| |
| |
| |
Andrew Young: Afrika en Amerika
Conor Cruise O'Brien
Andrew Young, de man die door President Carter werd benoemd tot ambassadeur en vertegenwoordiger van de Verenigde Staten bij de United Nations, heeft zich in korte tijd tot een buitengewoon gezaghebbende figuur ontwikkeld in het probleemveld van de ontmoeting tussen Afrika en Amerika. Men kan veilig stellen, dat hij in Afrika door de Afrikaanse leiders meer wordt gerespecteerd dan nauwelijks enige andere Amerikaan en zeker welke zwarte Amerikaan ook ooit vóór hem.
Afrikanen en vooral invloedrijke Afrikanen hebben altijd de neiging vertoond laatdunkend op de Amerikaanse neger neer te zien, omdat zij van slaven afstamden, die wellicht door hún voorvaderen waren verkocht, óf omdat zij de zuiverheid van hun ras niet behielden, óf omdat zij merendeels arm waren en ongeletterd en omdat zij, áls zij zich in ontwikkeling en welstand hadden opgewerkt, zich maar al te gemakkelijk lieten gebruiken als spreekbuis voor de blanken, soms over Afrikaanse aangelegenheden, waarin zij geen enkel recht van spreken hadden.
Andrew Young verstaat de kunst om dit soort nare associaties te verdrijven. Hij straalt vertrouwen uit en intelligentie, aangemaakt met een tikkeltje arrogantie, waarvan hij zich aangenaam bewust is. Hij is een vlot en geestig spreker en hij weet precies hoe hij zodanig indiscreet kan zijn dat het altijd in zijn voordeel uitvalt. Hij kan, als hem dat zint, enorm grote charme tentoonspreiden. Hij heeft President Nyerere - zelf ook iemand die de kunst verstaat - weten te charmeren; een prestatie van grote politieke betekenis, gezien de scherpe ideologische tegenstelling tussen Nyerere en hem.
Onder de Amerikaanse negers heeft hij vanzelfsprekend vijanden; zijn kwaliteiten en alles wat hij heeft bereikt, hebben uiteraard gevoelens van naijver opgewekt die hij met zijn stijl en zijn manier van optreden niet kan ontwapenen. Maar het aantal van zijn bewonderaars en zelfs van zijn vereerders moet altijd nog dat van zijn vijanden overtreffen. Hij vormt een sterk en levend symbool van hoe ver de negers het vandaag de dag in de Verenigde Staten hebben gebracht; er moeten in Amerika wel een héél groot aantal zwarte Mamma's leven die vurig hopen dat hun zoon het nog eens net zover zal brengen als Andrew Young.
| |
| |
Enige tijd geleden heb ik Andrew Young in Washington bezig gezien in een vergadering van werkers in de gezondheids-, de onderwijs- en de welvaartssector. Meer dan de helft van zijn gehoor bestond uit negers en al degenen die hem vragen stelden, waren zwarten. Hij sprak zonder enige moeite zonder enige aantekening te raadplegen. Zoveel te meer aantekeningen maakte ik - meer dan ik mij herinner ooit op een openbare vergadering te hebben neergeschreven.
Mijn eerste notitie betrof het binnenkomen van de spreker en luidde: ‘Staande ovatie. Lichte geeuw’.
Die lichte geeuw, was Young zelf. Het effect was niet kwetsend; het deed integendeel enigszins vertederend aan.
Een vrouw die op het podium naast hem stond, reageerde met een gebaar alsof zij dat geeuwtje in doofstommentaal wilde omzetten en ook dat werkte in Youngs voordeel.
Young begon met zijn critici op de korrel te nemen - met name diegenen die hem verweten dat hij, eenmaal op zo'n hoge diplomatieke post beland, zich niets meer aantrok van de negergemeenschap in zijn eigen land. Dat zag men verkeerd, zei hij. Binnenlandse problemen hingen nu eenmaal nauw samen met de internationale situatie. Een crisis bijvoorbeeld in het Midden-Oosten had een schadelijke invloed op de Amerikaanse economie en die schadelijke invloed ondervonden de negers - altijd de laatsten om aangenomen en de eersten om ontslagen te worden - het zwaarst. President Carter had ‘een nieuw klimaat’ geschapen in de buitenlandse politiek. Tot zijn ambtsaanvaarding was die politiek Oost-West georiënteerd geweest, sterk beïnvloed door vrees voor het communisme.
Onder het nieuwe bestel zouden de Amerikanen zich meer bewust moeten leren worden van het feit dat het vrije ondernemerschap ‘dat systeem van ons’, in zichzelf aantrekkelijk is. De Afrikanen zijn er al door geboeid. Op de kruising van de Jomo Kenyatta Avenue en de Uhuru-Avenue in Nairobi zag ik een lichtreclame: ‘Kentucky Fried chicken’. In Angola bekent de regering zich tot het marxisme, maar het is de Amerikaanse oliemaatschappij Gulf die voor haar de olie uit de grond haalt. De Tanzani-spoorlijn werd wel door de Chinezen aangelegd, maar vervoert voornamelijk goederen uit het Westen.
Het beste beleid dat men tegenover Afrika kan voeren, is: die krachten van het vrije ondernemerschap maar rustig aan het werk laten, zich niet te druk maken over het communisme en duidelijk laten merken dat Amerika sympathiek staat tegenover het Afrikaanse nationalisme. Carter is deze politieke koers ingeslagen en heeft daarmee ‘het respect gewonnen van de front-lijn-Presidenten’ - dat zijn Kenneth Kaunda, Julius Nyerere en Samora Machel. Deze drie zijn ervan overtuigd dat Carters beleid precies die lijn volgt die
| |
| |
Amerika naar hun mening altijd zou moeten volgen.
Na deze uiteenzetting over het buitenlands beleid kwam Young tot de binnenlandse politiek. Aanvankelijk stelde hij zich daarbij op in de verdediging met de verzekering dat President Carters bezuinigingen ‘niet in het vlees van de armen zouden snijden’ ‘met dat bezuinigingsbeleid hebben jullie je akkoord verklaard’ (door op Carter te stemmen). Zij raken de armsten van de armen niet. Maatregelen in hun voordeel worden gehandhaafd. Meer op zijn gemak leek Young toen hij begon over Carters houding tegenover de negers toen hij nog Gouverneur van Georgia was. Veel praatte Carter daar niet over, maar ging rustig en onopvallend zijn gang met het gevolg dat de vroeger lelie-blanke hoofdstad van Georgia zich geleidelijk vulde met zwarten. Misschien zou hij daardoor zijn kans hebben verspeeld om nog eens als Gouverneur van Georgia te worden gekozen.
‘Maar dat probleem hebben wij opgelost door... eh...’.
Nog voordat Young zijn zin kon afmaken, bulderde de zaal van het lachen. Hij eindigde zijn betoog met de zin: ‘Wij waren protest. Nu zijn wij hét’.
Na een tweede staande ovatie volgden de vragen. Eerst een voor-verwarmertje over de kritische commentaren van de pers op Youngs indiscreties. Die vraag beantwoordde hij grootmoedig en met een effen gezicht. De pers, zei hij, had natuurlijk ook haar fouten, maar men moest toch wel erkennen dat zij, op lange termijn gezien, ‘zeer opvoedend werkt - zij dwingt het Amerikaanse volk zélf te gaan denken’.
De volgende vraag ging over Zuid-Afrika - dat was vlak nadat de Veiligheidsraad een bindend wapen-embargo over Zuid-Afrika had uitgesproken. ‘Hoe kunnen beperkte sancties tot het gewenste resultaat leiden?’
Young antwoordde, dat geen enkele sanctie dat gewenste resultaat kan opleveren, omdat Zuid-Afrika nu een maal ‘verbluffend onafhankelijk’ is. Het kan gemakkelijk een jaar of tien van totale sancties overleven. Het wapenembargo echter zit Zuid-Afrika ‘niet lekker’, al heeft het daartoe zelf geprovoceerd door zijn harde optreden. Dergelijke beperkte sancties zijn vooral nuttig als waarschuwingen en daardoor mogelijk meer effectief dan totale sancties, omdat zij de kans open houden voor gematigde leiders om tegen het harde bewind van Vorster op te komen. De situatie in Zuid-Afrika lijkt veel meer op die in de Zuid-Staten van Amerika dan de Zuidafrikanen zelf willen toegeven.
Daarmee suggereerde Young dat de emancipatie van de neger zoals deze zich in de Zuid-Staten had voltrokken - een emancipatie waarvan hij zelf een duidelijk symbool vormde - in Zuid-Afrika op gang zou kunnen worden gebracht door een combinatie van economische krachten en van voorzichtige internationale pressie door middel van waarschuwende sancties. Een der vrouwelijke aanwezigen toonde zich bezorgd over de mogelijkheid dat, wanneer het Rhodesië van Smith ineen zou storten - wat zij in de naaste toekomst verwachtte - een golf van racistisch ingestelde blanke immi- | |
| |
granten de Verenigde Staten zou binnenstromen. Young toonde zich daar helemaal niet verontrust over. ‘Zo'n paar fascisten’, meende hij, ‘behoeden ons voor een al te gemakkelijk aanvaarden van de democratie als iets vanzelfsprekends’. Maar of het zover zou komen betwijfelde hij.
De blanken zullen noch Rhodesië noch enig ander land in Afrika hoeven te ontvluchten. De Afrikaanse regeringen zien hen graag blijven. Kijk bijvoorbeeld naar Mozambique. ‘Wij hebben twee negers in het kabinet van Carter; in het kabinet van Mozambique zitten drie blanken’.
De laatste vraag ging over Oeganda en de schade die Idi Amin zou kunnen toebrengen aan het Afrikaanse image. Young tilde daar niet zo zwaar aan; hij meende dat het verschijnsel Amin helemaal niet inheems-Afrikaans was. Het waren de Engelsen die Amin hebben gebruikt en op het paard geholpen om Milton Obote kwijt te raken. ‘Obote, weet U, was zo'n arrogante zwarte intellectueel’ - Youngs gezicht vertrok daarbij tot een zelf-parodie - ‘en daarom keken zij naar een andere vent uit. Zij zouden wel eens een goeie nikker presenteren, eentje die zij onder controle konden houden... Idi Amin’.
Uiteraard wéér algemeen gelach - en tot slot weer een staande ovatie.
Toen ik Andrew Young later diezelfde middag in zijn kantoor ontmoette, toonde hij zich vriendelijk en hoffelijk, maar hij vertoonde geen spoor meer van de levendigheid die zijn optreden in het openbaar kenmerkte. Ik stelde hem allerlei vragen over Zuid-Afrika - over de mogelijke uitwerking van sancties en zijn verwachtingen voor de toekomst van de Brits-Amerikaanse voorstellen. Zijn antwoorden bleven vaag, conventioneel, abstract. Geleidelijk drong het tot mij door, dat het bij hem helemaal niet ging om Zuid-Afrika, het ging hem om Amerika, om de positie van zijn rasgenoten in Amerika, kortom om de vergadering van diezelfde ochtend. Met het oog op dat probleem was het van belang dat Amerika zowel binnenslands als internationaal werd gezien als een land dat respect toont voor de inzichten van de Afrikaanse Staten en opkomt tegen het racisme Bovendien was het van belang dit beleid symbolisch te concentreren in de persoon van Andrew Young. Zo'n beleid was niet alleen voor Amerika, maar ook op zichzelf van belang. Gewoon het enig juiste beleid. Hoe dat nu ginds in Zuid-Afrika zou uitpakken, was helemaal geen punt; daar kon men alleen maar het beste van hopen. Duidelijk moest in ieder geval blijken dat een bekwaam en rationeel denkend zwart element geleidelijk doordringt in het Amerikaanse machts apparaat; dit te mogen symboliseren, dat was wel iets om trots op te gaan.
| |
Consolidar a Revoluçao - a Revoluçao Georgiana
Hoewel zij beide onder een heel andere, scherp contrasterende ideologische vlag varen, hebben Andrew Young en de Minister van Buitenlandse Zaken van Mozambique, Joaquim Chissano, een aantal belangrijke trekken ge- | |
| |
ANDREW JACKSON YOUNG JR.
new u.s. ambassador to the u.n.
| |
| |
meen. De blanken in Zuid-Afrika haten begrijpelijkerwijs Young. En toch zou men kunnen stellen dat de krachten die hij vertegenwoordigt, in zekere zin de druk op de blanke regimes eerder verlicht dan verzwaart. Het feit dat de Verenigde Staten, Engeland en de ‘frontlijn-staten’ - te weten Mozambique, Zambia en Botswana - een eensgezind beleid voeren, heeft in dit deel van Afrika meer een stabiliserende invloed dan omgekeerd. In die eensgezindheid vormt de persoonlijkheid en de stijl van Young de sleutel-factor. Ook zijn neiging om de dreiging van het communisme naar beneden te schroeven in plaats van naar boven heeft een stabiliserend effect. Het anticommunisme immers ontplooit zich gemakkelijk onvoorspelbaar in destructieve richting. Het heeft in de Congo zowel Patrice Lumumba als degenen die Lumumba om het leven brachten, vernietigd en het speelde een beslissende rol in een gebeurtenis die uniek mag heten in de geschiedenis: de gewelddadige vernietiging van een zelfstandige staat door de Verenigde Naties: de staat Katanga.
Mogelijk heeft de toekomst iets dergelijks in petto voor Rhodesië en/of Zuid-Afrika. Maar één ding staat vast: dat het gezamenlijk optreden van Engeland, Amerika en de frontlijn-staten er niet op is gericht een dergelijke ontwikkeling te bespoedigen; veeleer haar te stoppen of althans af te remmen. Al de leiders die in dit samenspel optreden, zijn voorzichtige mensen, die beseffen dat zij ook iets te verliezen hebben.
Mozambique, dat in deze groep uiterst links staat, heeft niet minder dan het rechts staande Engeland zwaarwegende economische redenen om een gewelddadige confrontatie met Zuid-Afrika zo lang mogelijk op te schorten. De hele pressie die de groep oefent op Rhodesië en Zuid-Afrika over de kwestie Namibië, vormt niets anders dan een poging om beide landen, zelfs tegen hun eigen wil in, te behoeden voor illegale daden - het breken van sancties door Rhodesië en het illegaal bezetten van Namibië door Zuid-Afrika - die het onmogelijk zouden maken om verder gaande sancties en mogelijk zelfs een militair optreden tegen Zuid-Afrika door middel van een veto tegen te houden.
Dergelijke illegale daden immers trekken de aandacht op het forum van de Verenigde Naties; zij plaatsen degenen die ze door de vingers willen zien, in een ongewenste positie en zij leiden maar al te gemakkelijk tot onvoorspelbare escalatie. Bovendien hebben de nieuw-ontstane zwarte Staten - Zimbabwe en Namibië - even goede redenen als Mozambique om op de rem te gaan staan tegen een confrontatie met Zuid-Afrika.
Tegelijkertijd wordt de internationale druk op Rhodesië met opvallende omzichtigheid aangezet. Het zou bijvoorbeeld heel begrijpelijk zijn wanneer de frontlijn-staten aan Engeland te kennen zouden geven: Als jullie Britten niet bereid zijn om jullie verantwoordelijkheid voor het onder jullie soevereiniteit vallende Rhodesië waar te maken door een eind te maken aan het regime van Smith, draag dan die verantwoordelijkheid over aan de Ver- | |
| |
enigde Naties en vraag deze internationale organisatie om zodanige maatregelen te treffen dat er een meerderheidsregering komt in Zimbabwe. Maar een dergelijk verzoek, dat Rhodesië ongetwijfeld in grote moeilijkheden zou storten, is aan Engeland niet gedaan en zal naar alle waarschijnlijkheid ook niet worden gedaan.
Integendeel: bij de frontlijn-staten openbaart zich een duidelijk verlangen naar voortzetting van de Britse betrokkenheid bij Rhodesië, wat daar ook sinds 1965 van is overgebleven. Ik heb in de frontlijn-staten en van de mensen die bij de vrijheidsbewegingen waren betrokken heel wat anti-Brits gegrom gehoord, maar dat was grommen van een goedmoedig soort. Op het gebied van anti-Britse gevoelens ben ik een fijnproever, maar in wat ik hier hoorde, zat bepaald niet veel pit. Zij zijn zo omslachtig, luidde de klacht die ik het meest te horen kreeg - niet bepaald een duidelijk vijandige sneer van één groep politici aan een andere. Ik kreeg de indruk dat men het eigenlijk niet erg betreurde die vertrouwde Britse omslachtigheid nog steeds om zich heen te zien en er bij gelegenheid gebruik van te kunnen maken voor eigen doeleinden.
Het idee om een leger van de Verenigde Naties binnen te halen hield de dreiging in van het onbekende; de ervaringen van de Congo waren wel voor verschillende uitleg vatbaar, maar wèl afschrikwekkend. Het idee om mee verantwoordelijk te worden voor het optreden van zo'n leger, waarvan niemand kon voorspellen hoe het uit zou pakken, was al even afschrikwekkend. Liever de verantwoordelijkheid maar bij de Britten laten en wat er mis liep op hun stoep vegen.
Vrijwel algemeen werd aangenomen - niet voor de eerste keer overigens - dat de ineenstorting van het Smith-regime voor de deur stond. De guerrilla-strijdkrachten konden misschien nog niet direct een militaire overwinning bereiken, maar de spanning die zij teweegbrachten in de blanke economie, in de blanke samenleving en de blanke emigratie, moest onvermijdelijk tot de ondergang van het regime leiden. Het enige waar men nog verschillend over dacht, was de vraag welke van de twee guerrilla-groeperingen, die van Nkomo of die van Mugabe, als sterkste uit de bus zou komen en welke overgangsmaatregelen welk van de twee het meest zouden bevoordelen. De mogelijkheid dat Smith tot een interne overeenkomst zou kunnen geraken en een zwart-wit regime tevoorschijn zou kunnen toveren, werd in hoge mate betwijfeld. Ik vroeg aan een bekwame en ervaren Afrikaanse correspondente of zij dacht dat Smith werkelijk met voorstellen zou komen tot het uitschrijven van verkiezingen waaruit een zwarte meerderheid te voorschijn zou kunnen komen. Zij antwoordde: nee; hij zou wèl spelen met de voorspiegeling van zo'n mogelijkheid; maar méér niet. Ik denk er anders over. Smith zou de situatie wel eens zo ernstig kunnen beoordelen, dat hij het niet bij voorspiegelen zou laten. Tenslotte zou hij heel wat wind uit een groot aantal zeilen halen, wanneer algemene verkiezingen een meerderheid zou- | |
| |
den opleveren voor Bisschop Muzorewa en Reverend Sithole, die door het Patriottisch Front werden uitgemaakt voor zetbazen en verraders. Die verkiezingen zouden dan wel niet onder toezicht staan van de Verenigde Naties - daar zouden de frontlijn-staten wel voor zorgen - maar de wereldpers zou ongetwijfeld haar waarnemers sturen. Zes jaar eerder kreeg het Smith-regime een zware dreun, toen de commissie Pearse rapporteerde dat het zwarte deel der Rhodesische bevolking afwijzend stond tegenover de overeenkomst tussen Smith en Sir Alex Douglas Home, een overeenkomst die de
onafhankelijkheid van Rhodesië een wettelijke basis zou hebben geschonken, maar het minderheidsbewind zou laten voortbestaan.
De man die in die verwerping van de Smith-Home overeenkomst toen de leidende rol speelde, was Bisschop Muzorewa, toen voorzitter van de Afrikaanse Nationale Raad (ANC). Rev. Ndabaningi Sithole, leider van de toen verboden ZANU, had zich ook ingezet voor een verwerping van die overeenkomst - veel scherper dan Joshua Nkomo, die nu een der guerrilla-groepen leidt. Waaruit weer eens blijkt, dat gematigde en extremistische elementen in Afrika gemakkelijk op onvoorspelbare wijze kunnen omzwaaien.
Het rapport van de commissie Pearse sneed het Smith-regime de pas af naar de internationale erkenning van zijn wettigheid, die het meende te mogen opeisen. Maar wanneer juist diegenen wier mening door deze commissie werd aanvaard als een correcte weergave van de opinie der zwarte meerderheid, door die meerderheid ook inderdaad gesteund zouden worden in vrije verkiezingen, dan zou een regering waaraan zij meewerkten, wel degelijk erkenning van haar legitimiteit mogen opeisen. Een ‘nieuwe commissie Pearse’ zou naar alle waarschijnlijkheid in die geest aan de Britse regering adviseren. De blanken in Rhodesië zouden daarmee nog lang niet uit hun binnen- en buitenlandse moeilijkheden zijn verlost, maar zij zouden wel weer bondgenoten hebben gewonnen zowel binnen als buiten Rhodesië/Zimbabwe.
|
|