrijpen. Het is er een van kommandeerende pastoorsmeiden; aanhalige kloosterzusters; geschonden roepingen, waarvan het onverstand en de schijnheiligheid overblijven. Het is een beeld van de moderne wereld, waar krisis en bederf woekert, en waar de godsdienst, machteloos en misprezen, verkwijnt...; alles overgebracht in een vlaamsch dorp, waar menschen wonen bij wie dat zoo schijnt te hooren.Ga naar voetnoot(19) Het is als een ijselijke voorspelling: zoo worden onze menschen... Arm Vlaanderen. Arme vlaamsche beweging. Moest men zoo lang, zoo taai, zoo heldhaftig strijden... om ontbinding te zien intreden waar de zege begint! | |
[pagina 8]
| |
III.Mijn Vlanderen! dat en moogt gij, noch en zult gij nooit verandren, onleugenachtig heet gij nog: 'het katholieke Vlanderen.' Weemoedig denk ik aan dit versje van Gezelle, rond 1858 gedicht; en een halve eeuw later nog mocht pastoor Cuppens, naar waarheid, smeeken tot Onze Lieve Vrouw van Vlaanderen: 'Blijf in 't vlaamsche harte tronen...' Nu is dat veranderd. 'Het huidige Vlaanderen', schrijft Gijsen zelf, 'is niet meer zoo zoet, zoo inoffensief, zoo diep-christelijk lijk Conscience het voorstelt'... ...En wat brengt de toekomst? Zal onze kuituur den stempel dragen van het katholicisme? Misschien nog wel; en het 'Offensief' is dan ook ingezet. Terwijl radio, bioskoop, drukpers de dorpen zoowel als de steden overstelpen meet uitheemsch bederf; terwijl onze oude traditie verstikt wordt en onze eenvoudige vrede verbannen; treden menschen van talent en moed vastberaden den modernen reus tegemoet: ook hij moet God dienen!... Maar dan staan de moderne katholieke letterkundigen voor het mooiste levenswerk: de voorloopers en eerste dragers te worden der godsdienstige vernieuwing, welke handhaaft 'la primauté du spirituel'!... De katholieke romanschrijvers meer dan anderen, want de roman werkt breed en diep. Katholieke vernieuwing door de kunstenaars! Vurige vroomheid, welke in zeer verscheiden arbeid, steeds heiliger leven weerspiegelt. Geene 'schuchterheid van den geest'; doch evenmin bitsig misprijzen, ook waar men gebreken waarneemt. Vredige onbevangenheid, en stille volgzaamheid tevens. Diepe problemen, maar in het zuiver licht der genade. En dan wordt de richting zoo klaar, waarheen men de oplossing zoeken moet, dat de diepte zelf schijnt te verzwinden, overstraald door een nog veel dieperen gloed. Katholieke vernieuwing door de kunstenaars!.. Zij behooren tot de apostelen van dezen tijd; zij ook zijn het zout der aarde, het zuurdeeg dat de menschenmassa zwellen doet... Maar dit mogen ze niet vergeten: de duivel, dien zij uit de huidige beschaving moeten verdrijven, wijkt slechts voor 'gebed en boete'.
En nu moet ik wel besluiten, oprecht en bewogen, met een woord van hoop en vertrouwen... op Walschap. Wij kennen zijn talent, zijn ernst, zijn vastberadenheid, zijn katholieke overtuiging; en een vluchtig lezen van 'Trouwen' wekt aanstonds den indruk: hij evolueert nog voort. Zal er, op deze fase van norschheid en pijn, geen spiritueele volgen, vredig en verheffend? Zal hij, met eenigszins dezelfde levenskurve als Van de Woestijne, niet hooger stijgen en meer goed doen? Zal hij, zooals Conscience zijn eenvoudig volk leerde lezen, nu zijn meer ontwikkeld volk niet leeren bidden? En wat hiervan ook gebeure, laat me eindigen met een verzoek: een gebed a.u.b., voor onze kaholieke vlaamsche kunstenaars. (23/1/'34) |
|