schatten in den ondergrond. Zoodat een groot gedeelte van den kolenvoorraad hen toebehoorde.
In het Parlement was het Hoogerhuis, het Huis der Lords, hun voorbehouden. En ook in het Lagerhuis voerden zij den hoogsten toon. De zetels waren over de kiesdistricten zoo verdeeld, en de kiezerslijsten zoo samengesteld, dat zij er zeker van waren de meerderheid op hunne hand te hebben. Enkele cijfers zijn hier welsprekend. Volgens een opgave voor 1817 werden 197 afgevaardigden, op 405, door de landlords benoemd. Voor een totaal van 658 zetels, werden ongeveer 400 'gekozenen' door het ministerie en 252 grondbezitters aangeduid. De 10 Zuidelijke graafschappen van Engeland hadden recht op 237 afgevaardigden; de 30 overigen op 252 slechts. Gansch verlaten dorpen behielden hun recht op een zetel in het Parlement, maar Liverpool en Manchester hadden geen afgevaardigde.
Ook de manier waarop gekozen werd, was allesbehalve logisch en rechtvaardig. Daar waar er werkelijk kiezing was, omdat verscheidene candidaten naar denzelfden zetel dongen, - een tamelijk zeldzaam geval -, geschiedde dit in het openbaar, in bijzijn van de candidaten, van den landlord of van zijn afgevaardigde. Hoeft het gezegd dat omkooperij en bedreigingen met broodroof en uitzetting een hoofdrol speelden?
Daarbij kwam nog dat de administratie der districten niet toevertrouwd werd aan functionarissen, vertegenwoordigers van het centraal bestuur, maar aan de notabelen der streek, meestal landlords.
En eindelijk was hun invloed op kerkelijk gebied ook overwegend, daar de meeste waardigheidsbekleeders der Anglikaansche High Church uit hun midden gekozen werden.
Die macht is het volk niet ten goede gekomen. Door haar werd de plattelandsbevolking alom in armoede en dienstbaarheid gehouden en verlieten vele dorpelingen hun streek om in de opkomende industrie der steden een broodwinning te gaan zoeken. De toestanden waren er echter niet rooskleuriger.
De nieuwe machines deden een deel van het werk en maakten vele arbeiders overbodig. Zij deden het zware werk, zoodat men veel vrouwen en kinderen in de fabrieken kon gebruiken, en meer mannen afdanken. Het aanbod van werkkrachten overtrof dan, hoe langer hoe meer, de vraag naar arbeiders en de loonen daalden geweldig.
Voor de arbeiders trof het verder buitengewoon ongelukkig, dat de ontwikkeling van het machinisme samenviel met de verspreiding der liberale denkbeelden. Deze stelden voorop dat de regeering zich met den toestand in de fabrieken niet bemoeien moest. Patroons en arbeiders konden dat best zelf regelen. In welken zin die regeling opgevat werd, valt niet moeilijk te gissen. Het liep uit op een ongebreidelde uitbuiting der machtelooze werklieden door de kapitaalkrachtige werkgevers. Lange werktijden, vrouwen- en kinderarbeid, gedwongen winkelnering en hongerloonen waren er het gevolg van. Onwillekeurig denken wij hier aan de sombere toestanden beschreven in Dickens' meesterstuk, Oliver Twist.
Wel poogden de arbeiders verbetering in hun lot af te dwingen. Tevergeefs. Hun pogingen waren soms onhandig en altijd vruchteloos. Eerst kwamen de opstanden der machinebrekers; de leiders werden opgehangen. Toen kwamen de Radicalen met groote meetings en monsteroptochten ten voordeele van algemeen stemrecht. De meetings werden verboden en de optochten uiteengesabeld. Zochten de arbeiders hun positie te versterken door zich te vereenigen, het recht van associatie werd hun ontzegd. Trachtten zij door kranten en tijdschriften de openbare opinie voor zich te winnen, de fiscus belastte zoo drukkend en de censuur trad zoo streng op, dat de publicatie ervan spoedig moest stopgezet worden.
Aan zichzelf overgelaten, hadden zij maar weinig kans om de sociale hervormingen door te drijven. Maar de arbeiders kregen bondgenooten en wel van den kant vanwaar zij het minst te verwachten waren. De econamische