noodzakelijk over verschillende missiegroepen moet ingedeeld worden. Neen, terwijl de Paters Capucienen maar een groep der A.nghandi onderrichten, moeten zij zich tevenswijden aan Banda, Gbwaka, Bandja en Ngombe; de Paters Norbertijnen hebben benevens die groep A.zande 'n mengeling van Bo.bwa, Mo.bati-Mo.benge, Budja, Ma.bindza en Ma.kere; de Paters Dominikanen staan benevens over hunne A.zande en Ma.ngbetu over de Aba.rambo, de A.madi, de Logo, de A.bangba, Ma.djaga, de Ma.ngbele, de Mamvu-Mombutu, de Wa.lese en Ba.mbuba; de Priesters van 't H. Hart vinden in hun gebied buiten de Ba.bira-Ba. Kumu, de Ma.ngbetu-Medje (Ba.beyru, Ba.popoi, Ba.rumbi), Wa.ngelima, Ba.mango, Turumbu, Ba.soko, Topoke-Lokele, Wa.genia, Wa.songola, Wa.gengele enz. Het ware uiterst leerrijk bij het doorloopen der verschillende missiegebieden even op te teekenen welk een schaakbord van stammen en talen men er aantreft en op te merken hoe de grenzen der missiegebieden en die der stam- en taalindeelingen volstrekt niet overeenstemmen. De perken van deze bijdrage laten het niet toe; elders komen we daar wel op terug.
De oorzaak dier verwarring hoeft echter niet ver gezocht: bij 't indeelen der missiegewesten heeft men geenszins rekening gehouden met taal- en stamverschillen, maar wel met allerlei andere factoren: administratieve grenslijnen, aardrijkskundige omstandigheden of economische invloedcentra. Soms werd de indeeling vastgesteld volgens het aantal zendelingen waarover de orde of congregatie beschikken kon. Vergeten we niet dat men eertijds gansch het Kongo-gebied aan de P. Scheutisten en de Witte Paters toevertrouwde; daarna werden achtereenvolgens verdere indeelingen ingevoerd naar gelang het aantal missiegroepen aangroeide. De verdeeling hing dus ook telkens in zekere mate af van den toestand der reeds gestichte missieposten: men begrijpt immers dat een gestichte, misschien reeds bloeiende missiepost niet gemakkelijk aan anderen wordt afgestaan, ook al behooren de inboorlingen van dien post tot denzelfden stam als degene die men afstaat.
Meenen wij trouwens niet dat vroeger bij de missioneering het taalvraagstuk het belang inboezemde dat het nu verworven heeft. Het is nog zoo lang niet geleden (1891), dat men naïefweg eene spraakleer 'der Kongoleesche taal' opstelde alsof ééne taal volstond om alle negers te bekeeren. Nu echter zijn de meeningen daarover gansch veranderd, en allen schijnen het hierover eens dat het lager onderwijs, zoo het werkelijk zijn doel wil bereiken, enkel kan gegeven worden in de taal eigen aan den stam. De meeningen loopen echter uiteen wanneer men overgaat tot de beschouwing van het middelbaar en hooger onderwijs.
Doch deze nieuwe problemen zouden ons te ver voeren. Blijven we nu bij de verschillende moeilijkheden welke uit de aangeduide toestanden voortvloeiden.
Soms vergisten zich onze pioniers bij de eerste vestiging in een nieuwe streek en begonnen zij met eene gewestspraak aan te leeren die al te zeer beperkt en weinig belangrijk bleek toen zij in betrekking kwamen met zeer verspreide talen bij naburige grootere stammen. De missiën die hun vergissing op tijd genoeg bemerkten om ze nog ongedaan te maken, mochten wel gelukkig heeten. Zoo b.v. in de Leopoldstreek, langsheen de Kongostroom, waar men er van af zag de kleine Bobangi-taal de machtigere grensstamgroep kunstmatig op te dringen, gelijk de protestantsche Yakusu-missie het tegenwoordig schijnt te willen beproeven met het Lokele-Topoke.
Doorgaans echter ging men in 't begin anders te werk: de taal gebezigd door de zendelingen bij 't stichten der eerste posten, bleef in gebruik en werd daarna in nieuwe stichtingen, zelfs bij stammen die een andere taal spraken, gebezigd. Doch op onze dagen zien wij hoe schier al die missiën zich meer en meer aan de stam- en taalindeelingen trachten aan te passen, en hoe zij ook meer en meer de eigen stam-talen bezigen bij hun missiearbeid, onderwijs en bekeeringswerk. Sommige missiën zijn hiermee reeds zeer gevor-