Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 887]
| |
Vroegtijdige meertaligheid
| |
[pagina 888]
| |
alle drie de talen zonder bijkomende inspanning en zonder verwarring,’ schrijft Penfield in het boek dat hij samen met Roberts heeft opgesteld.Ga naar voetnoot4 In een artikel van 1965 legt hij uit: ‘het geheim van de afwezigheid van taalverwarring bij het kind ligt in de geconditioneerde reflex, die van meet af aan in de hersens van het kind automatisch werkzaam is... (Dat) merkwaardig omschakelingsmechanisme stelt het kind in staat van de ene naar de andere taal over te stappen, zonder verwarring, zonder ver-taling, zonder moedertaalaccent.’ Zijn leven lang zal dit mechanisme hem toelaten, de verschillende talen die het kind kent, moeiteloos uit elkaar te houden en verder gemakkelijk van de ene naar de andere over te gaan: ‘Wanneer kinderen of volwassenen zich tot een enkeling richten die uitsluitend Engels spreekt, dan spreken zij Engels; richten zij zich tot iemand die Frans spreekt of horen zij één woord Frans, dan conditioneert dat signaal onmiddellijk de omschakeling, zodat nog uitsluitend Franse woorden in de geest opduiken.’Ga naar voetnoot5 Niet iedereen deelt Penfields opvatting. Zeer verspreid is de idee dat vroegtijdige meertaligheid schadelijk is. F.L. Jahn, een turnleraar uit de negentiende eeuw, was ervan overtuigd dat men het jonge kind in de war brengt, als men het twee talen probeert bij te brengen: ‘Elke mens heeft slechts een moeder, een moedertaal is hem genoeg. Wee de zuigeling die een voedster nodig heeft, wee het kind en iedere nog niet taalvaardige, die naast zijn moedertaal ook nog een voedstertaal leren moet... Twee moeders brengen niet een lichaam ter wereld, twee of meer talen tegelijk ontwikkelen geen taalvermogen... Zijn in de vroegste jeugd twee of meer talen tegelijk werkzaam, dan moeten zij elkaars voorstellingen doorkruisen, de gedachtelijke samenhang verstoren, de hele mens in verwarring brengen’.Ga naar voetnoot6 Aan het einde van de 19de eeuw beweerde S.S. Laurie dat het vroegtijdig aanleren van twee talen de intellectuele ontwikkeling van het kind remt: ‘Indien een kind of een puber zich even goed thuis mocht voelen in twee talen tegelijk, dan ware dit des te erger voor hem. Zijn intellectuele en geestelijke wereld zou daardoor niet verdubbeld maar gehalveerd worden.’Ga naar voetnoot7 Lauries zienswijze werd door de Franse geneesheer E. PichonGa naar voetnoot8 gesteund, die meende dat het jonge kind dat twee talen moet leren gebruiken, zich een bovenmatige inspanning moet getroosten en zich bovendien geen van de wereldbeschouwingen eigen kan maken, die aan deze twee talen beant- | |
[pagina 889]
| |
woorden: ‘De tweetaligheid is een psychologische minderwaardigheid... want enerzijds schijnt de vereiste inspanning om de tweede taal aan te leren de beschikbare intellectuele energie te verminderen, waarmee andere kennis zou kunnen worden verworven; anderzijds - en dat is vooral het punt - wordt het kind heen en weer geslingerd tussen twee verschillende systemen van denken. In geen van beide krijgt zijn geest vaste voet. Beide worden zij door hem scheefgetrokken doordat hij ze van hun originaliteit berooft en meteen ook zichzelf de weg verspert naar de rijkdom die zijn voorgangers sinds eeuwen in elk idioom bijeengebracht hebben. Zoals M. Laurie het zo goed heeft uitgedrukt: de geestelijke groei wordt niet verdubbeld, maar gehalveerd; en de geestelijke en karakteriële eenheid komt met heel veel moeite tot stand.’Ga naar voetnoot9 Pichon concludeerde dan ook: ‘Elk kind moet strikt eentalig zijn.’Ga naar voetnoot10 Ook in Duitsland waren vele geleerden de mening toegedaan dat elke taal een afzonderlijke Weltanschauung weerspiegelt. ‘Dat wij zo denken, zoals wij het doen, kan men slechts begrijpen vanuit de moedertaal,’ schreef L. Weisgerber in 1929.Ga naar voetnoot11 Het kind dat zijn moedertaal verwerft, vergroeit tevens met een bepaalde levensopvatting. Bijgevolg wordt het jonge wezen dat twee talen aanleert, tussen twee wereldbeschouwingen verscheurd. ‘Elk kind,’ schreef F. SanderGa naar voetnoot12, ‘is onderworpen... aan de vormende kracht van zijn moedertaal... Wordt een kind gedwongen, nog vóór het in en door de moedertaal een eigen vorm ontwikkeld heeft, een vreemde taal te spreken, dan zal ook die taal met de macht van het gevormde een tweede houding bepalen die aan de eigen aard van die taal beantwoordt. Dat zal tot gevolg hebben dat de door de taal gedetermineerde innerlijke houdingen en instellingen niet zonder meer naast elkaar voorkomen maar in de ziel van het kind vele conflicten en spanningen oproepen... Die functionele tegenstelling tussen twee taalvormen kan de hele structurele opbouw ondermijnen, wat dan merkbaar wordt in de uiteenlopende functionele connecties binnen de totale persoonlijkheid... Uit het voorgaande blijkt duidelijk dat de samenhangende door-structurering van de kinderziel door vroege tweetaligheid in het gedrang wordt gebracht... Het tweetalige kind... heeft het moeilijker dan het eentalige, om karaktervaste houdingen ten opzichte van zijn waardenstelsel te verwerven.’ Nu nog zijn er mensen die met Jahn, Laurie, Pichon en Sander meegaan en het standpunt verdedigen dat vroegtijdige meertaligheid het kind in de | |
[pagina 890]
| |
war brengt, zijn geestelijke ontwikkeling remt en taalstoornissen met zich kan brengen. Enkele jaren geleden schreef EmmaGa naar voetnoot13 een opstel besteed aan de nadelige gevolgen van de tweetaligheid bij jonge kinderen. Ze besloot haar artikel met de woorden: ‘Waarom verwonderen wij ons over diepe stoornissen bij het kind, wanneer het vanaf zijn vroegste jaren gedwongen wordt zich in meer dan één taal uit te drukken?... Zijn belevingswereld wordt erdoor in de war gebracht en de harmonische ontwikkeling van zijn affectieve, intellectuele en motorische vermogens wordt erdoor aangetast. De gevolgen van die verwarring zullen spoedig genoeg blijken. Het kind zal de fenomenen door elkaar halen, zal moeite hebben om zich van heldere verbale uitdrukkingen te bedienen en kan zelfs op taalgebied achterlijk worden!’ In hoeverre is de opvatting gegrond dat vroegtijdige meertaligheid gemakkelijk aanleiding kan geven tot taalstoornissen en tot moeilijkheden op het gebied van de persoonlijkheidsontwikkeling? | |
VoorwaardenHet is een feit dat in een aantal gevallen vroegtijdige meertaligheid de oorzaak van taalmoeilijkheden of van karakteriële stoornissen is geweest. Als men deze gevallen bestudeert, stelt men echter vast dat aan één of meer van de volgende voorwaarden niet is voldaan: 1. Gezond zenuwstelsel. Een complete taalverwerving veronderstelt een gezond en zich normaal ontwikkelend centraal zenuwstelsel. Bij de geboorte staan verschillende hersenstructuren, die het taalvermogen zullen moeten dienen, immers nog ‘in de knop’. Tijdens de eerste vier tot vijf levensjaren zullen ze zich ontwikkelen en zodoende een adequate organische basis voor de taalverwerving vormen. Indien het centraal zenuwstelsel zich trager dan normaal ontwikkelt - en dit kan zich voordoen bij kinderen die in andere lichamelijke opzichten volkomen gezond zijn - zal de ontwikkeling van de intellectuele en psychomotorischeGa naar voetnoot14 vaardigheden, en inzonderheid van het taalvermogen, ook trager verlopen. Het kind hoeft dan niet als zwakzinnig beschouwd te worden: zijn geestelijke ontplooiing is immers niet beperkt, maar strekt zich alleen over een langere tijd uit. Er zijn ook kinderen, die hoewel ze lichamelijk gezond zijn en zich op intellectueel en psychomotorisch vlak normaal ontwikkelen, meer last met de taal hebben dan hun leeftijdsgenoten. In tegenstelling met andere vaardigheden die ze zich zonder veel moeite eigen maken, valt de taalverwerving hen zwaar. | |
[pagina 891]
| |
Kinderen met een dergelijke endogeneGa naar voetnoot15 taalzwakte moeten geen tweetalige opleiding krijgen. Het onderricht in vreemde talen zou bij hen moeten worden uitgesteld tot ze hun moedertaal werkelijk beheersen. Bij vele van die kinderen zal men er overigens goed aan doen met een zuiver passieve kennis van vreemde talen genoegen te nemen. Met andere woorden: de uitspraak van Penfield dat een jong kind even gemakkelijk drie talen als één enkele kan verwerven, is slechts op kinderen toepasselijk die zich in neuro-linguïstisch opzicht normaal ontwikkelen, d.w.z. bij wie de ontplooiing van het eigenlijke taalvermogen probleemloos verloopt. Kinderen bij wie de taalvaardigheid - afzonderlijk of samen met andere bekwaamheden - in vertraagd tempo tot stand komt, moeten een bijzondere taalopleiding genieten, die het gebeurlijk bij het aanleren van één enkele taal moet laten. 2. Taalstimulatie. Een complete taalverwerving veronderstelt verder dat het jonge kind een behoorlijke taalstimulatie van zijn milieu krijgt. De ouders en de personen die het kind opvoeden, zijn de modellen waarnaar het jonge wezen zich richt. Hun taalgebruik moet bijgevolg voorbeeldig zijn. Door hun manier van spreken en door hun rechtzettingen, die steeds vriendelijk moeten blijven, dienen ze het kind aan een steeds grotere taalbeheersing te helpen. Dit is alleen mogelijk indien ze zich in aanwezigheid van het kind uitsluitend van een taal bedienen die ze werkelijk onder de knie hebben. Voor de meeste ouders en opvoeders zal dit hun moedertaal zijn. Uit de stelregel dat wie voor de taalontwikkeling van een kind verantwoordelijk is, zich in aanwezigheid van dat kind steeds foutloos dient uit te drukken, vloeit voort dat het beter is tegen het kind een streektaal te spreken, die men machtig is, dan een standaardtaal die men maar half beheerst. Wanneer een kind tweetalig wordt opgevoed, is het van uiterst groot belang dat zijn taalmodellen in beide talen onberispelijk zijn. Bovendien moet het kind correct - maar steeds liefdevol - in ieder van de twee talen terechtgewezen kunnen worden, wanneer het zich vergist. Voorts dienen de twee talen even intensief ingeoefend te worden. De taalbeheersing veronderstelt immers een veelvuldig gebruik van de verbale middelen. Het tweetalig opgevoede kind moet elk van zijn talen vaak kunnen bezigen. Bovendien moet het elke taal in verband met talloze onderwerpen kunnen gebruiken. Indien één taal slechts voor huishoudelijke praatjes dient, terwijl de andere in de overige gesprekken, inzonderheid de intellectuele discussies benut wordt, zal alleen de tweede taal tot een volwaardig uitdrukkingsmiddel ontwikkeld kunnen worden. Spreekt het kind thuis een andere taal dan op school, dan dienen de ouders ervoor te zorgen dat ook thuis culturele onderwerpen ter sprake komen. Kan dat niet, dan is het gevaar groot dat de taal die thuis gesproken wordt, voor het kind steeds onderontwikkeld en minderwaardig blijft. | |
[pagina 892]
| |
Als de ouders van plan zijn hun kind naar een school te sturen, waar een andere taal dan thuis gesproken wordt, doen ze er goed aan dit tweetalig systeem vanaf de peuterleeftijd toe te passen. Immers, als het kind eerst in het lager onderwijs met de tweede taal in contact komt, stuit het op buitengewoon grote moeilijkheden: het begrijpt maar half wat er door de onderwijzer wordt uitgelegd en het kan zelf bij gebrek aan voldoende taalbeheersing geen vragen stellen. Deze toestand kan gemakkelijk aanleiding geven tot allerlei leermoeilijkheden. Met andere woorden: de tweetalige opleiding moet vóór het zesde levensjaar beginnen. Voorts dienen kinderen die tweetalig opgevoed worden, van hun twee moedertalen te houden en ze van gelijke waarde te achten. Immers, als een taal misprezen wordt, kan ze moeilijk tot een volwaardig uitdrukkingsmiddel uitgroeien. De schrijver Julien Green komt uit een Engelstalig gezin, dat zich in Parijs gevestigd had. Als kind sprak hij Engels met zijn ouders. Met zijn makkers op straat en op school gebruikte hij het Frans. Aan deze taal gaf hij de voorkeur boven zijn moedertaal. Het Frans was voor hem het uitdrukkingsmiddel bij uitstek, terwijl het Engels hem een soort minderwaardig koeterwaals leek. ‘Als kind,’ vertelt hij zelfGa naar voetnoot16, ‘kon ik mijzelf er niet toe brengen te geloven dat Engels een echte taal was. Ik beschouwde het veeleer als een allegaartje betekenisloze klanken, die volwassenen uitstootten en voor een conversatie lieten doorgaan. Voor mij was de werkelijke naam der dingen Frans; andere namen waren willekeurig en irreëel.’ Het is dan ook geen wonder dat Green later Engels kon spreken en schrijven, maar zich in deze taal niet thuisvoelde. Wanneer een jong kind twee talen afwisselend gebruikt, kan dat tot gevolg hebben dat de woordenschat waarover het in elke taal beschikt, kleiner is dan de woordenschat van een eentalig kind van dezelfde leeftijd. De peuter die in alle omstandigheden slechts één taal hoort spreken, bijv. het Nederlands, en zich bijgevolg uitsluitend van deze taal bedient, zal dikwijls meer Nederlandse woorden kennen dan de peuter die soms Nederlandse en soms Franse woorden hoort en gebruikt. De vraag is dan ook of het tweetalig kind zijn lexicale achterstand later zal kunnen inhalen. Zal het als volwassene over een woordenschat beschikken die aan zijn communicatiebehoeften voldoet? Het antwoord op deze vraag is bevestigend. Vroegtijdige meertaligheid veroorzaakt geen duurzame beperking van het uitdrukkingsvermogen. De volgende schrijvers hebben veel naam in de letterkunde gemaakt - nochtans hebben ze allemaal een meertalige opleiding genoten: Pearl Buck (Chinees-Engels), Hendrik Conscience (Nederlands-Frans), Arthur Koestier (Hongaars-Duits-Engels), Janis Rainis (Lets-Russisch-Duits), Albert Schweitzer (Duits, Frans), Leo Tolstoj (Russisch-Frans-Duits). Otto Jesperson heeft zich dus grof vergist, toen hij beweerde dat een tweetalig | |
[pagina 893]
| |
kind nooit een befaamd schrijver kon worden.Ga naar voetnoot17 Hoe komt het dat een tweetalig kind zijn aanvankelijke achterstand op lexicaal gebied zo gemakkelijk kan inhalen? De verwerving van een echt inheemse, accentloze uitspraak is voor de meeste personen slechts tijdens de prille jeugd mogelijk. Leert men als adolescent of volwassene een vreemde taal aan, dan zal men er haast nooit in slagen, het articulatorisch gemak van de native speakers van deze taal te evenaren; men zal steeds moeten oppassen en zich voortdurend moeten inspannen om de woorden correct uit te spreken. En bij de minste vermoeienis zal men articulatiefouten maken. Tijdens de prille jeugd daarentegen kan een gezond kind zich moeiteloos verschillende uitspraken eigen maken, op voorwaarde dat het adequate taalstimulatie krijgt. Borel-MaisonnyGa naar voetnoot18 heeft het geval beschreven van een Chileens meisje dat zich op 3,5-jarige leeftijd met 5 klinkers en zeer expressieve gebaren verstaanbaar maakte. Ze sprak geen medeklinker uit en kon nauwelijks een zinnetje bouwen. Haar taalachterstand vloeide voort uit het feit dat ze tot dan toe niet door haar moeder maar door een oude vrouw grootgebracht was die haar nooit berispte of rechtzette en die al haar grillen inwilligde. Het Spaanstalige meisje kwam dan naar Frankrijk en werd aan Borel-Maisonny, die taaltherapeute is, toevertrouwd. In drie maanden leerde het kind spelenderwijs al de Spaanse en Franse spraakklanken correct uitspreken. Tevens leerde ze zich met haar Duitstalige gouvernante te onderhouden. De vlugge vorderingen van het meisje op articulatorisch gebied verbijsterden Borel-Maisonny. Als medewerkster van Pichon was de Franse taaltherapeute er immers vast van overtuigd dat de drietaligheid van het meisje de ontwikkeling van haar uitspraak sterk zou remmen. In feite volstond het de kleine Chileense behoorlijk te stimuleren om haar taalzinnige aanleg te doen ontluiken en haar in staat te stellen drie verschillende fonologische systemen te beheersen. Ook de basisspraakkunst moet men tijdens de prille jeugd verwerven, wil men een zuiver taalgevoel hebben. Wie zich als adolescent of volwassene een vreemde taal probeert eigen te maken, zal - in tegenstelling met de native speaker - vaak aarzelen omtrent het geslacht van een substantief of de vervoeging van een onregelmatig werkwoord of de correcte volgorde der zinsdelen. De verwerving van de uitspraak en van de basisspraakkunst is leeftijdsgebonden en gebeurt vrij vroeg in het leven: bij gezonde kinderen die een behoorlijke taalopleiding genieten, gebeurt ze vóór de kinderen voor het eerst naar school gaan.Ga naar voetnoot19 Tijdens de puberteit wordt de verwerving | |
[pagina 894]
| |
van de grammatica voltooid. Wat het kind op het gebied van de articulatie en van de basisspraakkunst laattijdig wordt bijgebracht, zal bijna nooit volledig worden beheerst. De ontwikkeling van de woordenschat begint weliswaar ook heel vroeg maar duurt, in tegenstelling met die van de uitspraak en van de spraakkunst, tot laat in het leven. Zowel kinderen als volwassenen verrijken hun woordenschat bijna dagelijks. Studenten leren tijdens hun universitaire opleiding of hun beroepsopleiding heel wat nieuwe woorden. Vakmensen komen regelmatig technische termen tegen, die ze zich eigen maken. Precies omdat de uitbreiding van de woordenschat niet aan een bepaalde levensperiode gebonden is, kan het meertalige kind zijn aanvankelijke achterstand op lexicaal gebied tijdens de adolescentie moeiteloos inhalen. 3. Verschillende taalsystemen. Opdat het kind dat tweetalig opgevoed wordt, zijn twee taalsystemen uit elkaar zou houden en geen mengtaal zou gaan gebruiken, is het uiterst belangrijk dat de toestanden waarin de ene taal aangeleerd en gebruikt wordt zouden verschillen van de toestanden, waarin de tweede taal verworven wordt. Als het kind thuis met zijn ouders, broers en zusjes één taal bezigt en op school een andere taal gebruikt, wordt er aan deze voorwaarde meteen voldaan. Het is echter wenselijk dat tenminste één van de ouders een voldoende kennis van de taal zou hebben die het kind op school gebruikt. Elke leerling moet immers thuis iemand hebben die hem - indien nodig - zijn huiswerk kan helpen maken. Er moet iemand in het gezin zijn, die met hem de dictees kan voorbereiden of hem een spraakkundige regel kan verduidelijken, die hij op school niet goed begrepen heeft. De ouders moeten ook met de leerkrachten kunnen gaan spreken en de oudersvergaderingen, die de school inricht, kunnen bijwonen. De onmisbare samenwerking tussen school en gezin kan moeilijk tot stand komen, indien geen van de ouders de leidende taal van de school kent. Als de ouders van een tweetalig kind de taal kennen die op school gebruikt wordt, moeten zij deze in gesprekken met het kind niet gebruiken. De tweetalige opleiding moet het beginsel één persoon, één taal in acht nemen. Eénzelfde persoon moet in aanwezigheid van het kind steeds dezelfde taal spreken. Indien deze stelregel nageleefd wordt, zal het ‘switch mechanism’ waarvan Penfield gewag maakt, gemakkelijk tot stand komen. Het zien alleen al van een bekend gelaat zal een geconditioneerde reflex in het kind uitlokken: de jonge spreker zal onbewust het taalsysteem klaarmaken dat met het gelaat geassocieerd is, en het ander taalsysteem onderdrukken. Naar het schijnt is een ietwat vergelijkbare reflex ook bij apen mogelijk. PremackGa naar voetnoot20 en zijn medewerkers leerden een wijfjeschimpansee zinnetjes vormen met plastieken symbolen. Eén lid van de ploeg eiste van de apin dat ze telkens het werkwoord aan het einde van de zin zou zetten. De anderen wezen haar niet terecht wanneer ze het werkwoord, zoals in het Engels, na | |
[pagina 895]
| |
het onderwerp plaatste. Het duurde niet lang of de apin zette, wanneer ze met de strenge meester werkte, het werkwoord steeds aan het einde van de zin. Als ze met de andere leden van de researchploeg werkte, zette ze het werkwoord vaak na het onderwerp.Ga naar voetnoot21 4. Eén persoon, één taal. Indien in de taalopleiding van het kind de stelregel één persoon, één taal niet nageleefd wordt en bepaalde mensen soms de ene en soms de andere taal met het kind gebruiken, zullen bij het zien van deze personen, de twee taalsystemen in de hersenen van het kind geactiveerd worden. Het gevaar is dan groot dat de twee systemen elkaar beïnvloeden en dat het kind een mengtaal gaat spreken. De leerkracht die zijn leerling in twee verschillende talen onderricht, schept bijgevolg een ongewenste toestand, zelfs indien hij beide talen volkomen beheerst. In de geest van zijn leerlingen wordt hij immers met twee talen geassocieerd, wat de verwarring van de twee taalsystemen in de hand werkt. De gemengde tweetaligheid kan een neiging tot stotteren in de hand werken. Vele - ook eentalige - stotteraars halen immers synoniemen of gelijkbetekenende uitdrukkingen vaak dooreen. Wanneer ze iets willen meedelen, komen verschillende mogelijke verwoordingen hen voor de geest en ze kunnen niet één van die verwoordingen bijtijds kiezen en de andere onderdrukken, zodat ze al hakkelend de verschillende formuleringen door elkaar haspelen. Indien een kind dat een predispositie tot stotteren heeft, twee talen door mekaar leert gebruiken, dan zullen het simultaan opkomen van gelijkbetekenende woorden en de hakkelende ineenschuiving ervan zich vaak voordoen, daar het kind in vele gevallen twee equivalenten kent, één in taal A en één in taal B, en daar zijn twee taalsystemen bij het spreken gelijktijdig geactiveerd worden. In dit verband kan een geval aangehaald worden, waarvan Ruke-Dravina in haar studie over vroegtijdige meertaligheidGa naar voetnoot22 gewag maakt. Het gaat om een tweetalige die Russisch en Lets vloeiend sprak, maar die stotterde telkens wanneer hij verzocht werd zo letterlijk mogelijk van de ene taal in de andere te vertalen, iets dat hij blijkbaar alleen kon doen door zijn twee taalsystemen gelijktijdig in te schakelen. Zelfs indien het beginsel één persoon, één taal geëerbiedigd wordt, zullen er in de spraak van het tweetalige kind af en toe kleine interferenties voorkomen. Een occasionele beïnvloeding van het ene taalsysteem door het andere is echter van weinig belang. Zulks komt trouwens ook bij eentaligen voor. Eentalige sprekers zijn immers ook met verschillende taalniveaus of taalregisters binnen hun moedertaal vertrouwd. Een student gebruikt niet net dezelfde woordenschat wanneer hij zich met makkers over een pro- | |
[pagina 896]
| |
bleem onderhoudt als wanneer hij hetzelfde probleem in een spreekbeurt behandelt. En zijn zinsbouw is vermoedelijk ook niet net dezelfde in beide omstandigheden. Af en toe wordt er evenwel in de deftige taal een woord uit de omgangstaal of een niet al te beschaafde zinswending per ongeluk gebruikt. Het kan ook voorkomen dat de spreker bewust een woord aan een bepaald taalniveau ontleent omdat hij het overeenkomstige woord in het register dat hij voor het ogenblik bezigt, niet kent of momenteel vergeten heeft. Insgelijks zal het tweetalig kind, zelfs indien het zijn twee talen doorgaans goed uit mekaar weet te houden, af en toe een woord uit de andere taal gemakshalve ontlenen. De stelregel één persoon, één taal moet ook stipt nageleefd worden, wanneer het kind thuis een tweetalige opleiding krijgt. De volwassenen die in het gezin een bepaalde taal vertegenwoordigen, mogen zich in aanwezigheid van het kind van geen andere taal bedienen. De taal die ze gebruiken moet bovendien, omwille van de zuiverheid, hun moedertaal zijn. Het is evenwel zeer wenselijk dat de vertegenwoordigers van de ene taal ten minste een passieve kennis van de andere taal bezitten, die in het gezin gesproken wordt. Als de moeder het kind het Nederlands bijbrengt, en de vader het kind met het Frans vertrouwd maakt, moet de moeder voldoende Frans kennen om de gesprekken te kunnen volgen die haar man met haar kind voert. Omgekeerd moet de vader kunnen begrijpen wat moeder en kind elkaar vertellen. Indien één van de ouders niet verstaat wat de andere tegen het kind zegt, zullen er gauw wrijvingen in het gezin ontstaan. Hoewel elke ouder zich als spreker uitsluitend van zijn taal mag bedienen, moet hij als luisteraar de twee talen kunnen hanteren die in het gezin gesproken worden. Als beide ouders, b.v. aan tafel, een gesprek met het kind voeren, vereist de toepassing van het principe één persoon, één taal wel enige tucht. De ouders mogen niet terzelfdertijd praten. Anders vervalt men tot gemengde tweetaligheid. Een vlugge taalafwisseling stelt daarentegen geen probleem. Het blijkt dus dat vroegtijdige meertaligheid, indien ze aan bepaalde voorwaarden voldoet, de taalontwikkeling van het kind geenszins in het gedrang brengt. Ze staat integendeel het kind toe een inheemse, accentloze uitspraak in elk van zijn talen te verwerven alsmede een betrouwbaar taalgevoel. Men zou zich kunnen afvragen of de ontwikkeling van een dergelijke taalvaardigheid niet gebeurt ten koste van andere geestesbekwaamheden. Staat de vroegtijdige meertaligheid de ontplooiing der andere, niet-verbale vermogens soms niet in de weg? Decroly, die nochtans geen voorstander van vroegtijdige tweetaligheid wasGa naar voetnoot23, heeft met WauthierGa naar voetnoot24 een drietalig | |
[pagina 897]
| |
jongetje van 5,5 jaar aan allerhande intelligentietests onderworpen. Ze hebben bevonden dat het kind zeer knap was en dat geen enkel van de onderzochte capaciteiten te weinig ontwikkeld was. De prestaties en verwezenlijkingen van mensen als Pearl Buck, Eric Buyssens, Albert Schweitzer en Leo Tolstoj, die allemaal een vroegtijdige twee- of meertaligheid gekend hebben, laten ook zien dat de verwerving van verscheidene talen in de prille jeugd de ontplooiing van de geestesvermogens niet hoeft te remmen. Voorts heeft BalkanGa naar voetnoot25 een groep tweetaligen met een equivalente groep eentaligen vergeleken en bevonden dat, wanneer de tweetalige opleiding aan de bovenvermelde voorwaarden voldaan had, de tweetaligen intelligenter waren dan hun eentalige tegenhangers. De bewering van Laurie en Pichon dat vroegtijdige tweetaligheid de intellectuele groei van het kind belemmert, is dus ongegrond. Vroegtijdige meertaligheid, indien ze op de bovenvermelde beginselen stoelt, staat dus de ontwikkeling van de taal- en andere vermogens niet in de weg. Maar zou ze misschien toch de ontplooiing van de persoonlijkheid benadelen? Is het waar dat het jonge kind dat meerdere talen aanleert, innerlijk verscheurd wordt omdat het zich geen van de levensbeschouwingen eigen kan maken die aan deze talen ten grondslag liggen? Zit de jonge polyglot noodzakelijk tussen twee stoelen in de as? In de eerste plaats dient erop gewezen te worden dat men nog nooit heeft kunnen bewijzen dat ‘verschiedene Sprachen verschiedenes Fühlen, Werten, Wollen lehren’.Ga naar voetnoot26 Het staat helemaal niet vast dat wie een andere taal spreekt, ipso facto ook anders denkt. Tegenover de overtuiging van WaterhoefGa naar voetnoot27 dat de moedertaal een denkschool is, kan men Wandruszka's uitspraak stellen dat ‘het aannemen van een dergelijke verhouding tussen de structuren van onze talen en de structuren van onze belevingswereld, ten einde toe dóórgedacht, tot onzinnige resultaten voert’.Ga naar voetnoot28 Maar zelfs als men aanneemt dat verschillende talen aan verschillende Weltanschauungen beantwoorden, is het nog lang niet zeker dat het een nadeel is van kindsbeen af met verschillende zienswijzen geconfronteerd te worden. Indien vroegtijdige tweetaligheid tot een splitsing van de persoonlijkheid zou leiden, zouden de volgende mensen, die allemaal een vroegtijdige twee- of meertalige opleiding genoten hebben, gedragsstoornissen vertoond hebben: de zoon van Ronjat, de zoon van Pavlovitch, de pleeg- | |
[pagina 898]
| |
dochter van Tits, de jongste zoon van Keating, de twee dochters van Leopold, de zoon van Burling, de kinderen van Penfield, de dochter van Wittwer, de dochter van Kinzel, de zoon van Dimitrejevic, en verder ook Pearl Buck, Theodor Elwert, Livia Stijns en Ruke-Dravina.Ga naar voetnoot29 Uit de verslagen over de jeugd van deze mensen blijkt echter dat de vroegtijdige meertaligheid hun ego helemaal niet belet heeft tot zijn recht te komen. Aan het einde van zijn korte levensbeschrijving meent LowieGa naar voetnoot30 weliswaar te mogen concluderen dat ‘the bilingual is something of a problem child’. Maar Lowie heeft eigenlijk geen vroegtijdige tweetaligheid gekend: hij was al tien jaar oud toen hij Wenen verliet om zich in de Verenigde Staten te vestigen. Dit is vermoedelijk de reden waarom hij zich in het Engels nooit volledig heeft kunnen thuisvoelen. Bovendien is Lowie een inwijkeling, d.w.z. iemand die nolens volens een bepaalde levenswijze heeft opgegeven en die tracht zich in een heel andere maatschappij in te burgeren. Soms lukt deze aanpassing maar half, wat gemakkelijk aanleiding tot onrust en innerlijke gespletenheid kan geven. Een dergelijk gevoel van ontworteldheid is echter niet te vrezen bij een kind dat in een omgeving waar het zich volledig thuisvoelt, twee talen in plaats van één aanleert. BossardGa naar voetnoot31 van zijn kant doet zijn afkeuring van de vroegtijdige tweetaligheid op het geval van John Rowley steunen. Rowley, die de zoon van Duitse inwijkelingen in de Verenigde Staten was, heeft een weemoedig leven geleid. Zijn bestendig onbehagen sproot echter niet uit zijn Duits-Engelse tweetaligheid voort, maar uit het feit dat hij zijn Duitse afkomst niet kon | |
[pagina 899]
| |
aanvaarden. ‘Ware ik bereid geweest als een Duitser op te groeien, een “ver-Duitst” meisje te huwen, met Duits-Amerikaanse verwanten en vrienden om te gaan, dan was het allemaal best en gelukkig voor mij afgelopen,’ bericht Rowley zelf. ‘Maar daartoe was ik nooit bereid.’ Had hij niet voortdurend getracht zijn Duitse erfenis te ontkennen, hij zou een gelukkige tweetalige geweest zijn. Uit het voorafgaande blijkt dat een vroegtijdige meertalige opleiding aan bepaalde voorwaarden moet voldoen, wil men de moeilijkheden en stoornissen vermijden die zich bij sommige jonge polyglotten voordoen en die door de tegenstanders van de vroegtijdige tweetaligheid als schrikbeelden aangewend worden. Een gezond kind kan verscheidene talen aanleren. Maar deze taalverwerving mag geenszins in het wilde weg gebeuren. Bepaalde stelregels moeten stipt worden nageleefd. Wanneer de taalopleiding behoorlijk verloopt, maakt het kind zich twee of meer moedertalen eigen en dit is in alle opzichten een enorm voordeel. Vroegtijdige meertaligheid is dus zeer wenselijk maar niet altijd realiseerbaar. Een verstandige meertalige opleiding is immers een bijzonder zware opdracht... voor de ouders. Elk gezond kind kan verschillende talen aanleren maar niet elk echtpaar is er toe in staat aan de vereisten van de meertalige opleiding te voldoen. Waar het niet zeker is dat de ouders de taak aankunnen, is vroegtijdige meertaligheid veiligheidshalve af te raden. Men zou natuurlijk kunnen opwerpen dat de hier vermelde voorwaarden heel streng en misschien onnodig streng zijn. Iedereen kent immers mensen die twee talen hebben leren beheersen, al beantwoordde hun opleiding niet aan alle in dit opstel besproken eisen. Men mag echter niet uit het oog verliezen dat de voorwaarden die hier omschreven worden, voldoende maar geenszins noodzakelijke voorwaarden zijn. Een meertalige opleiding die met de bovenvermelde condities niet overeenkomt, zal misschien toch lukken; maar het gevaar dat ze op een fiasco uitloopt, is groot. De bedoeling van dit artikel was o.a. een tweetalige opleiding te beschrijven die niet riskant is. Een ander doel was een maatstaf aan te leggen, waarmee gevallen van mislukte meertaligheid beoordeeld kunnen worden. Als men de vermelde criteria op de meertalige kinderen toepast, die door EmmaGa naar voetnoot32 of door Pichon en Borel-MaisonnyGa naar voetnoot33 beschreven zijn, stelt men vast dat de taalstoornissen van deze kinderen veroorzaakt zijn niet door de vroegtijdige meertaligheid op zich, maar wel door de manier waarop de kinderen zijn opgevoed.Ga naar voetnoot34Ga naar voetnoot35 |
|