Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 915]
| |
Robert Jungk: Over en tegen kernenergie
| |
[pagina 916]
| |
tisch en overtrokken. Toch is De Atoomstaat een noodzakelijk document, een waarschuwing te elfder ure, een menselijke kreet van angst en zorg om de toekomst. Robert Jungk is in 1913 geboren te Berlijn uit een Oostenrijks-joods gezin. In uw boek De Atoomstaat maakt U het publiek vertrouwd met de realiteiten van de atoomtechniek. Dat is nogal ongewoon omdat de vrije informatie over de atoomtechniek meestal tegengehouden wordt. In uw boek vinden we beschrijvingen van feiten, gesprekken met deskundigen, maar ook geruchten, vermoedens. De lezer krijgt er een goed beeld van. Hoe komt het dan dat wij als samenleving geen debatten hebben met deze atoomfysici en dat wij daarnaast mensen als U hebben die door een eerlijke bezorgdheid bewogen worden? Waarom bestaan dergelijke openbare debatten niet?
Ik meen dat de geleerden en technici uit de ‘atoomwereld’ alle niet-deskundigen onbevoegd willen houden, door hen het recht te ontzeggen over deze moeilijke technologie mee te praten. U hebt niet voldoende gegevens, zeggen zij, om op ons niveau te kunnen spreken: een houding die trouwens tal van onderzoekers hebben. Leken zijn voor hen alle mensen die niet in hun kringetje werken: politici, industriëlen, de grote massa, mensen op wie zij neerzien. Dat is de hoogmoed van de vakmensen. Tracht iemand dan toch kritisch te zijn, dan wordt hij meewarig bekeken of zelfs tot ‘nar’ bestempeld. Maar dat deert mij niet. Ik ga rustig door. Want deze vakmensen hebben een uitdijing van hun vakkennis tot in andere gebieden nodig. Ik sprak ooit met de Amerikaanse geneticus Lederberg. Ik ontvang graag | |
[pagina 917]
| |
wetenschapsjournalisten, zei hij, die precies weergeven wat ik gezegd heb. Waarop ik zei, U ziet uzelf als ‘souverein’. Als ik met U spreek ben ik niet uw dienaar maar uw partner: U praat voor uw wetenschap, ik voor de openbare mening, en ik kan U helpen uw wetenschap beter te doen begrijpen. U bent te strak opgesloten in uw ivoren toren. U hebt dit gesprek nodig met mensen als ik die spreken voor de gemeenschap. Maar U moet ons als gelijken behandelen.
Was het lastig om voor dit boek informatie te krijgen? Waren er deskundigen die eerlijk de waarheid zeiden?
Ik ben met deze situatie al sinds '46 bezig. Voor de Schweizer Zeitung was ik correspondent in Washington. Politiek correspondent - eigenlijk ben ik historicus. Ik maakte toen die discussie mee over de controle op de atoomenergie. Komt zij in militaire of in burgerlijke handen? In die eerste tijd kon ik al een kring van relaties opbouwen. Dergelijke relaties zijn natuurlijk zeer nuttig voor zo'n boek, omdat mensen uit deze wetenschappelijke kring die wel kritisch zijn maar daar niet openlijk voor kunnen uitkomen, mij vertrouwen en zelfs opzoeken. Het boek is ook ontstaan uit opmerkingen van ‘whistle-blowers’: mensen die anoniem wensen te blijven en toch de eigen twijfels over hun werk kenbaar willen maken. Zij zoeken iemand die het voor hen zal doen.
Kende uw eigen standpunt een evolutie? Nu bent U tégen. U bent nu zelfs tegen een vreedzaam gebruik. Maar dat zult U in '46 niet of niet volledig zijn geweest?
Ik ben niet de enige die een dergelijke evolutie doormaakte. Zelf heb ik lang gedacht dat een vreedzaam gebruik wel mocht bestaan, al was ik altijd al sterk tegen een militair gebruik gekant. Ik hield me aan de spreuk van de Rus Kapitzer: bij elektriciteit mag men niet alleen aan ‘de stoel’ denken, elektriciteit kunnen we ook menslievender gebruiken. Ik was aanwezig op het eerste grote congres van Genève ‘Atomen voor de Vrede’, was ook bij het tweede congres en het heeft lang geduurd vóór ik merkte dat de afstand tussen atomen voor de vrede en atomen voor de oorlog véél kleiner is dan ik dacht. Ik ben niet de enige die zo'n ‘bekering’ doormaakte. Er zijn ware deskundigen die dit ook overkwam, zoals Hannes Alfven, de Zweedse Nobelprijswinnaar die toch een van de medestichters van de Zweedse atoom-industrie is. Hij sprak zich later tegen de kernenergie uit. In Oostenrijk hebben we Engelbert Broder, een vooraanstaand kernfysicus en bioloog. Ook hij vindt het te gevaarlijk.
Iedereen zal het met U eens zijn dat het terroristisch gebruik van de kerntechnologie - als individuele terreur of terreur door de staat - zondermeer schandelijk is en dat daar een eind aan moet worden gemaakt. Dat gebruik | |
[pagina 918]
| |
bestaat nog niet, maar het is mogelijk! Waar het echter gaat om een civiel gebruik, zal men snel zeggen: we hebben geen alternatief. En is het wel juist dat een civiel gebruik, zoals U dat schrijft, noodzakelijk leidt tot de atoomstaat?
Dat zal gebeuren omdat het om een technologie gaat die niet alleen de gevaarlijkste is die wij tot nu toe hebben ontwikkeld, maar die vooral op een welbepaald punt verschilt van alle vorige: dat verschil zit hem in de onmogelijkheid om de eenmaal in gang gezette uitwerking nog tegen te houden. Sinds het ontstaan van de techniek hebben wij steeds weer grote rampen meegemaakt, die slachtoffers eisten. Slachtoffers van het autoverkeer zijn er elk jaar bij duizenden. Die worden begraven en verder is het voorbij. Komt er een atoomramp door een technisch falen of, wat waarschijnlijker is, door sabotage of een oorlogsdaad - of ook een menselijk falen - dan zal het gevolg daarvan eeuwen waarneembaar zijn. En precies het feit, dat er momenteel rampen mogelijk zijn waarmee we ook de komende generaties opscheppen, dat is het nieuwe aspect. Een technologie die dermate gevaarlijk is moet men ook van een heel andere beveiliging voorzien. Je hebt de materiële bescherming, waarmee je technische defecten voorkomt. Het personeel dat hiermee omspringt moet veel nauwkeuriger geselecteerd worden. Men moet er vooral terdege op letten dat deze gevaarlijke techniek niet gebruikt wordt tot uitoefening van een privé-macht: door politieke groepen, door kleine groepen of ook door misdadigers. Daarom moeten wij heel preventief een beveiligingsapparaat oprichten dat meer dan uitermate doeltreffend is. En uiteindelijk zijn al die beveiligingen niets waard, want we hebben in Duitsland het voorbeeld gehad van de Stammheim-gevangenis. Dat moest de best bewaakte gevangenis ter wereld zijn. Men kon er explosieven, munitie en wapens binnensmokkelen. Kunnen we niet eens een gevangenis werkelijk afschermen, dan gaat dat helemaal niet voor een fabriekscomplex waar voortdurend mensen binnen- en buitengaan! Het blijkt dus dat men ondanks enorme uitgaven voor deze beveiliging, ondanks een gedeeltelijke inbreuk op de gewone burgerrechten, toch niet zeker kan zijn en een ramp mogelijk blijft, waardoor alle moeite dus vergeefs was. Dus moet je dan consequent zijn en van deze gevaarlijke technologie afzien, niettegenstaande de eventuele voordelen.
Goed, áls we nu stellen dat de kernenergie op zich werkelijk zo gevaarlijk is...
Maar zij IS zo gevaarlijk!
... hoe komt het dan dat zo weinig deskundigen protesteren? Al deze mensen kunnen ethisch toch niet onbewogen zijn?
Ja, dat vraagt toch enige toelichting. In de ‘techniek’ leeft de overtuiging - een haast dogmatische, religieuze overtuiging - dat er geen gevaar is dat | |
[pagina 919]
| |
wij niet onder de knie kunnen krijgen. Misschien nu nog niet, maar met nog meer techniek zal het wel lukken! Dat is het onuitgesproken dogma. Voor elke gevaarlijke techniek bestaat altijd een andere die het met dat gevaar wel klaarspeelt. Men kan zich niet indenken dat het deze keer onmogelijk zou kunnen zijn. Er zit bovendien een sociologisch aspect aan vast. Bijna allen die met kernenergie te maken hebben, zijn ermee opgegroeid: in studie en in praktijk. Zij kunnen moeilijk dàt tegenspreken waarvoor zij werken omdat ze dan een ‘balling’ worden. Wat moet de technicus aanvangen die nù inziet dat de kerntechniek gevaarlijk is, wat kan hij daarna gaan doen, waar kan hij werken?
Maar hij is toch ook een mèns?
Uiteraard, maar tenslotte blijft hij de man die in dat bepaalde vak zit. Ik noemde al de namen van Alfven en Broder. Er zijn ook veel jongere kerntechnici die ermee stopten, o.a. vooral Leo Zsillard, een van de pioniers van de kerntechniek. Een der eersten die de kernsplitsing voor mogelijk hield. Hij bracht Einstein ertoe naar Roosevelt te schrijven dat Amerika een atoombom moest maken. Een van de leidinggevende figuren dus. Het laatste deel van zijn leven heeft hij de natuurkunde verlaten voor de biologie. Hij vond deze natuurkunde te gevaarlijk worden. Hij kon ermee ophouden: hij was zo beroemd dat hij dat kon.
Zijn de anderen gevangenen?
Ja, van hun eigen leven. Iemand als Hans Bethe, een der vooraanstaanden die tijdens het Congres van Salzburg met Alfven heeft gedebatteerd, dat is een zeer eerlijk mens, een van de grote atoomfysici, de man van de fusie-theorieën. Hij is weliswaar zeer gekant tegen de waterstofbom, maar komt niet los uit deze voorstelling van een hele energiebron. En dan is er nog iets. Veel mensen die betrokken waren bij de ontwikkeling van de bom willen nu hun zonde - Oppenheimer sprak van een zonde - goedmaken door te zeggen: nu bieden wij de mensheid een energiebron aan die onuitputtelijk is en toekomstige armoede verhindert. Dat is hun innerlijke rechtvaardiging. Er zijn akelig veel kanten aan deze zaak. Het is zeer moeilijk voor een atoomdeskundige daarin klaar te onderscheiden. Tegelijk zien wij dan het voorbeeld van Klaus Traube, die ontslagen werd omdat men hem ervan verdacht connecties te hebben met de terroristengroepen: een groot schandaal in Duitsland! Hij werd dus weggestuurd en beweegt zich nu in een minder gevaarlijke technologie.
En de jongere generatie die de bom niet meemaakte? Die generatie van ‘mei '68’, mensen die kritisch zijn maar tegelijk ook werkzaam zijn als atoomfysici? Wat doen zij dan? Zwijgen zij? | |
[pagina 920]
| |
O nee, zij zwijgen niet. Nog wel in Europa, maar in Amerika heb je Von Hüppel en een hele groep in de Princeton University. Dat zijn atoomfysici die niet zwijgen. Wij hebben een beweging van kritische geleerden, ook atoomgeleerden, vooral de jongeren, die zich verzetten tegen een verdere ontwikkeling. Meestal komen zij echter wel uit andere vakken: biologie, sociologie of politicologie. In feite zijn er weinig kerngeleerden bij.
Goed, maar neem nu de voorstanders van de kernenergie. Iemand als Petr BeckmannGa naar voetnoot3, een fysicus die lesgeeft in Colorado. Hij zegt: de niet-nucleaire produktie van elektriciteit brengt meer risico's met zich dan de nucleaire produktie.
Dat is er volkomen naast. De manier waarop wij omspringen met steenkool, vooral als het verbruik ervan nog zou stijgen, is inderdaad zeer slecht voor het milieu. Waar hij echter aan voorbijgaat is dat men daaraan doktert. In Zweden werden nieuwe filtertechnieken ontwikkeld. Men wil de schadelijke neveneffecten verminderen. Ook in de zonne-energie schuilen gevaren. De centrale opwekking van zonne-energie b.v. in satellieten kan zeer schadelijk zijn. Dan beschikt men ook over een geconcentreerde bundel die alles op aarde zou kunnen verbranden. Je moet niet de ene energie tegenover de andere zetten, je moet de ontwikkelingsmogelijkheden vergelijken. Ik meen dat we de gevaren van de niet-nucleaire energie kunnen verminderen en de weinige resterende gevaren zijn dan niet meer zo groot als bij de kernenergie: dié gevaren lijken me vrijwel onoverkomelijk.
Is dat een hypothese? Is dat niet gewoon willen geloven dat men die gevaren van de niet-nucleaire energie wel eens zal kunnen bedwingen?
Daar duidt het onderzoek op. Bij deze andere energie is het resterend risico gewoon minder groot: de neveneffecten zullen namelijk niet zo langdurig zijn als die van een losgeslagen kernenergie. Daarop komt het altijd weer neer. Dat is wat mij benauwt. Enerzijds hebben we technologieën met hun bijverschijnselen, waarvan de nawerking echter niet zo beangstigend onoplosbaar is. Anderzijds is er de kernenergie, waarvan wij de nawerking niet de baas kùnnen worden. De radioactiviteit, de radioactieve vergiftiging zal er altijd zijn, met het afval zullen we op de duur geen raad meer weten, al leek het er even op dat de Russen een oplossing hadden. En zo worden er voortdurend aanslagen gepleegd op het milieu van de komende generaties.
Kan men de kernenergie nog tegenhouden? Is het niet te laat? Komt U niet te laat? | |
[pagina 921]
| |
In zekere zin wel. Het is in zoverre te laat dat wij nu reeds materialen gebruiken die onze toekomst bedreigen. Maar het is toch ook zo dat de hoeveelheid die wij nu bezitten nog makkelijker te controleren is dan de hoeveelheid die wij morgen zullen hebben. En als U berekent welke hoeveelheden plutonium en radioactief materiaal wij zullen bezitten als de plannen doorgaan, dan ziet U wel in dat zij nog nauwelijks te controleren zijn, of alleen dan wanneer er tien, vijftien keer meer veiligheidsmaatregelen worden getroffen dan nu het geval is. Alvin Weinberg, een der pioniers van deze industrie, heeft zijn medestanders erop gewezen dat zij hun toekomst veel te eng bezien: in '77 zei hij in Salzburg dat er in de komende eeuw op deze wereld 5.000 ‘snelle’ kweekreactoren zullen zijn - een plutoniuminzet van duizenden tonnen dus - en dat er volgens de huidige risicoberekeningen eens in de vier jaar een ongeluk met een grote reactor zal gebeuren.
Wat hebt U precies tegen de ‘snelle’ kweekreactor? Is daar bijzonder gevaar bij?
De snelle kweekreactorGa naar voetnoot4 is de grote hoop van deze industrie. Zonder hem zou de kernindustrie moeilijk kunnen blijven bestaan. Deze reactor wordt gemaakt omdat onze uraniumvoorraad beperkt is en over 30 tot 40, misschien 50 jaar uitgeput zal zijn. In de ‘lichte waterstof’-reactoren wordt het uranium slechts voor een klein gedeelte benut. In de snelle kweekreactoren wordt àlle uranium verbruikt, waardoor het vijftig tot zestig procent langer meegaat. Daarmee zal men eeuwenlang over kernenergie beschikken: een veel nuttiger gebruik dus. Deze snelle kweekreactor heeft echter twee grote nadelen. Volgens vele technici is hij gevaarlijker dan de lichte waterstof-reactor. De koeling moet gebeuren met natrium, dat zeer snel ontbrandt. Bovendien hapert er iets aan de bouw van deze reactoren: het kweekproces lijkt zeer sterk op een kettingreactie. Alles kan veel sneller uit de hand lopen. In oktober '77 hield men in Chicago een congres over deze reactoren: 76 procent van de documenten handelden over hun gebreken en feilen. Een zeer hoog percentage. Het is dus een gevaarlijke techniek. Hét argument tégen is echter dat in deze reactoren plutonium ontstaat en dat er steeds meer plutonium in omloop komt zodat wij - zoals ook Brian Flowers zei, als leider van de commissie die deze zaak onderzocht - een plutonium-wereld scheppen. Plutonium is een zeer gevaarlijk element. Vijf tot zes kilo volstaan voor bommen. Momenteel beschikken we over enkele duizenden kilo's. Hebben we ettelijke tonnen plutonium, dan is de kans groot dat dit materiaal in verkeerde handen terechtkomt of dat een industriële vergiftiging optreedt en het milieu vergiftigd wordt. | |
[pagina 922]
| |
Stel U voor dat een gevaarlijk gif met tonnen, duizenden tonnen gemaakt wordt. Waar blijft dan de mensheid?
Zijn de kansen op ongelukken in deze reactoren ook groter?
Groter niet, maar wel even groot. Het merkwaardige is dat de voorstanders van deze reactoren dit ook hebben ingezien. Wolf Häfele, en Alvin Weinberg over wie ik reeds sprak, deze mensen zeggen eerlijk dat deze reactoren voor onze dichtbevolkte landsgedeelten te gevaarlijk zijn en dat we voor de toekomst aan ‘kernparken’ moeten denken, i.e. gebieden, artificiële eilanden waar we deze reactoren samenbrengen, zo ver mogelijk van de bewoonde streken.Ga naar voetnoot5 Häfele en Weinberg geven indirect toe hoe gevaarlijk dit alles is.
Bestaat er al zo'n kernpark?
Neen, er zijn alleen projecten. In mijn boek spreek ik over het project dat men ontwikkelde in Lachsenburg voor een bestaand eiland in de Stille Oceaan. Men werkt wel actief aan de ontwikkeling van artificiële eilanden en het is goed mogelijk dat men ze wel eens zal bouwen. We hebben tenslotte toch ook al booreilanden. In Schloss Lachsenburg, waar een internationale vereniging huist van geleerden uit het westen en het oosten, berekende men dat zo'n tien tot twaalf kernparken moeten volstaan om in de toekomst alle energie van de wereld te produceren. De hele wereld zou dan afhankelijk worden van deze energie-eilanden. Ze hebben dan wel enige verplichtingen aan de huidige olievelden; deze ‘centrales’ zullen de rol van onze huidige olievelden overnemen. Wat gebeurt er evenwel op zo'n eiland? Zal de bemanning het noodzakelijk zeer geïsoleerde leven psychisch wel aankunnen? En wat bij een ongeluk: dan is het water toch nog vergiftigd.
Een risico dat ook bij de booreilanden bestaat.
Ja, maar zoals steeds is de nasleep kortstondiger.
U schrijft in uw boek dat er banden bestaan tussen het kernonderzoekscentrum Karlsruhe en diverse totalitair geregeerde staten als Argentinië, Brazilië en Zuid-Afrika. U schrijft dat er in Duitsland een streven naar nucleaire macht bestaat dat herinnert aan het machtsstreven van de jaren dertig. Dat is een forse beschuldiging.
Vanaf het begin staan er in de Duitse kernenergie mensen aan de top die ook in de Hitler-economie een leidende rol hebben gespeeld. Of dat toe- | |
[pagina 923]
| |
vallig is of niet, kan ik niet zeggen. In twee belangrijke kerncentra, Jülich en Karlsruhe, hebben oud-nazi's een enorme rol gespeeld. Becker, in Nederland als oorlogsmisdadiger veroordeeld, moest uit Jülich vertrekken. Anderen zijn er ongestoord verder blijven werken. Greifeldt b.v., die actief betrokken is geweest bij de bezetting van Parijs en medeverantwoordelijk voor de invoering van de Jodenster; wat de buitenlandse politiek betreft, zorgde hij voor de relaties met Zuid-Afrika. Op dat vlak is er ook dr. Schnurr, die de betrekkingen met Argentinië ontwikkelde. Namen heb ik in mijn boek niet durven vermelden: mijn advocaten waarschuwden me dat ze mijn boek in beslag konden laten nemen en dan kon het maanden duren voor het weer vrij kwam. In de komende maanden gaat er een hele reeks boeken verschijnen waarin dit nader wordt belicht. Engeland komt met De nucleaire as Bonn - Pretoria, een Australische collega brengt De Duitse nucleaire agressie op de markt, NBC maakt twee grote filmen. We moeten ons inderdaad ongerust maken over het feit dat de Duitse kernexport vooral naar totalitaire landen als Zuid-Afrika, Brazilië en Argentinië gaat. Prof. Wohlstetter, politicoloog in Chicago, heeft als eerste de verdenking geuit, dat de Duitsers - misschien ook de Japanners - erop uit zijn tegen 1990 hun eigen atoombom te hebben. Verder kan ik een zekere Grünbaum citeren, die in Karlsruhe ontslagen werd op antisemitische gronden, omdat hij de activiteiten van oud-nazi's daar opgemerkt en ‘verklikt’ had. Hij ziet een parallel met de ontwikkeling na de eerste wereldoorlog: toen hebben de Duitsers bepaalde legereenheden die in Duitsland zelf niet aan moderne bewapening konden komen, daarmee opgeleid in de Sowjet-Unie. Grünbaum meent dat Duitsland nu in Brazilië, Argentinië en Zuid-Afrika kernwapens prepareert om er op het beslissende moment zelf over te beschikken.
Hoe komt het dat geen andere natie zich zo verweerd heeft tegen de ‘safeguards-policy’, de poging van de internationale atoomautoriteiten de kerncomplexen in de hele wereld scherper te doen bewaken om het verheelde gebruik voor bomproduktie te verhinderen? Duitsland was altijd de eerste om een strengere controle op de civiele produktie te bestrijden? Waarom?
Volgens de Amerikaanse kerngeleerde Ted Taylor kan een kleine maar krachtige kernbom worden gebouwd door elke geweldzoeker, gewoon in zijn achterkamertje. Dat zou een nieuwe dimensie geven aan het terrorisme. Het is evenwel ook zo dat het terrorisme reeds tientallen jaren lang kansen genoeg had het drinkwater te vergiftigen. God zij dank gebeurde dat nog nooit... Taylor staat niet meer alleen, er zijn al veel specialisten, vooral in de V.S. en Engeland, die zich buigen over het gevaar van nucleair terrorisme. In Amerika zijn daarover zo'n 400 geschriften verschenen. Er wordt veel geld uitgegeven om te verhinderen dat het terrorisme zou kunnen toeslaan. | |
[pagina 924]
| |
Waarom zouden de terroristen nu precies de atoombom uitzoeken?
De atoomenergie heeft een merkwaardig verschrikkingspotentieel. Wat willen terroristen met hun ‘terreur’: mensen verschrikken. Vergiftiging van het drinkwater geeft niet zo'n schrikreactie, wordt door het publiek toch niet als dusdanig waargenomen. De vergiftiging zal niet zo'n lange nasleep hebben. De kernenergie heeft dat uitzonderlijke effect dat het gaat om een uitwerking die verder reikt dan de eerste doden. De Amerikaanse prof. Pahner zei in een studie dat de angst voor de kernenergie er eigenlijk op berust dat de mensen denken hun onsterfelijkheid te verliezen. De enkeling is niet onsterfelijk, maar hij plant zich voort in de toekomstige generaties, zijn kinderen en kleinkinderen. Wordt hem die hoop afgenomen, dan doet men een van de basiselementen van zijn bestaan geweld aan: het geloof dat men uiteindelijk zelf wel sterft maar de mensheid niet. Dat buiten de terroristen natuurlijk uit. Daarom zullen zij wellicht aan de atoombom de voorkeur geven, boven water- of andere vergiftigingen.
U bent ook futuroloog. In uw boek schrijft U over atoomenergie, maar er zijn nog talrijke andere energiebronnen. De feitelijke vraag blijft: hoe zal het ons vergaan in de toekomst?
Om nog even op dat terrorisme terug te komen: de ‘produktie’ van terroristen heeft veel te maken met de ontwikkeling van onze algehele technologie. Zij wordt onmenselijker, steeds killer, en laat steeds minder inspraak en controle toe. Terrorisme is een verschrikkelijke en tenslotte falende poging om contact te houden, om zich toch te kunnen uiten. Als de apparaten steeds minder openstaan, steeds minder te vatten zijn voor de mensen, dan groeit het gevaar dat men zich op deze gewelddadige wijze wil laten horen. Ik geloof dat er een groot verband is tussen een mens-vijandige techniek en de ontwikkeling van een mens-vijandige beweging als het terrorisme. Als je aan de toekomst denkt moet je altijd twee kanten beschouwen: allereerst de wisselwerking tussen twee elementen waarover ik net sprak (techniek en mensreacties) en verder dat men met àndere mensen moet werken aan het ontwerpen van andere toekomstmogelijkheden. Futurologen die alleen kritiseren, diagnoses stellen zijn als dokters die wel zeggen dat je ziek bent maar geen hulp kunnen bieden om weer gezond te worden. De futuroloog moet diagnose én therapie geven.
En wat bepleit U op dat gebied?
Ik doe mijn best om over de hele wereld de zachte signalen voor een menselijker levensbeleid waar te nemen en aan het publiek door te geven.
De vriendelijke technologie?
Dat is er een gedeelte van. Er zijn steeds meer mensen die niet meer willen leven zoals hun ouders en grootouders. Zij willen weer leven zoals veel | |
[pagina 925]
| |
vroeger, toen rust, schoonheid, kalme overweging - wat niet kwantitatief te vatten is - in tel waren en niet, zoals nu, de steeds stijgende produktiecijfers. Zij willen dat mensen weer als ménsen kunnen leven. Steeds meer jonge mensen trekken zich terug uit deze succes-zoekende wereld en zijn zo een teken van een betere toekomst. Ik vergelijk dit zelfs met het prille christendom: mensen die zich van de antieke beschaving afkeerden op zoek naar toen volkomen onrealistische waarden van liefde, genegenheid, de niet-materiële waarden...
De tegencultuur, in Californië en later ook in Europa, die rond de jaren zestig ontstond, vindt U dus zeer belangrijk?Ga naar voetnoot6
Ik maakte daar ook een studie van, een overzicht. Deze tegencultuur is een veel indringender beweging dan wij aannemen. Zoals al het nieuwe dat pas begint, is zij op het eerste gezicht tamelijk lachwekkend, net als een nieuwe technologie. Neem nu de eerste auto's. Om te lachen. En de vliegtuigen! Het nieuwe is nooit perfect. De tegencultuur ook niet. Ze begint nu pas door te dringen. Zij lijkt mij een van de grote richtingen die naar een keerpunt leiden.
Energie hebben wij toch nodig. Welke energiebronnen wilt U dan wel aanmoedigen? U doceert aan de Technische Hogeschool te Berlijn. Wat vertelt U de studenten die later in de industrie zullen verzeilen?
Dat ze een geweldige kans hebben. Dat ze van de onmenselijk geworden techniek een meer menselijke, ook een echt ‘betere’ - ik zou bijna zeggen een meer ‘gevoelige’ techniek kunnen maken.
Wat betekent dat concreet?
Wat wij alternatieve of ‘wereldvriendelijke’ techniek noemen. Techniek die mens noch milieu belaagt, die past in de natuur, zo natuurlijk is als de planten en zich aanpast aan het ritme van de mens.
Is dat niet utopisch?
Neen, het is al ingezet.
Toch is men hier ontgoocheld omdat het zo langzaam gaat.
Grote vernieuwingen gaan niet zo snel. De Belgische filosoof Henry van Lier, die ik erg waardeer en die mij altijd inspireerde, zei: je mag niet één zo'n techniek afwimpelen, je moet er verscheidene tegelijk overwegen. Hij spreekt over een techniek die een dialoog vrijwaart, de techniek die mens en natuur op elkaar laat inwerken. Techniek die niet onderdrukt. Een der- | |
[pagina 926]
| |
gelijke ‘dialectische’ techniek is pas in het ontwikkelingsstadium. Het zal veertig, vijftig jaar duren vóór wij een techniek hebben die intelligenter is dan de huidige, brutale techniek. Uit mijn universitaire voordrachten is in Duitsland de Ipta-groep gegroeid, het ‘interdisciplinair project voor alternatieve techniek’ dat nu reeds regeringssteun krijgt en o.a. energie-opwekking met wind ontwikkelt in diverse landen, alsmede de produktie uit afvalstoffen van methaangas voor energievorming. Al deze milieuvriendelijke technieken staan nog in de kinderschoenen, maar men heeft ze ook nog weinig aangemoedigd.
Wat kunnen wij doen, de niet-technische mensen? Wij vermogen de grenzenloze complexiteit van de huidige toestand amper te bevatten. Welke burgerinitiatieven kunnen wij volgens U op gang brengen?
We moeten vragen dat de burger techniek noch politiek nog langer zomaar aan de technicus of politicus overlaat, wier kennis te sterk gespecialiseerd is. De burger moet zijn eigen eisen indienen, zijn eigen twijfel, en zijn eigen wensen ook sterker uiten dan hij tot nu toe deed. Persoonlijk hou ik mij nu bezig met een nieuwe democratische institutie, ‘toekomstlaboratoria’, waar men de man van de straat, die men normaal geen oordeel toevertrouwt omdat men hem daartoe niet in staat acht, ertoe brengt zijn kritiek te uiten over punten als milieu, school, arbeid, stad enz. Op grond van deze kritiek worden dan allerlei ideeën ontwikkeld die daarna met de hulp van deskundigen afgewogen worden. Dit lijkt mij een geweldig onbenut potentieel, eigenlijk de grootste energiebron waarover wij nu beschikken, deze menselijke fantasie. Iedereen, alle mensen die toekijken, hebben ze. Slechts een fractie van deze fantasie, van deze creativiteit is nodig, maar niemand denkt er ernstig over na. Die bronnen moeten wij aanboren als wij de toekomst willen behouden. |
|