Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 745]
| |
ForumHet vierde litteken van GeeraertsIn de Amerikaanse bestseller van het einde der jaren '60 I'm OK-you're OK beschrijft Thomas A. Harris volgende reactie van een kleine jongen uit een gezin van zes. Omdat hij de kleinste is, komt hij als laatste aan de beurt om na het eten een koek uit de koekjestrommel te nemen. Hij vindt er nog maar eentje in waarvan bovendien nog een stukje afgebroken is. Schreiend gooit hij het op de grond en roept: ‘Mijn koekje is helemaal kapot!’ Uit die reactie van het kind trekt Harris de volgende conclusie: het kind ervaart een ontgoocheling vaak als een ramp, het verpulvert de hele koek omdat er één klein stukje ontbreekt of omdat hij niet zo groot en smakelijk is als de koek van een ander. Iets analoogs kan er gebeuren als een huwelijksrelatie, de meest gecompliceerde van alle menselijke vormen van relatie, mislukt. Het ‘kind’ kan dan in een van de partners of in beiden de overhand nemen en het huwelijk doen uiteenspatten wanneer de gebreken aan het licht beginnen te komen. De weg naar de geestelijke wreedheid kan dan verbazend kort zijn. In Gangreen 4 wordt een dergelijk proces uiterst gedetailleerd beschreven. Zoals in de beste traditie van het naturalisme wordt de lezer niets onthouden: noch de geur van onderbroeken, de dikte van gezwollen voeten of het puffend geluid van de ademhaling van de zwaarlijvige echtgenote, enz. De ik-figuur in het boek rekent met zijn vrouw af op dezelfde grondige manier waarmee het boven beschreven kind zich wreekt voor het hem aangedaan onrecht. De seksuele onvolwassenheid en het wettische katholicisme van zijn 4 jaar oudere echtgenote vormden het afgebroken stuk koek dat de ik-figuur nooit heeft willen accepteren. In een poging tot objectivering van de conflictsituatie zegt de ik-figuur: ‘Een idioot verlangen naar geborgenheid had me naar het huwelijk gedreven. Misschien eindelijk rust na al dat zogenaamde gehoereer. Goed verzorgd worden. Met een onopvallende, degelijke, volwassen vrouw trouwen om samen een succesvolle carrière op te bouwen’ (blz. 44, cursief van de auteur). Dat de met alle zonden Israëls beladen echtgenote ook geen hele koek in het huwelijksbed gevonden heeft, zal de lezer wel volkomen duidelijk zijn. De ik-figuur betekent namelijk zelf ook totaal onrijp voor het huwelijk geweest te zijn ‘om de eenvoudige reden dat een man van vierentwintig meestal slechts een goed functionerend zoogdiertje is met het bewustzijn van een baviaan, geconditioneerd door een opvoedingssysteem dat mannen op alles voorbereidt behalve op het leven’ (blz. 161). Dat die verontschuldigende verklaring van de man ook evenzeer opgaat voor zijn partner, weigert de ik-figuur halsstarrig in te zien. Daarom zit de onverzettelijkheid van de echtgenote, haar pertinente weigering om de huwelijkskoek helemaal te vertrappelen de hoofdfiguur zo dwars. Uit het boek blijkt dat ze koppig blijft vasthouden dat er nog altijd iets geheel is, dat ze weigert het verleden te zien als een ‘inwijding’ in de zin van Gangreen 3, waarin de ouders behoor- | |
[pagina 746]
| |
lijk hard door hun superieure zoon werden aangepakt. In Gangreen 4 echter wordt over hen niets dan goeds gezegd. De vraag kan gesteld worden of in een eventueel volgend Gangreen-boek een gelijkaardige evolutie in de waardering van zijn ex-echtgenote zal plaatsvinden. In zijn vorige boeken plaatste Geeraerts sporadisch een motto boven een van de episoden, thans wordt elk fragment ingeleid door een citaat uit het Oude Testament of uit een of ander katholiek moraliserend boekje van 25 jaar geleden. Die laatste citaten hebben een duidelijk ironiserende-parodiërende bedoeling, terwijl de auteur met de eerste aan zijn eigen ervaringen een soort universeel ‘gewijd’ karakter wenst te geven. Een onmiskenbaar elitair trekje schuilt in het gebruik van dialectwoorden, die S. uitsluitend anderen in de mond legt en die niet louter gekozen zijn wegens het pittoreske effect, maar ook om de afstand te onderstrepen tussen de ik-figuur en zijn minderwaardige omgeving. Niet zonder zelfspot noteerde de ik-figuur volgende vinnige repliek uit de mond van zijn ex-echtgenote: ‘Julius Caesar is weer bezig’ (blz. 84). Elk Gangreen-boek is een monument van de veldheer-schrijver opgericht in het land van de fictie ter herinnering aan een overwinning, ook een Pyrrhusoverwinning, op zichzelf.
J. Gerits | |
Boeken bij de bijbelNa geruime tijd te zijn uitverkocht is thans weer de Bijbel met kanttekeningen in de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap verkrijgbaar.Ga naar voetnoot1 De verklarende kanttekeningen zijn soms erg vroom en moraliserend van aard, soms erg historiserend van karakter, maar gelukkig ook vaak zeer trefzeker in hun uitleg van de tekst. Zo is bijvoorbeeld ook de inleiding op het boek Genesis van uitstekende kwaliteit. In de kanttekeningen wordt vaak verwezen naar Bijbelteksten elders en dit is bijzonder waardevol, aangezien men de Schrift ook in haar ‘organisch’ verband moet leren lezen. Men denke daarbij aan één der idealen van de reformatoren: sacra scriptura sui ipsius interpres (de Heilige Schrift legt zichzelf uit). Daarom is een zogenaamde randconcordance - zoals ook in de roomskatholieke Willibrordvertaling is gerealiseerd - van eminent belang. | |
FeestbundelsAan professor A.R. Hulst werd bij zijn afscheid als hoogleraar in de exegese van het Oude Testament aan de Rijksuniversiteit te Utrecht een bundel opstellen aangeboden door vrienden en collegae.Ga naar voetnoot2 Enerzijds is Hulst zeer actief op het gebied van bijbelvertalen, zowel in Nederland als erbuitenGa naar voetnoot3, anderzijds bekleedde hij - van huis uit filoloog - de leerstoel ‘exegese O.T.’. Op enkele uitzonderingen na zijn de bijdragen vrij specialistisch en vereisen kennis van het Hebreeuws, in één geval zelfs van het Ugaritisch. Zeer waardevol vond ik het artikel van E.A. Nida (blz. 126-134), een der voormannen van bijbelvertaalprojecten voor de Derde Wereld. Intrigerend was het probleem dat prof. A.S. van der Woude (Groningen) aan de orde stelt: is er in het boek Deuteronomium sprake van een theologie van de JHWH-naam. Geheel Nederlandstalig is de bundel die in het najaar van 1977 werd aangebodenGa naar voetnoot4 | |
[pagina 747]
| |
aan de Nijmeegse hoogleraar W.K. Grossouw, voor veel gelovigen geen onbekende.Ga naar voetnoot5 Hoewel alle bijdragen gegroepeerd staan rondom het thema ‘het vertalen van de Schriften’ is de diversiteit van de geboden artikelen erg groot en ieder die de bundel ter hand neemt, zal zijn persoonlijke voorkeur uitspreken. Die van mij gaat naar de bijdrage van prof. C. Brekelmans, die de controverse beschrijft tussen de zgn. dynamisch-equivalente weergave (o.a. Groot Nieuws voor U) en de zgn. concordante of idiolecte weergave van een tekst. In het eerste geval zet men de grondtekst zoveel mogelijk over in ‘hedendaags’ Nederlands, in het andere geval vertaalt men hetzelfde Hebreeuwse of Griekse woord steeds met hetzelfde Nederlandse woord (Buber-Rosenzweig, Die Verdeutschung der Schrift). De concordante manier van vertalen wordt met name in Amsterdam gevolgd en verdedigd.Ga naar voetnoot6 Bij gelegenheid van het tienjarig bestaan van de Katholieke Theologische Hogeschool te Amsterdam (KTHA) hebben docenten en (oud)studenten vanuit hun diverse vakgebieden een blik gegund in de keuken van de theologie: ‘theologie als experiment’.Ga naar voetnoot7 Wie de bundel Proef en Toets (zie Ps. 34:9 en 1 Thess. 5:19-21) openslaat, wordt geconfronteerd met een groot aanbod uit elk der theologische disciplines. Naast exegetische opstellen wijs ik op een bijdrage van Piet Hoogeveen (K.H. Miskotte en de moderne literatuur), gevolgd door een studie over het begrip ‘sacerdos’ van de derde tot de achtste eeuw van Joop Waldram. Bij een totaaloverzicht van de inhoud realiseer ik mij opeens een klacht van verscheidene theologiestudenten: er zijn zoveel vakken in de theologie, maar wat hebben ze met elkaar te maken? Zeker met de invoering van de wet Postumus in het verschiet is de bundel een goede aanleiding om zich op deze vraag van vele studenten te bezinnen. | |
Bijbelse figurenDe eerste koning van Israël, Saul, is onderwerp van een dissertatie die K.A.D. SmelikGa naar voetnoot8 in augustus 1977 te Amsterdam heeft verdedigd. Om maar direct met de deur in huis te vallen: de verhalen over Saul - zegt hij - bevatten nauwelijks historisch betrouwbare berichtgeving. Ten tijde van David was een dergelijke historiografie nog helemaal niet ontwikkeld. Het belangrijkste bewijs voor deze boude bewering ontleent Smelik aan de Umwelt van Israël, die in de 11e eeuw v. Chr. opvallend weinig documenten heeft opgeleverd. Naar analogie hiervan komt de auteur tot de conclusie dat dús ook Israël niet veel geschreven documentatie in die tijd heeft gekend. Helaas heeft het archeologencongres dat eind november in Tübingen werd gehouden, juist als resultaat opgeleverd dat er wel degelijk documenten uit die tijd bewaard zijn gebleven. Wat is er dan wél aan de hand in de verhalen over Saul? Geen historie - zegt Smelik - maar een brok paranetische literatuur, een profetische reflexie op Israëls voorgeschiedenis. Om dit aan te tonen analyseert hij 1 Sam. 9-31, waarin naar zijn zeggen ‘niets teveel staat’. Slechts 2 passages (1 Sam. 14:47-52 en 2 Sam. 1:19-27) bevatten echt historisch betrouwbaar materiaal. Smelik acht derhalve de tijd van de Babylonische Ballingschap (586-538 v. Chr.) de ontstaanstijd van de Saul-verhalen. Naar mijn mening bevat het proefschrift teveel onbewezen argumenten voor deze stelling, maar het is hier niet de plaats om deze detailkwesties te bespreken. Kortom, deze dissertatie heeft mij - hoe boeiend zij | |
[pagina 748]
| |
ook geschreven moge zijn - niet kunnen overtuigen. Wat precies de bedoeling is van het boek over JozuaGa naar voetnoot9 is mij niet duidelijk geworden. Enerzijds krijgen we het beeld voorgeschoteld van een bijbels figuur die alles heeft meegemaakt zoals het in de verhalen beschreven staat; anderzijds worden deze beschouwingen verbonden met aansporingen tot de christen van nu om beter te geloven dan de Israëlieten van toen. Met geen woord wordt gerept over de talloze historische raadsels die het boek Jozua oproept. De inname van Jericho wordt zonder blikken of blozen beschreven, alsof de auteur zelf voorop liep, terwijl ieder die zich beroepshalve met de Schrift bezighoudt, weet dat Jericho al in puin lag toen het volk Israël het beloofde land binnentrok.Ga naar voetnoot10 Van uitstekende kwaliteit is de inleiding op de profeet JeremiaGa naar voetnoot11, vooreerst omdat dit boekje ‘de lezing en bestudering van het oudtestamentische boek Jeremia niet wil vervangen, maar een begeleidende hulp daartoe zijn’ (blz. 7). Men moet dus de bijbeltekst voor zich nemen om aan deze inleiding van W. Holladay iets te hebben. Door de bijzonder prettige wijze van schrijven én de systematische aanpak van de problemen kan ik dit boekje van harte aanbevelen. Op één detailpunt echter wil ik kritiek leveren: de datering van Jeremia's roeping. Vrij unaniem is men van mening dat dit in het jaar 627 of 626 heeft plaatsgevonden (Jer. 1:3). Holladay echter meent dat het jaar 621 veel beter uitkomt binnen het boek als geheel (blz. 17, 19), en even later valt hij dan zichzelf aan door het jaar 609 v. Chr. als jaar van Jeremia's roeping aan te nemen. Bovendien begrijp ik niet hoe 609 v. Chr. ‘eerder’ is dan 627 v. Chr. (blz. 17). Maar deze chronologische kwestie is van ondergeschikt belang voor de werkelijk goede tekstanalyse die de auteur weet te bieden. | |
Bijbelse thema'sWanneer er gesproken wordt over God als Schepper, gaan onze gedachten als vanzelf uit naar de oorsprong van hemel en aarde en naar het ontstaan van de mens. Twee hoogleraren aan de Universiteit van Amsterdam (een dogmaticus en een oudtestamenticus) stellen vastGa naar voetnoot12 dat wij God als Schepper in het heden niet zo goed zien zitten (blz. 11). Het gaat dan met name om de woorden in het heden. Dit beslissende aspect van JHWH laten zij in hun gezamenlijke publikatie - voortgekomen uit een doctoraalcollege - naar boven komen, op een wijze die tegen het meditatieve aan ligt. Zo blijkt o.a. dat het geloof in God de Schepper niet van meet af aan uitdrukkelijk in de geschiedenis van Israëls godsdienst heeft meegespeeld. Pas laat (ongeveer ten tijde van de ballingschap) heeft het scheppingsgeloof een beslissende, maar geen centrale betekenis gekregen (Gen. 1; Jes. 40-55). Het hele boekje door wordt de lezer geconfronteerd met het bijbels gegeven dat wie schepping, schepsel zegt, met de neus wordt gedrukt op de bevrijdingsgeschiedenis van Israël. ‘Het volk Israël werd geschapen bij de Rietzee, toen het door de dood werd heengehaald. Met het oog op dit volk en zijn messias werden hemel en aarde geschapen’ (blz. 93). Hoewel mijns inziens door de fraaie taal nogal een en ander wordt omzeild, drukt het boekje ons wel met de neus op de Schrift én op ons eigen Godsbeeld. Ook vraag ik mij af waarom elke vorm van een bibliografie of een literatuurverwijzing ontbreekt. Pater Joachim Becker heeft al verschillende boeken geschreven die bepaalde exegetische probleemvelden pogen sa- | |
[pagina 749]
| |
men te vatten.Ga naar voetnoot13 Thans heeft hij met een boekje over de messiasverwachting in het Oude TestamentGa naar voetnoot14 weer een heleboel vraagstukken en een zee van literatuur bijeengegaard en samengevat. Enkele van zijn conclusies zijn het waard nu al verklapt te worden: het absoluut gebruik ‘de messias’ komt nergens in het O.T. voor. Om al vóór de ballingschap te spreken van messianisme is volgens Becker een contradictie, aangezien de heilskoning (de door God gezalfde over het volk) nog present is. Pas ná de ballingschap keert het getij, maar dan duurt het nog tot ver in de 2e eeuw v. Chr. voordat er echt sprake is van een messiaans heilsfiguur van koninklijke bloede, uit het geslacht van David. Becker heeft een oud probleem - de Christusverwachting in het O.T. - weer van stal gehaald, maar - en hier verschilt zijn boekje van vele andere - op een zeer inspirerende wijze, omdat hij enigszins provocerend allerlei historische, theologische en exegetische standpunten aanvalt. De kortheid van het boekje heeft als voordeel dat de stof overzichtelijk is, als nadeel dat men zelf veel detailstudie zal moeten verrichten. Voor theologisch geschoolden uiterst aanbevolen. | |
EvangeliesIn de zgn. A-cyclus van het lectionarium wordt gelezen uit het evangelie van Mattheüs. Zonder ook maar iets mee te delen over het doel van zijn boek heeft P. Penning de Vries kennelijk op deze zondagse A-cyclus uit Mattheüs willen inhaken.Ga naar voetnoot15 Soms is de overweging ad rem wat de exegese betreft, soms ook zal men het voorhoofd fronsen bij bepaalde uitlatingen van de retraiteleider, zoals mij overkwam in het stuk over de gedaanteverandering (Matth. 17:1-9); oudtestamentisch gesproken zijn hier wel een paar steekjes gevallen. Ook kloppen de verwijzingen in het boek naar andere zondagen niet wat de paginering betreft. Van de vier evangelies is dat van Johannes ongetwijfeld het meest becommentarieerd, waarschijnlijk omdat het ten opzichte van de synoptici een geheel andere wijze van spreken ontvouwt. Joop Smit, die o.a. drie en een half jaar de zondagse misboekjes van commentaar voorzag, presenteert zijn boek over het vierde evangelieGa naar voetnoot16 als een ‘bezinning’, maar is bij elk van de besproken passages uit Johannes wel erg kort van stof, terwijl dit evangelie zich zo uitstekend leent voor grote verbindingslijnen én een ontvouwen van de dubbele bodem die vele teksten bezitten. Wanneer men de auteur kent (uit zijn cursussen, zijn lezingen en uit andere publikaties) valt dit boekje wel wat tegen. Welke woorden en begrippen, formuleringen en symbolen spelen eigenlijk een rol in het verhaal over het Laatste Avondmaal? Op deze belangrijke vraag geeft Adrian SchenkerGa naar voetnoot17 antwoord, doordat hij de bijbelse achtergronden formuleert bij zaken als: beproeving, hoop, de moord op een onschuldige, de onverwoestbaarheid van het leven, dood en opstanding, eten en drinken in het Oude Testament, brood, wijn en olie, de zegen en de tafelgemeenschap, het pèsachfeest, het nieuwe verbond, de lijdende dienaar van JHWH. Uit deze (onvolledige) opsomming én uit het feit dat het boek slechts 120 bladzijden telt kan men afleiden dat er teveel informatie wordt aangesleept; er is geen tijd en ruimte om een en ander enigszins systematisch te verwerken. Gelukkig is er een uitgebreid notenapparaat achterin het boek, zodat ieder die dit wenst op elk gewenst detail | |
[pagina 750]
| |
een schat aan gespecialiseerde literatuur kan vinden. | |
PaulusPaulus' brieven zijn - op een enkele na - niet meer ‘in’; er gaapt een kloof tussen onze wereld en de zijne, waarvan hij verwachtte dat deze spoedig ten einde zou lopen. Om deze ijveraar voor de zaak van Jezus Christus te kunnen begrijpen is veel geduld en veel informatie nodig: de cultuur van zijn tijd, het geestelijk klimaat, de steden, enz. Deze noodzakelijke achtergronden heeft Lucas GrollenbergGa naar voetnoot18 in een leesbaar boekje bijeengezet, aangespoord als hij was door de ervaringen met een bijbelgroep die een jaar lang brieven van Paulus had gelezen. Een bespreking van de brief aan Filemon (het briefkaartje van het Nieuwe Testament) ontbreekt en de belangrijke brief aan de Romeinen komt slechts heel even ter sprake (wegens gebrek aan tijd of vanwege de gecompliceerde materie?). De argumentatie die de auteur gebruikt om aan te tonen dat Paulus getrouwd moet zijn geweest (blz. 45-47), doet nauwelijks serieus aan, maar de rest van het boek wordt van harte aanbevolen, als het kan in groepsverband en met de brieven van de moeilijke apostel erbij. | |
JodendomHet Onze Vader is het christelijk gebed bij uitstek en vele studies zijn eraan gewijd. Een bijzonder verrassende invalshoek is die van Pnina Navé, docente judaïstiek in HeidelbergGa naar voetnoot19, die telkens een bede uit dit Onze Vader belicht met teksten uit de Bijbel en uit de grote werken van de joodse overlevering. Dan blijkt dat dit oerchristelijk gebed op een zeldzaam indrukwekkende wijze tot spreken kan worden gebracht door levende joodse vroomheid. W. Zuidema, studiesecretaris voor de joods-christelijke betrekkingen der Gereformeerde Kerken in Nederland, heeft een bijzonder goed boek geschreven over het jodendom.Ga naar voetnoot20 In dit werk - dat de titel van een zeer centraal gegeven in het joodse geloof draagt - gaat hij uitvoerig in op de joodse riten en gebruiken, tradities en feesten, voorwerpen en geschriften, het liturgisch jaar, het leven naar de tora, de holocaust.Ga naar voetnoot21 De huidige dialoog tussen christendom en jodendom die in hoofdstuk XII ter sprake komt en (terecht) van uiterst kritische kanttekeningen wordt voorzien, doet rommelig aan en men krijgt de indruk dat de materie nog niet helemaal bezonken is. Het is de auteur regelrecht uit zijn hart gegrepen en dat kan ook niet anders gezien zijn functie. Vergeleken met de rest van het boek is dit hoofdstuk moeilijk leesbaar. Of dit werk ‘het nieuwe handboek voor het joodse geloof’ is (aldus de uitgever op de achterflap), moet de tijd maar leren. Ik wil het u alvast van harte aanbevelen. Het dubbelnummer, waarmee het tijdschrift Ter Herkenning haar vijfde jaargang afsloot, handelt over ‘traditie en secularisatie’ en is alleszins de moeite van het lezen waard.Ga naar voetnoot22 Op alle terreinen van het joodse leven heeft men met deze krachten te maken, niet in het minst ook op vele gebieden van het israëlitische leven, omdat (nog) heel veel in de staat Israël bepaald wordt door het joodse geloof. Maar - zo blijkt - niet voor iedereen is dit vanzelfsprekend, getuige bijvoorbeeld de letterkunde in Israël.
Panc Beentjes | |
[pagina 751]
| |
Het Hite RapportDe sub-titel van het Amerikaanse HiterapportGa naar voetnoot1, een nationale studie van de seksualiteit van de vrouw', suggereert dat men met een gewoon wetenschappelijk werk te doen heeft. Maar het is dat niet. In tegenstelling tot de gebruikelijke wetenschappelijke onderzoeksstrategie brengt de auteur zo weinig mogelijk gegevens onder in categorieën. Die voeren volgens haar van de realiteit weg en doen er afbreuk aan. Zij publiceert daarom letterlijk de gevoelens en opvattingen van haar respondenten met de hoop op die manier gemakkelijker aan te knopen bij wat andere vrouwen in gelijkaardige situaties denken en voelen. Zodoende wil zij bijdragen tot de bewustmaking en een algemene discussie uitlokken over wat de vrouw op seksueel gebied wenst en beleeft.
Casussen confronteren de lezer directer met de antwoorden, maar hebben als nadeel dat wegens hun omvang een selectie noodzakelijk is. Hite brengt een waaier van verschillende gedragingen en belevenissen rond een zelfde onderwerp samen, maar zonder vermelding van hun frequentie. Zo krijgt men zelden een kijk op de relatieve waarde van de aangeboden casussen. Representatief kan het onderzoek niet genoemd worden. De verspreiding van de enquêtes is gebeurd via vrouwenweekbladen (vergelijkbaar met Libelle en Het rijk der vrouw) en enkele lokale kerkbladen. Van de 70.000 verstuurde enquêtes werden er slechts 3000 beantwoord. Wel is er onder de respondenten een redelijke diversiteit qua beroepssituatie en een redelijke spreiding qua leeftijd; ook zijn zowat alle regio's van de VS vertegenwoordigd. Het beantwoorden van zo'n vragenlijst vergt echter een zekere taalvaardigheid en het al doorbroken hebben van een aantal taboes. De respondenten waren niet verplicht op alle vragen te reageren. Uit dit alles volgt dat geen veralgemening mogelijk is en trends moeilijk aan te wijzen zijn. Wat de bevindingen ons wel leren is dat de vrouw haar seksualiteit niet langer wil zien als het logische complement en de tegenpool van de seksualiteitsbeleving van de man. De eis een eigen vrouwelijke seksualiteit te beleven ligt vervat in de bespreking van een aantal seksuele gedragingen, die telkens een hoofdstuk van het werk uitmaken. Wat de masturbatie betreft komen de gegevens van het Hite-rapport niet overeen met de resultaten van de meeste onderzoeken i.v.m. vrouwelijke seksualiteit waar het uitgangspunt altijd coïtus en vruchtbaarheid is. 82% van de respondenten zegt te masturberen en 95% van hen komt zo vrij snel tot orgasme, terwijl maar 40% via coïtus. Redenen tot masturberen zijn o.m. de onafhankelijkheid en substitutie van de partner, de beschikbaarheid van het orgasme als men er behoefte aan heeft, het leren beleven van seks, een hulp bij intiem contact met de partner. De meeste vrouwen in het rapport nemen het niet langer dat masturbatie enkel geoorloofd zou zijn in het bijzijn van de partner. Vrouwelijke seksualiteit blijft dan beperkt binnen de wederzijdse seksualiteit met de man. Voor de meesten ging of gaat masturbatie gepaard met schuldgevoelens die zij toeschrijven aan hun opvoeding, de houding van hun partner of de maatschappelijke depreciatie. Het orgasme acht de vrouw voor zichzelf belangrijk, dit in tegensteling met wat mannen en mannelijke wetenschapsmensen hierover vroeger dachten. Toch reageerden de ondervraagden tegen de huidige trend dat de vrouw bij coïtus een orgasme moet hebben. Die tendens bekommert zich immers niet om de vrouw, maar wil de man behagen en strelen in zijn ‘kunnen’. De opvatting dat een vrouw pas echt vrouw is wanneer ze tot orgasme in staat is, oefent een sterke sociale druk uit: vrouwen die geen orgasme kennen gaan | |
[pagina 752]
| |
zich niet goed voelen. Vandaar veel gevoelsambiguïteit: men blijft gefrustreerd of men zoekt hoe eraan te ontsnappen. Sommigen reageren door zich af te zetten tegen het bestaande bestel; anderen beschouwen het orgasme van hun man als een surrogaatbevrediging; een derde groep minimaliseert het belang van het coïtusorgasme en stelt het eigen orgasme veilig tijdens de masturbatie. Oorzaken van een gebrekkig orgasme tijdens de coïtus zijn volgens de respondenten het gebrek aan voorspel en aan betrokkenheid op het hele lichaam wegens de veelal beperkt seksuele opvatting en houding van de man. Verder de verlegenheid, voortvloeiend uit een verlies van zelfcontrole tijdens het orgasme bij coïtus met een vreemde partner. Orgasme is binnen het coïtusgedrag van de vrouw sterk relatie- en intimiteitsgebonden. Andere oorzaken zijn nog het gebrekkig na-orgasme, de gebrekkige lichamelijke en psychische communicatie tussen man en vrouw (de partners bespreken zelden de eigen wensen en moeilijkheden) en het gebrek aan kennis bij de vrouw van haar eigen lichaam wegens haar opvoeding en schuldgevoelens. Toch krijgt het coïtusorgasme, indien opgenomen in het geheel van seksuele contacten en liefdesbetuigingen, een positieve waardering omdat het meer het gehele lichaam doorstroomt en diffuser en dieper aanvoelt dan het clitorisorgasme via masturbatie. Geslachtsbetrekkingen voeren bij 30% meestal en bij 22% zelden tot orgasme, 19% hebben bij coïtus enkel orgasme wanneer het samengaat met clitorisstimulatie, terwijl 29% nooit orgasme ervaren. Om toch te voldoen aan het cultuurpatroon dat het orgasme als een ‘must’ bij de coïtus voorschrijft, zegt de helft van de respondenten het orgasme te simuleren. Ze doen dit én om hun man tevreden te stellen én om de hun opgedrongen identiteit als vrouw niet te verliezen. Op grond van deze gegevens besluit de auteur dat het centraal stellen van het coïtusgedrag in de seksuele relatie kunstmatig en cultuurgebonden is. Zij benadert seksualiteit hedonistisch en relationeel, en coïtus krijgt voor haar slechts het hoofdaccent in het voortplantingskader. Insisteren op het coïtusorgasme is, volgens Hite, de vrouw dwingen zich aan te passen aan een inadequate stimulering. Die druk van buitenuit en het steeds weer mislukken versterkt de gevoelens van onzekerheid en angst bij de vrouw. In verband met clitorisstimulatie en orale seks lezen we dezelfde klachten ten opzichte van de man. Doorgaans ziet de man dit als voorspel tot de coïtus en slaagt hij er niet in het lichamelijk contact op zich te beleven als een zinvolle vorm van communicatie, lust en intieme overgave, hoewel de vrouw dit meestal wel wenst. Toch benadert de meerderheid der respondenten hun lichaam en vooral hun geslachtsorganen met gemengde gevoelens. Vele vrouwen wensen cunnilingus maar vinden tegelijk hun eigen genitaliën afstotelijk, vuil, lelijk. De eng-seksuele en reproduktieve opvatting van de man, het gebrek aan communicatie tussen de partners, de verlegenheid bij de vrouw omtrent haar eigen wensen en haar vaak zeer ambivalente houding ten opzichte van haar eigen seksualiteitsbeleving scheppen soms een onoverbrugbare kloof tussen de partners. Sommige vrouwen zoeken een oplossing in lesbische verhoudingen in de hoop dat die meer kans bieden op liefdesverhoudingen die zowel fysiek als psychisch op de totale persoon gericht zijn. In dit gericht zijn ligt het accent bij lesbische verhoudingen duidelijk anders dan in de homoverhoudingen bij mannen. Het gehele boek door ontkomt men niet aan de indruk dat in de vrouw een tweestrijd woedt tussen een gevoel van seksuele slavernij en de wil tot seksuele revolutie. Die ambiguïteit weerspiegelt zich op vele vlakken. Zo houden bv. 87% van de ondervraagden van vaginale penetratie terwijl slechts 40% hierbij orgasme beleeft. Vele vrouwen haten hun man om zijn eigenzinnig gedrag, maar voelen zich anderzijds gelukkig als ze zijn orgasme kunnen opwekken enz. Dit past volledig in een cultureel patroon dat gericht is op de onderwerping van de vrouw. Vele vrouwen zijn bevreesd ‘neen’ te zeggen aan hun partner als coïtusgedrag hen niet bevredigt. Daardoor voelen ze zich gebruikt en kweken ze haatgevoelens. Seksuele revolutie wordt door deze vrouwen geïnterpreteerd als een recht op seks buiten het huwelijk. Seksuele vrijheid binnen het huwelijk betekent voor | |
[pagina 753]
| |
hen niet het recht op seks, zoals vele hedendaagse auteurs beweren, maar het recht om ‘neen’ te zeggen tegen de seksopvatting van de man. Maar ook hier weer treden ambivalente gevoelens op, deels wegens hun economische afhankelijkheid van de man, deels wegens hun gebrek aan eigen identiteit en waardegevoel. Een ongelijke strijd, lijkt het. Weinig vrouwen in dit onderzoek willen seks uit puur fysiek plezier, seks gaat bij hen samen met relatie en liefde. Die houding tegenover seksualiteit heeft echter weinig baat gevonden bij de zgn. grotere vrijheid door geboortecontrole, consumptieseks en de verheerlijking van seks als symbool van de jeugd. Integendeel, geboortecontrole geeft de man nu nog meer kans om zijn gang te gaan zonder zich om zijn vrouw te bekommeren. In consumptieseks worden liefde en emoties veelal over het hoofd gezien. Leeftijd en seks worden als een omgekeerd evenredige correlatie voorgesteld, waarbij de seks daalt met de stijgende leeftijd. Dit is niet het geval bij de meeste vrouwen van wie het seksueel genot stijgt naarmate ze ouder en rijper worden en meer zelfvertrouwen hebben. Bij een nieuwe definitie van de vrouwelijke seksualiteit wordt niet meer gesproken van het alleenrecht van de man en de centrale positie van het kind. De aandacht gaat voornamelijk naar een grotere openheid ten opzichte van het fysiek contact dat niet noodzakelijk tot coïtus hoeft te leiden. Voor de seksuele verhouding is de communicatie van gedachten en gevoelens fundamenteel. Dit vraagt een grondige heropvoeding van de mannen omdat ‘zij niet van aanraken houden tenzij bij seks’ en ‘geen erogene zones kennen buiten de genitaliën’. Omdat vooral via masturbatie het orgasme aan belang gewonnen heeft, gaat de aandacht in de seksuele verhouding hoofdzakelijk naar liefde en geborgenheid, die alleen met een partner te realiseren is. In die visie op een nieuwe vrouwelijke seksualiteit mondt dit rapport uit. Orgasme door masturbatie vormt, volgens Hite, voor de vrouw het uitgangspunt van de seksualiteitsbeleving. Dit gaat in tegen de meer gangbare visies van Kinsey of Masters en Johnson. Die stellen het coïtusorgasme, waarvan de clitorisstimulatie deel uitmaakt, centraal. Hite antwoordt hierop dat een dergelijke benadering niet vanuit de vrouw gedacht is, maar vanuit de bevestiging van het mannelijk ‘kunnen’. De ongelijkheid tussen de geslachten, die bijna in alle domeinen van de samenleving tot uiting komt, staat ook de waarachtige seksuele relatie in de weg. Het gehele boek is één lange aanklacht tegen een mannenmaatschappij die, zonder gevoel, de eigen prestatiedrang aanbidt. Daaraan wilen de respondenten iets veranderen. Op het ethische vlak stelt dit boek het zoeken en ontwerpen van handelingsstrategieën gericht op meer gelijkheid en een menselijker seksualiteit ter discussie. Men zou de waarde van dit boek het best alleen vanuit dit standpunt beschouwen. Vanuit wetenschappelijk standpunt kan, op grond van de gebrekkige steekproefkeuze en ordening van de resultaten, over de waarde ten opzichte van de totale populatie vrouwen in Amerika weinig of niets gezegd worden.
Alfons Geeraert |
|