| |
| |
| |
Politieke veranderingen in Hongarije
L.L.S. Bartalits
De informatie over de Oostbloklanden komt nogal druppelsgewijs door. In de Nederlandse pers zijn het vooral de Sovjet-Unie zelf en Oost-Duitsland die het meest in het aandachtsveld liggen. In Hongarije bijvoorbeeld is (zo'n twintig jaar na de Russische invasie) ook nogal het een en ander tot stand gekomen. Het vertoont een beeld dat afwijkt van dat wat we in 1956 hadden. Hongarije blijkt een economisch gunstige ontwikkeling te hebben doorgemaakt, die enerzijds de levensstandaard heeft verhoogd, maar anderzijds ertoe geleid heeft dat er een scherper onderscheid naar inkomen is ontstaan. Wie handig is, harder werkt of zich economisch ‘onmisbaar’ heeft weten te maken, plukt daar nu ook de materiële vruchten van. Er ontstaat aldus een spanningsveld tussen datgene wat economisch wenselijk is en wat de partijleer voorschrijft. Vooralsnog wordt deze ontwikkeling door de leiding geduld. De voordelen zijn dan ook groot. In 1975 bijvoorbeeld steeg de industriële produktie met 12% en die in de landbouw met 5%.
Terzelfdertijd bleef de inflatie binnen de perken (ongeveer 4%) en steeg het nationale inkomen met 9% in constante prijzen. Voor 1977 werd een stijging van het reële inkomen verwacht van ruim 3%. Er zijn geen aanwijzingen dat daar inmiddels niet aan voldaan zou zijn.
Een en ander betekent dat de levensstandaard sinds 1970 aanzienlijk omhoog is gegaan, hetgeen gepaard gaat met het streven naar een tweede huis en een uitbreiding van het autopark.
Op politiek terrein heeft het strenge regime van de periode 1957-1963 geleidelijk aan plaats gemaakt voor een grote mate van liberalisatie, zodat het er niet meer om gaat te ‘dwingen’, doch om te ‘overtuigen’; het laatste woord ten deze ligt echter nog steeds bij de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij.
Het Hongaarse systeem kent geen centrale censuur en ook op het gebied van de religie toont het regime zich min of meer tolerant. Alle kerken zijn open en het kerkbezoek is vergelijkbaar met dat in de Westelijke landen. Onderricht in religieuze zaken blijft mogelijk, hetzij op school (in de praktijk komt daar echter niet veel van terecht), hetzij in de Kerk, of in de Katholieke seminaries resp. middelbare scholen, waarvan er nog acht bestaan met in
| |
| |
totaal ongeveer 2.000 leerlingen.
Het is aan de geestelijkheid (er zijn nog ongeveer 5.000 priesters) echter verboden enig kerkelijk vormingswerk te ondernemen dat niet een strikt liturgisch karakter draagt. Wel doen het Hongaarse Episcopaat en andere kerkelijke leiders nu alles om de verzoening te bevorderen en ten opzichte van de Staat een politiek van vreedzame coëxistentie te voeren. Tegelijkertijd zijn de betrekkingen met het Vaticaan genormaliseerd; op elf bisdommen zijn er negen waar een Bisschop benoemd kon worden op grond van overeengekomen regelingen tussen het Vaticaan en de Hongaarse Staat. Medio februari 1976 werd Dr. László Lékai door paus Paulus benoemd tot aartsbisschop van Esztergom en dus tot opvolger van kardinaal Mindszenty als primaat van Hongarije. De kerkelijke hiërarchie is daarmee formeel-juridisch weer in evenwicht gebracht.
De politiek van János Kádár en de zijnen mag dus als evenwichtig worden aangemerkt: geen concessies op het gebied van de ideologie, doch handhaving van het contact met de bevolking, geen onnodig hard optreden en zoveel mogelijk tegemoet komen aan de materiële wensen van de bevolking. Het belang van de betrekkingen van Hongarije met andere landen blijkt uit het feit dat 40% van het Hongaarse nationale inkomen van de buitenlandse handel afkomstig is. De stijging van de energie- en grondstoffenprijzen na de oktober-oorlog van 1973 had dan ook ten gevolge dat er op de betalingsbalans een tekort van 600 miljoen dollar ontstond, terwijl deze balans in 1972 en 1973 in evenwicht was.
Tenslotte dwong de internationale economische crisis Hongarije om zijn politiek nog meer dan voorheen met de partners van COMECON en Warschaupact de coördineren en de olieproducenten in de Derde Wereld te vriend te houden. De Westelijke landen daarentegen moesten met een relatieve stagnatie, zo niet teruggang, van hun export naar Hongarije rekening houden.
| |
Meningsverschil
Het was een niet onbelangrijk succes voor János Kádár en zijn politieke vrienden dat Leonid Brezjnev in zijn rede op het van 23 tot en met 28 november 1970 gehouden tiende congres van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij de linkse en rechtse revisionisten bekritiseerde en zijn goedkeuring hechtte aan de economische hervormingen in Hongarije.
Twee jaar later in 1972 was het echter geen geheim meer dat er op politiek en economisch terrein meningsverschillen bestonden tussen Hongarije en de Sovjet-Unie. Opvallend was het aantal intensieve contacten tussen Boedapest en Moskou. In het bijzonder trok in februari 1972 een artikel in de Pravda de aandacht over de strijd van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij tegen ‘nationalisme, zionistische intriges, kosmopolitisme en
| |
| |
klein-bourgeoisie’. De zorgen van het officieel orgaan van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie leken een maand later min of meer bevestigd te worden door bescheiden demonstraties van jongeren in Boedapest.
Maar vele andere tekenen wezen op een voortdurend nauw samengaan van beide landen. In mei 1972 kreeg Kádár op zijn zestigste verjaardag de Leninorde en een felicitatieboodschap van de Kremlinleiders bevatte de hoogste lof aan het adres van de Hongaarse partijleider.
Gedurende de afgelopen jaren bracht Kádár een groot aantal bezoeken aan Moskou. In de na afloop van deze bezoeken uitgegeven communiqués werd telkens meegedeeld dat tussen beide partijen en regeringen volledige overeenstemming bestond op alle terreinen.
Natuurlijk konden dergelijke verzekeringen juist zijn gegeven om alle twijfels over een goede verstandhouding te ontzenuwen. Met name in Boedapest werd de Westerse pers, die bij herhaling had gewaagd te zinspelen op zekere moeilijkheden, met zoveel verontwaardiging bekritiseerd dat men zich afvroeg of er misschien toch iets aan de hand was.
In dit verband sprak premier Jenö Fock van een volledige verdraaiing van de waarheid, een kwaadaardige verspreiding van geruchten en pogingen een wig te drijven tussen de socialistische landen.
Als er sprake zou zijn van politieke wrijvingen tussen Boedapest en Moskou, dan hielden deze verband met de economische ontwikkeling in Hongarije van de laatste jaren die zich, in de ogen van de Kremlinleiders, wel eens leek te baseren op een al te vrijmoedig ‘liberalisme’.
De Hongaars-Russische relaties bleken echter ook in ander opzicht niet geheel onbewolkt te zijn. Na zijn terugkeer uit Moskou in maart 1972 sprak de toenmalige premier, Jenö Fock, ongewoon openhartig over kleinere en grotere moeilijkheden bij de uitvoering van overeenkomsten in het kader
Enkele opmerkingen en aantekeningen naar aanleiding van de publikaties:
Noel Barber, De Hongaarse opstand. Zeven dagen vrijheid, Elsevier, Amsterdam, 1978, 222 blz., f 27,50; Peter Gosztonyi (Hrsg), Zur Geschichte der europäischen Volksarmeen, Hochwacht Verlag, Bonn - Bad Godesberg, 1976, 270 blz. Adam B. Ulam, Stalin. Koloss der Macht, Bechtle Verlag, Esslingen am Neckar, 1977, 705 pp., DM 48. Robert Conquest, Am Anfang starb Genosse Kirow, Droste Verlag, Düsseldorf, 1970, 735 pp., DM. 19. Hans |
Georg Lehmann, Der Reichsverweser-Stellvertreter. Horthys gescheiterte Planung einer Dynastie, v. Hase & Koehler Verlag, Mainz, 1975, 130 pp. |
Iring Fetscher (Hrsg.), Grundbegriffe des Marxismus. Eine Lexikalische Einführung, Hoffmann und Campe Verlag, Hamburg, 1976, 303 pp., DM. 24,80. |
Julius Braunthal, Geschichte der Internationale, Deel I, 1961, 404 pp., DM. 48, Deel II, 1963, 617 pp., DM 58, Deel III, 1971, 733 pp., DM. 78, Verlag J.H.W. Dietz, Bonn - Bad Godesberg. |
| |
| |
van het toen lopende vijfjarenplan, en zei geen definitief antwoord van de Russen te hebben kunnen krijgen op de vraag op hoeveel grondstoffen uit de Sovjet-Unie de Hongaren konden rekenen in de jaren 1980-1985 en evenmin had hij antwoord gehad op de Hongaarse voorstellen met betrekking tot industriële samenwerking.
Hongarije is voor grondstoffen in hoge mate afhankelijk van de Sovjet-Unie. Praktisch alle olie komt uit de Sovjet-Unie, 96 procent van het ijzererts, meer dan 90 procent van het ruwe ijzer en 48 procent van de synthetische rubber. Ook is een groot deel van de Hongaarse industrie afhankelijk van afzet naar de Sovjet-Unie. Dit geldt onder meer voor farmaceutica, scheepsbouw, textiel en auto's. Tenslotte is de toekomst van de Hongaarse aluminium- en petrochemische industrie afhankelijk van samenwerkingsovereenkomsten met de Sovjet-Unie.
Hoewel premier Fock's opmerkingen à l'improviste op het vliegveld van Boedapest later in de Hongaarse pers waren bijgeschaafd, was het duidelijk dat er moeilijkheden waren. De Hongaren poogden tien à vijftien jaar vooruit te zien en wilden weten op welke grondstoffen en op welke prijzen zij dan konden rekenen.
De Russische terughoudendheid bij het afsluiten van voor de Hongaarse planning belangrijke akkoorden werd door waarnemers toegeschreven aan het verlangen van de Sovjet-Unie, dat de Oosteuropese socialistische landen bijstand zouden verlenen bij het investeren en de exploitatie van de Russische grondstoffen, zodat de Russen zodoende deviezen zouden kunnen besparen. Voorts verlangden de Russen meer industriegoederen te exporteren.
Maar Hongarije wenste niet zoveel goederen uit de Sovjet-Unie en het wilde zelf meer eigen industrieprodukten naar het westen verkopen. Al die belangen grepen niet in elkaar en de problematiek werd nog verscherpt door het ontbreken van een convertibel en doeltreffend clearingsysteem van de communistische landen.
| |
Economische hervormingen
In deze zaak speelde ook de relatief grote vrijheid een rol die in Hongarije aan de economische leiders gelaten werd, alsmede het hanteren van het winstprincipe en het toepassen van vrije marktbeginselen in de Hongaarse economie. Deze economische hervormingen, die op 1 januari 1968 werden ingevoerd, droegen bij tot een grote produktiestijging in Hongarije, maar veroorzaakten ook onevenwichtigheden. Een van de consequenties was het ontstaan van een grotere inkomensongelijkheid. Vooral dit laatste punt had binnen Hongarije tot kritiek aanleiding gegeven.
Zo vond op 15 maart 1972, de verjaardag van de Hongaarse opstand van 1848, in Boedapest naast de officiële manifestaties een spontane demon- | |
| |
stratie van Hongaarse jongeren plaats, die leuzen meevoerden gericht tegen sommige zeer goed verdienende functionarissen. Men vond in de Sovjet-Unie zowel de liberalisering van de economie als de reacties hierop verontrustend en de Kremlinleiders oefenden op Hongarije druk uit zich meer te conformeren.
Uitlatingen van Hongaarse partij- en regeringsleiders wilden echter doen geloven dat er tussen Boedapest en Moskou geen politieke meningsverschillen zouden bestaan.
Rezsö Nyers, lid van het politbureau en toen nog verantwoordelijk voor economische kwesties, verklaarde in een televisie-discussie op 2 mei 1972, dat de onderhandelingen in Moskou uitsluitend economische aangelegenheden tot onderwerp hadden. Alle speculaties over mogelijke politieke implicaties van die besprekingen wees hij van de hand. Het ging er bij de onderhandelingen om tot 1985 de levering van grondstoffen aan Hongarije vast te leggen ten einde planning op lange termijn mogelijk te maken. Over de leverantievoorwaarden was naar zijn zeggen reeds overeenstemming bereikt. Alleen over de te leveren hoeveelheden waren met de Russen de onderhandelingen nog gaande.
Evenzeer was een ontkenning van het bestaan van meningsverschillen te vinden in een artikel in de Pravda van 14 mei 1972 van de hand van premier Jenö Fock. Hij benadrukte in dit artikel de traditioneel goede betrekkingen tussen Hongarije en de Sovjet-Unie. Ingaande op de kwestie van de grondstoffenleveranties stelde Fock wel, dat ‘voorgenomen investeringen in het buitenland niet de enige vorm kunnen zijn waardoor de grondstoffenvoorziening van ons land verzekerd wordt’. In dat verband deed hij het voorstel in het kader van de COMECON te komen tot overeenkomsten betreffende gemeenschappelijke exporten, die voor de grondstoffenleveranties gunstig zouden zijn.
De groei van de Hongaarse economie sinds 1968 werd in 1972 door alle deskundigen, ongeacht hun politieke richting, opmerkelijk geacht. Reeds in 1971 echter hadden zich bepaalde tekenen van oververhitting van de economische ontwikkeling voorgedaan, wat de Hongaarse partij- en regeringsleiders dwong tot het nemen van maatregelen.
Sindsdien werd een politiek van bestedingsbeperking gevoerd; ondernemingen en coöperaties moesten hun investeringen beperken en er werden pogingen gedaan het evenwicht op de handelsbalans, die een voortdurend tekort vertoonde in de handel met het Westen, te herstellen. Over het geheel genomen leken deze maatregelen gunstige resultaten af te werpen.
| |
Inkomensongelijkheid
Er bleef echter één probleem waarvoor deze ‘corrigerende maatregelen’ geen oplossing boden: de steeds grotere inkomensongelijkheid. Dit ver- | |
| |
schijnsel, dat door sommige specialisten werd beschouwd als een van de onvermijdelijke consequenties van de economische hervorming, leidde tot ontevredenheid bij de grote massa.
Ondanks het feit dat het nationale inkomen sinds de invoering van de hervorming een gemiddelde stijging van 6,2 procent per jaar vertoonde, werd een verbetering van de levensstandaard van de arbeiders ernstig aangetast door de prijsstijgingen voor levensmiddelen en een groot aantal industrieprodukten.
In november 1972 werd een aantal prijzen sterk verhoogd. De prijsverhogingen varieerden van 13 tot 28 procent en vloeiden voort uit een besluit van het Centraal Comité van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij. Doel van de verhogingen was enerzijds een vermindering van de hoge staatssubsidies op levensmiddelen en anderzijds, door luxe produkten duurder te maken, middelen vrij te maken voor een structuurverbetering van de nationale economie.
Ter compensatie werden de kinderbijslagen en de pensioenen verhoogd.
De officiële partijlijn in Hongarije wordt behalve door een zekere verrechtsing als gevolg van toegenomen welvaart, ook bedreigd door aanvallen vanuit de andere vleugel.
‘Nieuw Links’ bezit in Hongarije onder de studenten, intellectuelen en ontwikkelde arbeiders een niet te onderschatten invloed. Hun ideeën, beïnvloed door de Boedapester School van György Lukács en door de groep András Hegedüs, zijn in bepaalde opzichten te vergelijken met de Maoïsten en aanhangers van Che Guevara in het Westen. Zij beschuldigen de afgelopen jaren het regime ervan de socialistische revolutionaire zaak te hebben verraden en aan te sturen op een burgerlijk-kapitalistische maatschappij. En zij wezen daarbij op de ideologische onverschilligheid onder veel jongeren, vooral op het platteland, die zich voornamelijk interesseren voor meer materiële welvaart. Uiteraard sneed een dergelijke kritiek een communistisch regime diep in het vlees. Vandaar dat partij en regering aanvankelijk getracht hebben met harde maatregelen de beweging in te dammen.
In dit kader werden administratieve maatregelen genomen tegen een van de meest prominente vertegenwoordigers van nieuw-links, Miklós Haraszti, in verband met de verspreiding van zijn boek Stukloon. Het hof achtte het werk subversief van aard en kwam tot een vonnis op grond van het feit dat de auteur het boek in negen exemplaren had vermenigvuldigd en aan dertien mensen had laten lezen.
Miklós Haraszti maakte deel uit van een groep nieuw-linkse filosofen en sociologen, geconcentreerd rond het Boedapester Instituut van Sociologie. Daar de harde maatregelen niet de gewenste resultaten opleverden maar integendeel nieuw-links onder de ultra-linkse intellectuele jeugd steeds meer sympathisanten won, proberen de politieke leiders recentelijk weer via de vorm van de dialoog hun doel te bereiken.
| |
| |
Bovendien werden voor het jaar 1973 extra loonsverhogingen toegezegd, waardoor de reële inkomensverbetering gemiddeld 2,2 percent bedroeg. Bijzondere aandacht werd geschonken aan de lonen van de arbeiders, wier inkomens in vergelijking met de lonen in de landbouw waren achtergebleven. In deze sector plande men een reële inkomensverbetering van gemiddeld 5,5 à 6 procent.
De levensstandaard steeg natuurlijk wel en het nadelige effect van de prijsverhogingen werd althans gedeeltelijk gecompenseerd, maar de arbeiders en lagere beambten zagen met lede ogen aan hoe zij zelf aan het einde van de maand slechts met moeite rond komen komen, terwijl de ‘nouveaux riches’ in confortabele villa's woonden, een tweede huis hadden, in een mercedes reden en cruises naar het buitenland maakten. Onder deze ‘nouveaux riches’ vond men ambachtslieden, kleine zelfstandigen en bepaalde vrije beroepen. Bovendien voelden velen zich benadeeld vergeleken met de boeren. De leden van de landbouwcoöperaties, zo werd gezegd, kunnen hun inkomsten altijd aanvullen door de produkten van hun eigen stuk grond te verkopen. Dit was des te winstgevender, omdat de steden over het algemeen kampten met moeilijkheden bij de groente- en fruitvoorziening, waardoor de vraag steeg.
| |
Verdeeldheid
Hier en daar werd gesuggereerd dat binnen de partijleiding verdeeldheid was ontstaan hoe het best een oplossing kon worden gevonden. In tegenstelling tot de situatie in de meeste andere Oosteuropese landen was de leiding van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij in 1972 en 1973 nog opvallend stabiel.
Al jarenlang had zich geen enkele belangrijke wijziging voorgedaan in de partijtop. Tot dan toe was deze homogene ploeg - hoewel bestaande uit mensen met de meest uiteenlopende achtergronden - er in geslaagd Hongarije, na de moeilijke stalinistische periode en de gebeurtenissen van oktober en november 1956, tot een ogenschijnlijk rustig land te maken.
Wel werden theorieën over een ‘Hongaars model’, in de pers aan de kaak gesteld als ‘ontleend aan de burgerlijke propaganda’. Doelend op de Volksrepubliek China maar ook op Roemenië - zonder die landen met name te noemen - leverden kranten kritiek op allen die trachtten afbreuk te doen aan de waarde van het voorbeeld van de Sovjet-Unie voor de opbouw van het socialisme.
Niettemin, wanneer men de situatie in Hongarije vergeleek met die in de andere Oostbloklanden, dan bleken de Hongaren het er ondanks hun moeilijkheden het best af te brengen. Maar de Hongaarse hervormers wilden naar alle waarschijnlijkheid aanmerkingen voorkomen van hun streng toeziende bondgenoten.
| |
| |
Het is niet uitgesloten dat de Hongaarse problemen bepaalde kringen in Oost-Europa en in het Kremlin niet onaangenaam waren. In deze kringen vond men de hervorming - die had geleid tot een herwaardering van de rol van de vakbonden, tot een diversifiëring van het intellectuele leven en tot meer mogelijkheden voor Hongaarse burgers om reizen naar het westen te maken - te gewaagd. Zij zouden graag zien dat Hongarije terugkeerde naar een orthodoxe politiek die concreet tot uiting zou komen in een verwijdering van de ijverigste ‘hervormers’ uit het politburo.
De ergernis over de accentuering van de inkomensverschillen gaf de voorstanders van de ‘harde lijn’ en de ‘zuivere leer’ een ideale kans. Uit naam van het proletarisch socialisme en met het doel de leidende rol van de partij op alle terreinen te herstellen, wilden zij een eind maken aan het experiment van 1968.
Deze aspiraties werden gesteund door dat deel van het partij- en regeringsapparaat in Hongarije dat zich altijd had ingespannen om de uitvoering van de hervormingen zoveel mogelijk te bemoeilijken. De veranderingen waarop men in deze kringen hoopte, hadden natuurlijk niet alleen betrekking op het economisch beleid.
Hoewel de economische hervormingen gunstige resultaten hadden geboekt, waren gaandeweg tekenen te bespeuren van een toenemende discrepantie tussen de economische politiek en de politieke doelstelling. Zo stimuleerde
János Kádár, wiens gezondheid te wensen overlaat, is nog altijd de belangrijkste man in Hongarije. Tot veler opluchting trad hij niet af als eerste secretaris van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij. Hij die in het dramatische jaar 1956 met behulp van Russische tanks aan de macht kwam, geniet nog altijd een vrij grote populariteit in zijn land. Zijn aanblijven lijkt een garantie dat het regime zijn ‘liberale’ karakter voorlopig zal handhaven.
Van de andere kant biedt János Kádár's gezag Moskou de garantie dat de verhoging van de grondstoffenprijzen en de daaruit voortvloeiende drastische prijsverhogingen en de onvermijdelijke bezuiningen met een minimum aan onlusten door de bevolking zullen worden geaccepteerd.
János Kádár, die een middenpositie innam tussen voor- en tegenstanders van economische en politieke hervormingen, wist zich daardoor als leider te handhaven. De Hongaarse partij- en regeringsleiders staan echter thans voor de kardinale vraag de economische hervormingen nog meer af te remmen óf deze geheel op te heffen. Wanneer men de huidige samenstelling van het politburo van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij beziet, dan staat het wel vast dat de critici van het Nieuwe Economische Mechanisme hun positie hebben weten te versterken. Wat Kádárs positie op dit punt betreft lijkt het waarschijnlijk dat het in zijn tactiek past de tegenstander de vrije hand te laten, terwijl hij ondershands doende is niet alleen de publieke opinie, maar ook de Kremlinleiders voor zijn wagen te spannen.
| |
| |
men een programma voor materiële welstand voor het individu, terwijl men tegelijkertijd een campagne ontketende om het ontstaan van een bourgeois-mentaliteit de kop in te drukken.
Sedert 1973 werd binnen de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij dan ook een tegenstelling merkbaar die niet zozeer de richting van de economische hervormingen betrof als wel de effectieve bestrijding van ongewenste consequenties van het Nieuw Economisch Mechanisme. Sedertdien werd dan ook een afremming van de economische ontwikkeling op gang gebracht en maatregelen werden getroffen om uitwassen als een toenemend verschil in inkomens teniet te doen.
De arbeiders waren ontevreden. Zij profiteerden te weinig van de welvaartsverbetering. De verschillen in inkomens bleven toenemen. De directeuren van de bedrijven en de top-managers verdienden twee tot vijf maal zoveel als hun werknemers, maar wat vooral verbittering wekte, waren de grote bonussen die in de hogere regionen werden getoucheerd.
| |
Partijleiding gewijzigd
Dat de politiek wederom voorrang had gekregen boven de economie werd duidelijk door de resoluties, aangenomen in het plenum van het centraal partijcomité van maart 1974 - onder andere werd de belangrijkheid van de arbeidersklasse in het maatschappelijk leven geaccentueerd - terwijl voorts uitgesproken voorstanders van het Nieuwe Economische Mechanisme, als Rezsö Nyers (Hij was de voornaamste organisator van de economische hervormingen van 1968. Met deze hervormingen werd grotere verantwoordelijkheid toegekend aan de ondernemingen ten koste van de centrale planning. Elementen van de markteconomie gingen een rol spelen, waarbij de leiders van de bedrijven op een breder terrein dan voordien autonome beleidsbeslissingen konden nemen.) en György Aczél (Hij was de voornaamste man op het terrein van cultuur en ideologie. Hij ging meer op gematigde en pragmatische wijze te werk, waardoor in Hongarije meer ruimte voor diversiteit bestond dan in de meeste andere Oostblokstaten.) hun plaats in het partijsecretariaat moesten afstaan aan arbeidersgezinde figuren. Onder meer werd Károly Németh - die als Kádárs harde-lijn-opvolger wordt genoemd - aan het partijsecretariaat toegevoegd.
De eerste opwelling in Boedapest was dat de Russen er weer achter zaten. Toen op 19 en 20 maart 1974 het centrale comité van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij in vergadering bijeenkwam, trok dit in het Westen weinig de aandacht. Dat werd echter spoedig anders toen het bericht kwam dat het centrale comité met algemene stemmen besloten had de vooraanstaande partijleden Aczél en Nyers van hun zetels in het partijsecretariaat te ontheffen.
Onmiddellijk deden geruchten de ronde dat er een einde was gekomen aan
| |
| |
de periode van liberalisatie, die vooral sinds 1968 allerwegen sterk de aandacht had getrokken door het fundamentele en evenwichtige karakter ervan. Sommige waarnemers in Boedapest en in het Westen meenden reeds aanwijzingen te zien, dat János Kádár bij de Kremlinleiders in ongenade was gevallen en spoedig het veld zou moeten ruimen.
Ondanks het feit dat Aczél en Nyers hun zetel in het politburo van de Hongaarse Socialistische Arbeiderspartij behielden - een typisch staaltje van Kádárs subtiliteit - was hun verwijdering uit het partijsecretariaat geen kleinigheid. Immers aan Aczél was het te danken, dat het cultureel en ideologische klimaat sinds 1968 aanzienlijk aan dogmatische kilheid had verloren. Zijn beleid op het gebied van cultuur en partijideologie liep parallel met de hervormingen die zijn collega Nyers op het economische vlak na 1968 had weten door te voeren.
De resultaten van de door Nyers doorgevoerde economische hervormingen hadden niet lang op zich laten wachten. Het reële inkomen per hoofd van de bevolking was in de jaren 1968-1973 jaarlijks met 5,5 procent, tegen 3,5 procent in de voorafgaande jaren, gestegen. De handelsbalans was sterk verbeterd en de industriële produktie was eveneens aanzienlijk toegenomen. Niet alleen was Nyers' beleid medio 1973 door het gehele centraal comité van de HSAP goedgekeurd, maar ook kreeg hij de gelegenheid uitgebreid voor de Hongaarse televisie en in het belangrijkste partijblad, Népszabadság, uitleg van zaken te geven. Zijn positie had absoluut veilig geleken.
Zo had Hongarije zich tot een consumptie-eiland ontwikkeld met een relatief grote politieke tolerantie. De politieke leiders van de DDR, de Sovjet-Unie en Tsjechoslowakije bezagen dit naar mag worden aangenomen achterdochtig en hun bevolking met naijver. Een blik in de etalages van de indrukwekkende metropool Boedapest was voldoende om de afgunst te begrijpen. De winkels lagen vol met produkten, de sortering was groot, de kwaliteit goed en schaarste kwam weinig voor.
De daaruit gegroeide spanningen dwongen de Hongaarse media zelfs de westerse gunstige kwalificaties, waarin Hongarije bijvoorbeeld als consumentenparadijs werd voorgesteld, nog scherper dan in de voorafgaande periode te verwerpen.
De economische hervormingen hadden dus effect gehad, waarom dan, zo vroeg men in Boedapest zich af, vond de partijleiding het nodig zich te ontdoen van zijn meest pragmatische en creatieve leden, daarmee voedsel gevend aan reeds geruime tijd bestaande geruchten dat de eenheid binnen de leiding van de HSAP minder hecht was dan woordvoerders altijd suggereerden?
Politieke waarnemers in Boedapest en in het Westen waren het er over eens dat van een terugkeer naar de oude situatie van vóór 1968 geen sprake was, hoogstens van bepaalde concessies in de vorm van een zekere verharding van de koers op economisch gebied en op het terrein van cultuur en partij- | |
| |
ideologie. Zij wezen daarbij op het artikel dat de nieuwe hoofdredacteur van het partijblad Népszabadság, Zoltán Komocsin, op 23 maart 1974 liet publiceren. Daarin prees hij eerst uitvoerig het Nieuwe Economische Mechanisme en verklaarde nadrukkelijk dat er geen sprake was van een herziening van de politieke lijn van de HSAP. Maar hij vervolgde dan met te zeggen, dat men niet dogmatisch moest denken. Wat gisteren goed was, hoefde dat vandaag niet meer te zijn, aldus Komocsin. En dat op zich is al een revolutionair geluid!
|
|