Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 876]
| |
Bruno Bettelheim: een psychotherapeut over kindersprookjes
| |
[pagina 877]
| |
oogstte. Eerder dan volgens orthodoxe psychoanalytische traditie, de genezing te concentreren rond de therapeut en zijn uiteraard intermittent contact met de patiënt, trachtte hij het hele instituut om te bouwen tot een therapeutisch milieu; het werd, naar de titel van een recent werk, A Home for the Heart (1975) waar het deviërende kind aan de sympathie van zijn omgeving zijn zelfvertrouwen kan herstellen om zo, in volle vrijheid, een leefbare weg uit zijn problemen te zoeken. Ondertussen bleef Bettelheim voortdurend belangstelling opbrengen voor diverse pedagogieën die een mogelijk alternatief schenen te bieden voor de typisch westerse gezinsopvoeding die hij, uit hoofde van zijn beroep, zo vaak zag falen. Het kwam tot een boek over de initiatieritussen bij de primitieve volkeren, Symbolic Wounds (1954). In de school van Freud leest men in deze riten, vaak geconcentreerd rondom de besnijdenis, bij voorkeur een blauwdruk van het Oedipoescomplex, een soort collectieve aanval van het Ueber-Ich op de ontwakende seksualiteit. Bettelheim denkt eerder aan een tegemoetkoming van de gemeenschap tegenover bepaalde puberteits-fantasmen, tegemoetkoming die deze zowel erkent als, door de ritualisatie, bezweert. Wat later gaat de aandacht uit naar de communautaire opvoeding zoals ermee in de Israëlische kibboets geëxperimenteerd wordt; met The Children of the Dream (1969) leidt dit tot de onverwachte conclusie dat dit systeem, uit de grond gestampt om de kinderen zoveel mogelijk frustraties en problemen te besparen, uiteindelijk weinig bevredigende resultaten oplevert omdat het de kinderen tot een probleemloos, vlak bestaan veroordeelt. Met dat al werd Bruno Bettelheim toch geen beeldstormer. Door al zijn werken loopt de bekommernis, de in de kliniek verworven inzichten op een positieve manier binnen de bestaande pedagogische tradities in te bouwen. Duidelijk blijkt dit uit de studie over de kindersprookjes, The Uses of Enchantment (1976)Ga naar voetnoot2 waarop ik hier even nader zal ingaan. Veel meer dan een uitnodiging om het werk, dat overigens vlot te lezen is, zelf een keer ter hand te nemen kan het, binnen het korte bestek van dit artikel, uiteraard niet worden. Eerst toch nog enkele meer algemene notities om het oeuvre van Bettelheim binnen zijn context te situeren. | |
Amerika en EuropaWie de Amerikaanse vernieuwingen van de psychoanalyse met haar Europese evolutie vergelijkt, komt al vlug tot het inzicht dat de verschilpunten | |
[pagina 878]
| |
zonder veel moeite op een gemeenschappelijke noemer terug te brengen zijn. In Europa zoekt men blijkbaar bij voorkeur in het verleden: voor Freud is een volwassen neuroticus iemand die in zijn kinderjaren nooit tegen zijn incestueuze impulsen of zijn angst voor zijn vader wist op te tornen en nu, als volwassene, naar aanleiding van één of andere futiliteit weer in de oude paniek terugvalt. Een goed deel van de vernieuwingen draait rond de preciese situering van het cruciale moment in het verleden: toen het Oedipoescomplex niet meer vroeg genoeg leek, greep men naar de ‘duale relatie’ met de moeder van de eerste kinderjaren (Melanie Klein) of naar het geboortetrauma (Otto Rank). De meester had trouwens zijn leerlingen reeds lang de loef afgestoken door een forse greep naar de prehistorie: Totem en Taboe. De laatste jaren is deze essentieel genetische approach, met name in Frankrijk, zonder verdere fundamentele vernieuwingen met een structuralistische saus overgoten wat de zaken, op zijn zachtst gezegd, niet veel begrijpelijker maakt... De Amerikaanse psychologie is meer toekomstgericht, ze moet het meer hebben van motieven dan van oorzaken: Alfred Adler, de new psychoanalysis rondom Sullivan en Karen Horney, en last but not least Bettelheim zelf zijn typische vertegenwoordigers van deze richting die het probleem wat er voorheen zoal gebeurd is, minder belangrijk acht dan de vraag wat de patiënt met zijn aberrante gedrag eigenlijk voorheeft. Men kan zich afvragen of deze antithese uiteindelijk niet teruggaat op de wezenlijk verschillende geaardheid van de beide culturen: de onze, bogend op drieduizend jaar traditie, waar elk probleem zijn precedenten heeft en waar men geen enkele politieke kleur of economische configuratie kan begrijpen zonder een minimale kennis van haar voorgeschiedenis; de Amerikaanse, in wildgroei opgeschoten in een leeg(gemaakt) continent waarin een jonge, dynamische natie zich eerder affirmeert door wat ze allemaal van plan is te realiseren dan door de prestaties die ze reeds op haar naam heeft staan. Het nadeel van dergelijke vragen is dat ze gemakkelijker te stellen dan op te lossen zijn, tenzij men zich, zoals ik zojuist deed, met een halflyrische parallel tevreden stelt. Wat er ook van zij, de Amerikaanse approach heeft boven de Europese minstens één belangrijk voordeel: ze brengt de onderzoeker er (meestal) toe met zijn interpretatie dichter bij het te verklaren gedrag te blijven. Wie naar het verleden teruggaat houdt, als hij zijn onmiddellijk object verlaat, nog steeds vaste grond onder de voeten omdat het verleden nu eenmaal uit min of meer aanwijsbare feiten bestaat; wie naar de toekomst denkt moet het wel bij de onmiddellijke motieven en projecten van het heden houden, als hij verder vooruit denkt komt hij immers in een mist van veronderstellingen terecht. Anderzijds leent een toekomstgerichte psychologie zich minder tot het vormen van gesloten systemen, tot een overmatig wegetsen van individuele | |
[pagina 879]
| |
verschillen. Als men maar ver genoeg terugwijkt stoot men onvermijdelijk op het quasi-identieke: binnen eenzelfde cultuur zijn pasgeboren kinderen immers veel minder divers dan volwassenen (en als dit niet zo is zullen de kinderen nauwelijks kunnen protesteren). Een toekomstpsychologie kan zich slechts sluiten als ze zich beperkt tot gemeenplaatsen. Alfred Adler is daar enigszins voor bezweken toen hij, om Freud te beconcurreren, de machtsdrang, de zelfaffirmatie tot een alleenzaligmakende sleutel van de psychoanalyse promoveerde. | |
Bettelheim en SullivanHet gaat er dus om gedrag in zijn onmiddellijke context te begrijpen op grond van zijn projecten en motieven eerder dan vanuit zijn eindeloos rekbare voorgeschiedenis. Binnen dit programma kan men, tot het vertekenende toe vereenvoudigd, twee standpunten onderscheiden. Voor Harry Stack Sullivan (1892-1949)Ga naar voetnoot3 is elk gedrag, hoe vreemd ook op het eerste gezicht, uiteindelijk voor een rationeel begrijpen toegankelijk. Wat zich als aberrante, soms zelfs zinloze gesticulatie voordoet, wortelt toch steeds in bedoelingen die nooit zo heel erg van die van onze dagdaagse gedragspatronen verschillen: elke psychische stoornis is een soort noodoplossing, een hopeloos gecompliceerd en vaak weinig efficiënt tasten naar wat de gezonde mens zonder overmatige kleerscheuren kan waarmaken. De ‘waanzin’ leeft niet in een wereld apart, hij is in onze eigen wereld weg en kaart verloren. Een en ander wordt kernachtig samengevat in de slagzin die Sullivan herhaalde malen neerschreef: ‘People are more simply human than otherwise.’ Bettelheim gaat uit van een heel ander standpunt. Hij stelt dat de moderne mens gedesoriënteerd is in een cultuur die geen pasklare levensstijl kan aanbieden - behalve misschien de verschalende conditionering die, in Buchenwald en zo vaak elders, gedweeë mensen kweekt.Ga naar voetnoot4 Nu volstaat het niet alleen van de rede alle heil te verwachten. Natuurlijk is onze hele moderniteit haast uitsluitend van redelijkheid gemaakt. Maar ook de affectiviteit, met haar eigen wensen en dynamismen, kan een verrijkende rol spelen. De eerste hoofdstukken van The informed Heart hameren voortdurend op die ene gedachte: dat de moderne mens het zich niet langer kan permitteren de | |
[pagina 880]
| |
helft van zijn psyche te onderdrukken en dood te zwijgen. Slechts door de bundeling van alle energieën kan het ‘ik’ zich, als een geïntegreerde persoonlijkheid, binnen de heersende wanorde handhaven. Die ongelukkige tegenstelling tussen rede en affectiviteit kan men, zo men wil, al aanwijzen in de beroemde uitspraak van Pascal als zou het hart zijn redenen hebben die de rede nooit achterhaalt. Sullivan zou hierbij opmerken dat de rede veeleer, mits zij voldoende aandacht weet op te brengen, in het hart een minder afgelijnde tekening van haar eigen redenen zal terugvinden. Bettelheim van zijn kant dat de rede hier een andere, complementaire instantie ontmoet die zij in haar anders-zijn dient te respecteren om haar eigen eenzijdigheid aan te vullen. Houdt men de ruimtelijke beeldentaal als ‘verdringing’, ‘onder-bewuste’ e.d. nog even aan, dan zou men het oeuvre van Bettelheim kunnen karakteriseren als een alle-hens-aan-dek-psychologie. Of, nog anders gesteld: wie de theorieën van Sullivan tot een karikatuur vereenvoudigt, houdt uiteindelijk nog slechts dagelijkse drijfveren over: wie op de weg van Bettelheim verder wenst te gaan dan de meester zich ooit gewaagd heeft, kon wel eens belanden in een beroep op de parapsychologie. Volgens Bettelheim zelf zijn er in de meer courante gevoelens, de aanzetten die men dag aan dag achteloos voorbij loopt, al voldoende verrijkende mogelijkheden te vinden. | |
Pleidooi voor het sprookjeDe psychologie van de sympathiserende aandacht voor het irrationele loopt met The Uses of Enchantment (1976), uit op een pleidooi voor het goed recht van de verbeelding en de onvervangbare plaats van het sprookje in het leven van het kind. Zoals bekend is de verbeelding in onze westerse cultuurtraditie altijd nogal stiefmoederlijk behandeld. Voor vele psychologen en filosofen was zij la folle dus logisGa naar voetnoot5, een eigenlijk overbodige psychische instantie die, met de onberekenbare dromerijen waartoe ze uitnodigt, bovendien nog de aandacht van de ‘echte’ werkelijkheid dreigt af te leiden. Ook de psychoanalyse heeft in dezen heel wat leergeld betaald. Freud, die voor zoveel dingen begrip kon opbrengen, schreef over de verbeelding denigrerende bladzijden; in Der Dichter und das Phantasieren (1908) heet het bijv. dat sprookjes zowel als populaire romans hun publiek een goedkoop narcissistisch genoegen aanbieden. De lezer identificeert zich met de hoofdpersoon, schrijft zichzelf diens kwa- | |
[pagina 881]
| |
liteiten en successen toe en krijgt, zelfs als het ‘slecht afloopt’, de mogelijkheid deel te nemen aan veel prestigieuzer belevenissen dan wat hij in zijn dagelijkse omgeving kan hebben. De analyse van Bettelheim vertrekt eveneens van de identificatie van het kind met de hoofdpersoon van het sprookje; zijn evaluatie van het fenomeen ligt echter helemaal anders. Bij de opbouw van zijn persoonlijkheid ontmoet het kind enorme moeilijkheden. De volwassene heeft daar minder oog voor, omdat de intussen gerealiseerde oplossing de herinnering al vervaagd heeft, maar voor het kind, kwetsbaar en afhankelijk als het is, betekent elke stap op zijn lange weg een riskant avontuur. In deze context dient het sprookje om het kind gerust te stellen: de aangeboden identificatie met een succesvol personage suggereert de belofte dat de eigen problemen van het kind ook niet uitzichtloos zijn. Nochtans gaat het om veel meer dan een banaal schouderklopje. Gegroeid als ze zijn uit de sedimentatie van eeuwenlang her- en navertellen, spelen de sprookjes precies in op de diverse ervaringen van het kind. Intriges en verhalen verwijzen, structureel en symbolisch, naar de eigen moeilijkheden van de luisteraar - die zo verneemt dat al deze perikelen hun plaats hebben, thuishoren op de weg naar de goede afloop. Het enige reële gevaar ligt in de krampachtige poging alle gevaar te mijden, in de regressie naar de werkelijkheidsvreemde, totale bevrediging die elk kind als zuigeling gekend heeft: de onguurste heks woont in het peperkoekenhuisje. Wat natuurlijk weer niet wil zeggen dat het sprookje uitnodigt avonturen en problemen te zoeken: elk groeiproces omvat rustperioden waarin de dingen eerder in stilte ontkiemen dan dat ze zich manifest aftekenen of waarin de psyche gewoon even op adem komt. In een activistisch ingestelde maatschappij als de onze, waar men regelmatig hoort vertellen dat stilstand achteruitgang is, worden dergelijke momenten vaak met bezorgdheid gadegeslagen: het kind wordt dromerig, een beetje afwezig en richt niet veel uit... Het verhaal van de schone slaapster suggereert, onder andere, dat ook dergelijke latentiefases de uiteindelijke ontmoeting met de prins niet uitsluiten. Het zou ons te ver voeren hier omstandig uiteen te zetten hoe Bettelheim vanuit zijn ervaring met probleemkinderen de peripetieën van de meeste bekende sprookjes weet te duiden. Veel zin zou dat trouwens niet hebben omdat de auteur zijn commentaren helemaal niet als canonieke interpretaties voorlegt: het sprookje is geen fabel met een eenduidige zedeles maar een open symboolvertelling waarin elk kind, vanuit zijn eigen situaties, andere krachtlijnen zal privilegiëren: het wordt in feite uitgenodigd tot autonome zingeving eerder dan dat 't 'n afgelijnde moraliteit opgedrongen krijgt. Bettelheim die, zoals vele moderne psychologen, meent dat elk indiscreet interventionisme een gezonde ontplooiing eerder remt dan bevordert, ziet in een dergelijk luisteren een vooroefening tot volwassenheid. | |
[pagina 882]
| |
Uiteraard betekent dit niet dat het kind verondersteld wordt te gaan speculeren: het gaat helemaal niet om intellectueel inzicht, zelfs niet om een intuïtief begrijpen. Eerder dan het sprookje te verklaren dient het kind het zich eigen te maken zodat de moedgevende suggestie op zijn particuliere situatie betrokken raakt; het is trouwens in veel opzichten beter dat de directe band met het eigen leven niet bewust onderkend wordt. | |
Optimisme en realismeMen zou inderdaad kunnen denken dat de optimistische suggestie nog overtuigender zou overkomen als ze werd ingebouwd in verhalen die enkel gebeurtenissen zouden bevatten die in een kinderleven reëel kunnen voorvallen. Voor Bettelheim ontleent het sprookje een groot deel van zijn waarde aan het feit dat het dit nu juist niet doet.Ga naar voetnoot6 Enerzijds zijn verhalen die de volwassene als realistisch beschouwt voor het kind eerder werkelijkheidsvreemd: het leeft nu eenmaal in een sprookjesachtiger wereld dan zijn ouders. Zoals Jean Piaget uitvoerig heeft aangetoond, heeft het kind een onmiskenbaar animistisch wereldbeeld, het leeft hic et nunc ‘in de tijd toen de dieren nog spraken’. Verder is het minder in staat complexe verbanden te doorzien zo dat allerlei gebeurtenissen die wij niet eens opmerken als onverklaarbare wonderen overkomen. Het zal, als het hongerig naar de eetkamer geroepen wordt, de gedekte tafel misschien niet direct aan een fee toeschrijven, maar de afstand van een onverwachte lunch tot het feeërieke is toch ook niet onoverzienbaar groot, vooral als moeder, om de handen vrij te hebben, haar kind uit de keuken houdt. Nu vereist de gang naar volwassenheid, vooral in onze cultuur, precies het losgroeien uit dit half magische wereldbeeld. Toch is het sprookje een ideale gids voor deze evolutie: naarmate het kind opgroeit krijgt het meer en meer oog voor de alteriteit ervan zodat de bemoedigende suggestie in het happy end zich niet tot een precieze hoop kan omzetten. Realistische verhalen bieden zo'n directe identificatiemogelijkheid dat het kind, als zijn eigen ervaringen niet met de belofte kloppen, erg ontgoocheld dreigt te worden: wie zijn moraliteit ontleent aan Jantje zag eens pruimen hangen voelt zich bedrogen als de ‘hoed vol pruimen’ op zich laat wachten. Bovendien kan geen enkel kinderboek, op straf van onleesbaarheid, de reële complexiteit van de werkelijkheid weergeven: onvermijdelijk loopt het uit op een als waar voorgestelde onwaarheid, het gezonde optimisme verwatert tot naïveteit. De | |
[pagina 883]
| |
optimistische ondertoon van het zich als onwaar erkennende sprookje kleurt de werkelijkheid van het kind maar vertekent ze niet.Ga naar voetnoot7 Anderzijds alludeert het sprookje, in zijn symbolische weergave van kinderproblemen, vaak op gevoelens die in de werkelijkheid zorgvuldig verdrongen plegen te worden: hatelijke stiefmoeders, zorgeloze vaders, jaloerse broers en zussen zijn er legio. Negatieve beelden van de onmiddellijke omgeving zijn trouwens onvermijdelijke ingrediënten van een gezonde evolutie. Afhankelijk en egocentrisch als het is, gaat het kind in een korte afwezigheid, een moment gebrek aan aandacht of zelfs in het verbod tussen de maaltijden te eten al vlug een teken van persoonlijke agressiviteit zien; een dergelijke overtrokken distanciëring t.o.v. de omgeving kan trouwens zijn individuatie enkel ten goede komen. Ondertussen determineert een en ander nieuwe schuld- en angstgevoelens; de ressentimenten worden haastig verdrongen uit schrik dat, mocht zo iets afgrijselijks aan het licht komen, de vijandigheden pas goed zouden losbarsten. Ook van dit soort dingen suggereert het sprookje dat ze op de weg naar het happy end thuishoren: niet alleen luidt het dat stiefmoeders noch jaloerse broers ooit het pleit winnen, maar bovendien (en wellicht is dit belangrijker) blijkt dat andere kinderen, die hun omgeving al even negatief ervaren hebben, toch gelukkige mensen geworden zijn. Voor wie zich, om zijn verdrongen haatgevoelens, bij tijd en wijle uitzonderlijk slecht voelt is dit een bijzonder geruststellende boodschap. In dit verband merkt Bettelheim op dat het vertelde sprookje veel efficiënter is dan de lectuur in een kinderboek: de verteller kan het intuïtief op de reacties van zijn luisteraar modeleren wat een maximaal vruchtbare inleving mogelijk maakt; verder verneemt het kind zo dat zijn eigen omgeving, de persoon zelf tegenover wie hij zich schuldig voelt, het bestaan van dergelijke ervaringen kan accepteren. Een realistisch verhaal over dit alles zou het kind dwingen tot een bewustwording waarvoor het sowieso nog niet rijp is; de feeërieke afstand voorkomt elke directe identificatie en vrijwaart zo de op dat moment nog vitale verdringing. Het gaat, om de vakterm te gebruiken, om een indirecte erkenning die de onaanvaardbaar geachte affecten tegelijk verontschuldigt en verdrongen laat. Wie het laatste toch maar een bedenkelijk voordeel vindt, vergeet dat een realistisch verhaal dat de verdringing zou verbreken pas bemoedigend kan zijn als het erin slaagt de band tussen deze gevoelens en de uiteindelijke ontplooiing van de persoonlijkheid te duiden - wat een bepaald gecompliceerde psychologische roman zou vereisen; het kind dat dàt zou kunnen assimileren, hoe volwassener zijn dan veel volwassenen. | |
[pagina 884]
| |
Belle en het BeestOp een moment dat het kind, dat midden in het avontuur zit, de reële samenhang onmogelijk kan overzien, biedt het sprookje een raccourci dat het particuliere probleem van waaruit het kind zich in de vertelling inleeft, inschrijft in het perspectief van de finaal haalbare psychische integratie. De complexe symboliek van vele sprookjes bevat een brede waaier inlevingsmogelijkheden, en het kind zal zich nu eens dit en dan weer dat bijzondere detail bij voorkeur eigen maken. De lezer herinnert zich wel het bekende verhaal van Belle en het Beest. Een geruïneerd koopman, die naar de stad vertrekt om de lading van een onverwacht binnengelopen schip te gaan verhandelen, belooft zijn drie dochters him een geschenk mee te brengen; de jongste, Belle, vraagt enkel om een roos, een zo onbeduidend geschenk dat de vader er pas op de terugweg aan denkt - waarop hij in de tuin van een mysterieus slot, waar hij de nacht heeft doorgebracht, een roos plukt. Het Beest, heer van het slot, verschijnt om de belediging te wreken en wil de vader slechts naar huis laten gaan op de stellige belofte dat hij na drie maanden zal terugkeren of iemand in zijn plaats zal sturen. Belle offert zich op, wordt in het slot als een prinses ontvangen maar weigert in te gaan op het herhaalde aanzoek van het Beest. Als zij verneemt dat haar vader ziek te bed ligt, krijgt zij verlof om een week naar huis te gaan; haar jaloerse zusters die, ongelukkig gehuwd, een prozaïsch leven leiden, halen haar over haar verblijf te rekken in de hoop dat het Beest, om zich te wreken, Belle zal komen doden. De tiende nacht ziet Belle in haar droom hoe het Beest, ontgoocheld vanwege haar trouwbreuk, in de tuin van het slot op sterven ligt; ze haast zich terug te keren en belooft op de liefde van het Beest in te gaan. Bij het horen van deze belofte wordt een oude betovering verbroken en verandert het Beest in een prins. Bij het horen van dit verhaal zullen sommige kinderen vooral gevoelig zijn voor de rol van de zusters; alles verloopt immers helemaal in de stijl van de overtrokken kinderressentimenten want de zusters van Belle gaan in hun jaloezie zo ver naar haar dood te verlangen. In sommige gevallen kan het aangenaam zijn te vernemen dat het kind dat met haar zussen zo'n ervaringen heeft doorgemaakt toch tot het happy end gekomen is. Voor andere kinderen speelt het essentiële zich af in de relatie tussen Belle en haar vader. Zoals bekend kan de exclusieve aanhankelijkheid van een jong meisje ten opzichte van haar vader haar affectieve ontplooiing in de weg staan; in de psychoanalyse spreekt men in dit verband van een Electra-complex. Anderzijds is het in de vaderrelatie dat de toekomstige verhouding met de levenspartner wordt voorbereid. Belle, van wie verteld wordt dat ze, in tegenstelling tot haar zusters, alle aanbidders afwees, die in het slot van het Beest alleen aan haar vader denkt en tenslotte zelfs om zijnentwil haar | |
[pagina 885]
| |
belofte vergeet is een schoolvoorbeeld van een dergelijke vaderfixatie; tegelijk mag men niet uit het oog verliezen dat het toch via haar vader is dat ze met het Beest, de toekomstige prins, in aanraking komt. Als men dan nog bedenkt dat Belle, door haar vraag om een roos, indirect de oorzaak is van het doodsgevaar van haar vader, zodat er een soort oedipale schuld komt opduiken, moet men toegeven dat de diverse complicaties van de vaderrelatie hier een klankbord vinden dat, in het licht van de uiteindelijk goede afloop, een bemoedigende visie in de hand werkt. Tenslotte is er dan nog de metamorfose van het Beest. Voor vele kinderen is de ontwakende seksualiteit een bron meer van angst dan van verlangen; voor het nog zwak geïntegreerde ego gaat het immers om het losbreken van een natuurkracht die alles wat moeizaam opgebouwd werd in haar uitbarsting dreigt mee te sleuren. In het Beest dat de hand van Belle vraagt, kan men een symbool zien van deze als desintegrerend en animaal ervaren seksualiteit. Het sprookje suggereert dan dat in het gevaar een belofte schuilt, dat het volstaat de weerzin van zich af te zetten, op de uitnodiging in te gaan om in de plaats van een monster een rijke menselijke mogelijkheid te vinden. Men ziet hoe het sprookje openwaaiert in een hele reeks van betekenissen die, op diverse niveaus, allerlei kinderproblemen in een bemoedigend licht plaatst. Dat een dergelijke polyfonie mogelijk is vindt zijn verklaring in het feit dat de verschillende problemen waar het om gaat eveneens samenhangen: het gaat immers om verschillende aspecten van eenzelfde groeiproces. Men zou dan ook The Uses of Enchantment kunnen lezen als een vulgariserende inleiding tot de kinderpsychologie.Ga naar voetnoot8 | |
Ouder dan moderne interpretatieHet zou ons te ver voeren hier een kritische evaluatie uit te schrijven van Bettelheims visie op het kindersprookje. Voor zover zijn commentaren een beeld schetsen van de rol van het sprookje in de volwassenwording lijken ze, grosso modo, overtuigend. De auteur toont trouwens herhaaldelijk hoe bepaalde sprookjes in het leven van concrete kinderen die hij in zijn lange ervaring als pediater ontmoette wel degelijk de betekenis hadden die hij zijn lezers voorlegt. Rest nog de vraag of deze betekenis met het sprookje geassocieerd wordt dan wel of ze de eigenlijke verklaring ervan uitmaakt: wie in het sprookje, uiteindelijk toch een menselijke creatie, typische krachtlijnen van de psychologie onderkent, is | |
[pagina 886]
| |
uiteraard geneigd hierin de fundamentele bestaansreden van deze vertellingen te vinden. Op dat vlak lijken de analyses van Bettelheim niet zonder meer bruikbaar. De psychoanalytisch gekleurde theorie waarop de auteur zich beroept concentreert zich rondom de kinderjaren en de affectieve relaties binnen de familie. Nu is de familie wellicht veel minder oud dan het sprookje. Langdurig historisch onderzoek heeft immers aangetoond dat de primordiale rol van de familiebanden binnen de menselijke affectiviteit hoogstens twee eeuwen oud isGa naar voetnoot9; in de traditionele culturen is zoiets als ‘privéleven’ ondenkbaar en is het bestaan evenzeer betrokken op de hele leefgemeenschap als op de onmiddellijke naastbestaanden. Een familiaal interpretatierooster is dus historisch te contingent om een oude werkelijkheid als de sprookjes te verklaren - al is het anderzijds aangewezen om hun weerklank bij een modern, i.e. familiaal kind te beschrijven. Het verschil is trouwens minder theoretisch dan men op het eerste gezicht zou denken: zo is b.v. de vaderrol in Belle en het Beest niet oorspronkelijk, maar pas in de loop van de achttiende eeuw aan een veel ouder verhaal toegevoegd.Ga naar voetnoot10 Bovendien is het sprookje lang niet altijd zo kinderlijk geweest als wij het nu kennen. Onze moderniteit, die in zoveel opzichten uitzonderlijk is, is het ook in die zin dat volwassenen en kinderen thans over een verschillend imaginair gebied beschikken, romans en films voor de enen, sprookjes en tekenfilms voor de anderen. Eeuwenlang behoorde het sprookje tot de folklore van de hele gemeenschap en richtte zich tot een weinig gedifferentieerd publiek van volwassenen en kinderen.Ga naar voetnoot11 Dit betekent niet noodzakelijk dat kinderen toen volwassener waren dan nu; vooral de volwassene was anders, minder rationeel wellicht, primitiever en heftiger in zijn gevoelensGa naar voetnoot12, kortom geneigd tot een wereldbeleving die zowat het midden houdt tussen die van onze moderniteit en die van het sprookje. Een werkelijke verklaring van het sprookje is dan ook een zaak van de historische psychologie: het sprookje bloeit niet meer op de plaats waar het gegroeid is en een studie als The Uses of Enchantment, die de huidige bloei beschrijft, biedt dan ook een momentopname van de manier waarop het sprookje geschikt blijkt voor een taak waarvoor het niet bestemd was... |
|