III. De Pancreas.
De Pancreas of alvleeschklier is gelegen tusschen den maagachterwand en de wervelzuil, onder den koepel van het middenrif.
Histologisch bestaat zij uit twee deelen, en physiologisch bezit zij een dubbele functie.
Zij doet dienst als:
1. Klier met uitwendige afscheiding: langs een afvoerbuis, werpt zij haar producten af in den darm, om hier, de in het voedsel aanwezige eiwitten, suikers en vetten te splitsen en voor te bereiden tot de opslorping door den bloedsomloop en het verbruik in het lichaam. Maar van veel meer belang is hare functie als:
2. Klier met inwendige afscheiding: die functie werd toevallig ontdekt door Von Mehring en Minkowski, die om proeven uit te voeren op de spijsvertering, de pancreas bij een hond wegnamen en een syndroom zagen opkomen, zeer gelijkend aan de sinds langgekende en zoo zeer gevreesde suikerziekte.
Wanneer ze enkel de afvoerbuis onderbonden, kwamen die symptomen niet op. Daaruit werd besloten dat de verschijnselen niet als oorzaak hadden, de afwezigheid van verteringsstoffen in den darm - daar in het tweede geval geen zuikerziekte optrad -, maar wel het ontbreken van een stof die een andere richting moest uitgaan: langs het bloed.
Het hormoon werd ontdekt in 1921 door de Canadeesche dokters Banting en Best. Wij hebben dan later de gelegenheid gehad te bepalen waar en hoe het hormoon zijn aktiviteit ten uitvoer brengt.
Kortom, het pancreashormoon, insuline genaamd, is in staat den suiker in het lichaam een betere verbranding te verschaffen.
Wanneer ons organisme over een te geringe hoeveelheid insuline beschikt - hetzij door een aangeboren tekort, hetzij door verworven letsels (akute of chronische degeneratieve ontstekingen), ontstaat er een vicieus suikerverbruik, en in plaats van in lever en spieren neergelegd te worden, blijven zij in den algemeenen bloedsomloop en worden grootendeels langs de nieren uitgescheiden.
De vetstoffen anderzijds, om normaal, physiologisch verbrand te worden (eens de suikers verbruikt zijn, worden de vetreserven gebezigd om het leven te onderhouden), vergen een goed suikerverbruik; bij suikerziekte zal dus noodzakelijk ook een stoornis in de vetomzetting plaats grijpen, en deze omzetting geraakt niet verder als een tusschenstadium, de acetonen, die, eveneens in het bloed in omloop blijvend, een doodende intoxicatie teweegbrengen en langs de urine worden afgescheiden.
De ziekte kan optreden bij iederen leeftijd, maar is nochtans kwaadaardiger en sneller doodens tijdens de jeugd. Onder de dertig jaar, treedt de dood in na zes tot vier en twintig maanden.
Maar, dank zij de insuline, die, sinds hare ontdekking, het leven van een millioen patienten onderhoudt, is men er in geslaagd door dagelijksche inspuitingen (N.B.: Alleen inspuitingen zijn doeltreffend, daar de insuline onder invloed van de maagfermenten, inaktief gemaakt wordt) de suiker uit de urine te doen verdwijnen, de acetonen te verminderen, den voedingstoestand van die vermagerde menschen terug tot het normale te