alom heerschte, niet meer overeenstemt met de tegenwoordige opbrengst van de zaak. Aan hem verleent de wet het recht om eene vermindering van het bedrag der huishuur aan te vragen. Die aanvraag moet ingediend worden vóór 9 Februari 1934. Zoo partijen niet tot accoord geraken om onder elkander den nieuwen huurprijs vast te stellen en zoo zelfs de minnelijke tusschenkomst van den vrederechter geen resultaat heeft opgeleverd, dan zal deze magistraat bij vonnis over het quantum van de vermindering beslissen. Daartoe dient hij rekening te houden met allerhande elementen welke door de wet zelve worden aangeduid. Komen namelijk in aanmerking: de aard van de handelszaak, de algemeene bedrijvigheid in de gemeente, de vroegere huurprijs, de staat van onderhoud van den eigendom, de opbrengst der onderverhuring, de inkomsten van den huurder. Die normen zijn zoo talrijk dat zij ten slotte door de wet tot den volgenden regel worden herleid: de vrederechter zal alle omstandigheden van ieder geval in overweging nemen en de huurvermindering vaststellen volgens de eischen van de billijkheid.
Wanneer een vermindering van huurprijs werd toegestaan hetzij door den Vrederechter in eersten aanleg, hetzij door de burgerlijke rechtbank in beroep, moeten partijen zich niet noodzakelijkerwijze bij deze eindbeslissing neerleggen. Zij mogen namelijk binnen zekere termijnen en mits den door de wet bepaalden opzeg, de huurovereenkomst verbreken zoodat de nieuwe huurregeling welke de rechter heeft ingesteld, slechts gedurende enkele maanden in voege moet blijven. Deze wetsbeschikking is natuurlijk van overwegend belang. Want zij stelt den verhuurder een machtig wapen ter hand: het volstaat dat de huurder, in toepassing van de wet, de tusschenkomst van het geercht inroept en eene huurvermindering bekomt, opdat de verhuurder het contract ipso facto zou kunnen verbreken. Het optreden van den huurder eener handelszaak kan dus als gevolg hebben dat hij zijne broodwinning verliest. Begrijpelijkerwijze zal hij in die omstandigheden niet zeer geneigd zijn om met een rechtspleging, strekkende tot huurvermindering, een aanvang te maken.
Nochtans wordt het recht van verbreking, waarmede de verhuurder den huurder kan bedreigen, sterk getemperd door eene andere wetsbepaling: zoo de huurder bereid is den vroegeren huurprijs te blijven betalen, dan gaat de verbreking van het contract niet door en dan wordt de oude huurovereenkomst wederom van kracht (nadat evenwel de huurder gedurende enkele maanden, volgens artikel 4, 4de lid, eene vermindering zal hebben genoten).
Het schema van de wet doet zich dus voor als volgt: recht van den huurder op eene herziening, bij herziening recht van den verhuurder op verbreking, bij verbreking recht van den huurder om den vroegeren huurprijs wederom aan te bieden.
Zooals men ziet is de Wet van 5 Augustus 1933 tamelijk ingewikkeld. Men heeft zooveel tegenstrijdige belangen met elkander willen verzoenen dat men ten slotte tot eene constructie is gekomen die in de praktijk niet vaak woedt aangewend. De bestatiging wordt inderdaad op alle vredegerechten gedaan dat het aantal zaken waarin het gaat om eene herziening van een handelshuurovereenkomst, heel wat minder aanzienlijk is dan men zich wel had voorgesteld. Het blijft niettemin waar dat de wet van 5 Augustus 1933, van juridisch standpunt uit, verschillende opzienbarende nieuwigheden bevat.