pier te vergemakkelijken. De banken konden aldus hun dringendste moeilijkheden te boven komen en hunne winketten geleidelijk weer voor het publiek openen. De crisis was overwonnen zonder inflatie, maar... ze was slechts tijdelijk overwonnen. Ongeveer 6.000 banken bleven bevrozen en gesloten: de ontevredenheid onder hun cliënten, hoofdzakelijk boeren, groeide gevaarlijk aan en de verstarring van het economisch leven bleef zoo goed als onveranderd.
In die omstandigheden werd, op 28 April, door het Congres de Farm Relief Bill aangenomen die de nieuwe landbouwpolitiek bekrachtigde en als het eerste bedrijf van Roosevelt's grootsch programma mag beschouwd worden. Deze wet beoogde voornamelijk een flinke prijsverhooging der landbouwproducten teweeg te brengen door accijnsheffingen wier opbrengst onder de boeren, die hunne productie met 20 tot 25% inkrimpen, verdeeld zou worden. Men lette hier op de dubbele strekking van de wet die zeer duidelijk te voorschijn komt. Zij bevatte tevens een belangrijke paragraaf die in de overname van bevrozen hypotheken en verstrekking van nieuwe credieten voorzag. Doch een amendement, ingediend door senator Thomas, verruimde er aanzienlijk den invloed van door aan den President zeer uitgebreide inflatiebevoegdheden te geven (vermindering van 50% in het goudgehalte van den dollar, uitgifte van papiergeld ten bedrage van meerdere milliorden, enz.).
Moest er van deze bevoegdheid gebruik worden gemaakt, dan daalde de waarde van het geld, dan stegen de prijzen. Dus - zoo reageerde de bevolking - gauw al het beschikbare geld besteed aan 't koopen van goederen of van industrieele aandeelen! De voorraden der fabrieken smolten weg, de grondstoffen noteerden, in enkele weken tijds, 50, 70, 100% hooger, werkloosheid verminderde (de bedrijvigheid in de metaalindustrie b.v. steeg van 17 tot 57%) en de effectenbeurs kende weer de zonnedagen van vóór 1929.
De verhoopte resultaten waren bereikt. Landbouw en industrie schenen gered. De crisis scheen overwonnen.
Toch niet! De voorraden der fabrieken waren niet verbruikt; ze waren, voor het grootste gedeelte slechts overgebracht naar de stapelplaatsen van groot- en kleinhandelaars, ook wel naar de kelders en zolders van de particulieren. Het aantal werkloozen (geschat op 12 à 14 millioen) was wel verminderd, maar hoogstens met een of twee millioen. De koopkracht van de verbruikers was slechts weinig gestegen en het gevaar was allerminst denkbeeldig dat de hernieuwde industrieele activiteit binnen zeer korten tijd tot een nieuwe overproductie en een nieuwe inzinking leiden zou.
Dat gevaar te keeren door een nauwkeurige regeling van de nijverheid en hare onderwerping aan staatscontrôle (men herkent hier tevens de strekking der 'geleide economie') was de heele opzet van de National Industrial Recovery Act en van de National Recovery Administration (N.R.A., het orgaan dat de wet ter uitvoering zou brengen). De koopkracht van de bevolking moest verzekerd worden door hooge loonen, en de werkloosheid bestreden door verminderde individueele arbeidsduur. Daar echter geen algemeene bepaling voor de heele industrie daaromtrent vastgesteld kon worden, moesten alle bedrijfstakken een eigen Code of fair competition (code van eerlijke concurrentie) opstellen waarin de vereischten van de wet op de bijzondere omstandigheden zouden toegepast worden. Onder fair competition bedoelde men een concurrentie die zich op louter technisch gebied zou afspelen, met uitschakeling van menschelijke en maatschappelijke factoren zooals arbeidsvoorwaarden, arbeidsloon, overproductie met dumping, enz.
De voor de hand liggende opwerping tegen deze wet werd door onze kranten tot vervelens toe aangeduid en uitgelegd: hoogere loonen en kortere arbeidsduur samen met opgevoerde grondstoffenprijzen vermeerderen weliswaar de koopkracht van arbeiders en boeren maar verhoogen tevens de productiekosten en verminderen in dezelfde mate de