Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 217]
| |
Meer aandacht voor Arabische literatuur sinds de oliecrisis
| |
[pagina 218]
| |
Scriptorium aan de man te brengen. Zo verscheen van de hand van J. Kramers een vertaling van De redder uit de dwaling van de moslim-theoloog en mysticus Al-Ghazzali - een typische alpha-vertaling met een voorliefde voor eigengemaakte archaïserende woorden à la Boutens, zoals ‘geloofsvorser’ en ‘gezagsvolger’. Kramers woordkeus sloot nauw aan bij de Arabische tekst zoals men nog kan aflezen aan zijn Koran-vertaling. In dezelfde serie verscheen bijvoorbeeld ook een polemisch werk van de Joodse Arabier Jehoeda Hallevi Al-Choezari. Deze Hallevi, vooral bekend als dichter van fraaie Hebreeuwse verzen, was in zijn denken nauw verwant aan genoemde Al-Ghazzali en stelde evenals deze de Openbaring boven de Aristotelische filosofie. Zijn boek is een pleidooi voor een theocrati- De geliefde
Wanneer zij voortgaat lijkt zij, deinend
Een ranke narcis wiegend in de gaard.
Het vallen van haar ringen, die verborgen schijnen
Diep in haar minnaars hart, gaat met gerucht gepaard.
Zij loopt zoals de duif, licht, moeiteloos
En door geen traagheid wordt haar gang bezwaard.
(p. 123)
Een ongerepte parel, door God gevormd uit licht
En van een lieflijkheid die niet valt aan te duiden.
Als de aanblik van mijn daden een even schoon gezicht
Vormt op de dag des Oordeels bij 't schallen der bazuinen,
Dan zal ik de gelukkigste van al Gods schepselen zijn,
Temidden van de houris in de hemeltuinen.
(p. 218)
Genoegen gaf mij een zon die als zij ondergaat
Zich in 't verborgene van een boudoir laat nederglijden,
Een zon met de gestalte van een meisje,
Een perkamentrol, blank en rond, lijken haar zijden.
Met het mensenras is zij slechts vaag verwant
En ook is zij geen djinn, behalve van gezicht.
Haar gelaat is een juweel, haar lichaam als jasmijn
Amber haar parfum, en alles is van licht.
Het is, wanneer zij voortschrijdt in haar onderkleed
Of zij op eieren loopt, of op de rand van glazen.
(p. 194)
| |
[pagina 219]
| |
sche Joodse staat in Palestina. Een zionist avant la lettre die zich na de publikatie van zijn boek rond 1125 in Palestina vestigde. De vertaling van dit boek was van J. Hospers en voorzien van een uitvoerige toelichting. Eind vijftiger jaren, met het opkomen van het dichterlijk profetisme in christelijk Nederland in de personen van Guillaume van der Graft, Michel van der Plas en later Huub Oosterhuis slaagde de uitgeverij Servire te Wassenaar erin de markt voor modern ogende religieuze literatuur te veroveren met uit het Engels vertaalde werken van de Libanees Kahlil Gibran, luisterend naar lokkende titels als De Profeet, De dwaas, Zand en schuim, boeken vervuld van nostalgie naar het onvervulbare en gebaseerd op het Hegeliaans principe: ‘alles of niets, het is allemaal iets’. U hebt uit deze boekjes vast wel eens horen citeren bij huwelijks- en andere plechtigheden in liturgievernieuwingsgezinde kerken en de retraitehuizen van de nieuwe tijd, de vormingscentra. De boekjes worden nog steeds herdrukt. De Profeet is inmiddels aan zijn twintigste druk toe. Voor de nazaten van de in 1931 gestorven ‘dichter, denker en schilder’ en voor de uitgever een aardige meevaller. Voor het image van de Arabische literatuur in Nederland is het echter allemaal niet zo best, omdat Gibran verkocht wordt als de grootste Arabische dichter van deze tijd, die door miljoenen Arabieren geciteerd zou worden. Welnu, buiten Libanon, zijn geboorteland, is de dichter vrijwel een onbekende. Na de juni-oorlog van 1967 kwamen de Palestijnse verzetsdichters voor het internationale voetlicht.Ga naar voetnoot1 Ook Nederland pikte er een graantje van mee en nodigde Mahmoed Darwish uit op het Poetry International-gebeuren te Rotterdam. De hoogleraar J. Brugman, Kramers opvolger in Leiden, veel meer dan zijn voorganger geïnteresseerd in Arabische literatuur, vestigde als eerste de aandacht op dit stuk van de moderne Arabische literatuur, anderen volgden. Er ontstond een theatercollectief dat Arabisch toneel in vertaling wilde gaan spelen. Subsidie-aanvragen gingen de deur uit, een bestuur werd gevormd, maar het initiatief strandde. Terwijl de resten van Scriptorium nog bij de Slegte te koop lagen, toonde Meulenhoff Nederland BV zich in 1975 ontvankelijk voor het initiatief van een Leidse kring van kenners van oosterse talen om het UNESCO-fonds voor de vertaling van moeilijk toegankelijk literaire werken naar zich toe te trekken. Zo ontstond een samenwerkingsproject van de Stichting De Oosterse Bibliotheek en Uitgeverij Meulenhoff, waarbij jammer genoeg voorbij werd gegaan aan mogelijke initiatieven elders. In deze Oosterse Bibliotheek zijn sinds de oprichting inmiddels zes klassieke werken verschenen uit het Javaans, Chinees, Japans, Swahili, Sanskriet en het Arabisch, nog dit najaar volgen twee vertalingen uit het Koreaans | |
[pagina 220]
| |
en het Sanskriet. Niet al deze vertalingen zijn even sterk van presentatie. Deel 5 bijvoorbeeld, getiteld Vier Upanisaden (uit het Sanskriet), had de redactieraad zonder meer terug moeten sturen naar de vertaalster met het verzoek voor beter Nederlands, een begrijpelijke inleiding en noodzakelijke toelichtingen zorg te dragen. Deel 6 echter presenteert op voortreffelijke wijze een van de parels van de Arabische literatuur, De Ring van de Duif van de Spaans-Arabische filosoof Ibn Hazm (994-106). De vertalers Remke Kruk en J.J. Witkam hebben in algemeen, een tikkeltje overbeschaafd Nederlands de sfeer van de Arabische tekst uitstekend getroffen. In deze Platoons
Ik waag het niet een blik op je te werpen,
En als mijn hand je raakt, smelt je misschien.
uit angst daarvoor wil ik je niet ontmoeten,
Maar vertrouw erop je in mijn droom te zien.
(p. 176)
Want in mijn dromen is mijn ziel bij jou,
Los van mijn lichaam, versluierd en bedekt,
En de verbintenis der ziel is duizendmaal
Fijnzinniger dan die zich met het lichaam voltrekt.
Verenigd
Mijn liefde voert mij mee zoals de lentewind
Mijn ogen zijn als paarden, en ik houd de teugels.
Ik heb een liefste, mij steeds slecht gezind
Die mij een enk'le maal liet proeven van zijn vreugden:
Toen heb ik hem gekust. Rust hoopte ik te vinden,
Maar 't heeft mijn dorre hart nog koortsiger gemaakt:
Mijn hart is als een bosje dorre sprieten langs de weg
Door achteloze hand in brand geraakt.
(p. 122)
Ach werd mijn hart maar met een mes gespleten,
sloot men er jou maar in, en maakte het weer dicht!
Dan zat je daar, en kon je niet meer weg
Tot de Verrijzenis, de dag van het Gericht.
Even lang zouden wij leven, en na mijn dood
Zou je nog in mijn hart wonen als ik in mijn duister graf lig.
(p. 124)
| |
[pagina 221]
| |
tekst wordt de lezer aan de hand van een dertigtal hoofdstukjes onderhouden over de geneugten, gevaren en kwellingen van de liefde en de wegen tot dezelfde. Het boek is een voorbeeld van de verfijnde cultuur van het Moorse Spanje met de hoogbeschaafde centra van Cordoba en Sevilla. Bij hun vertaling hebben Kruk en Witkam een procédé gevolgd dat navolging zou verdienen: beiden maakten eerst onafhankelijk van elkaar een vertaling van de gehele tekst, de twee vertalingen werden, mede gesteund door vertalingen in andere Europese talen, op hun merites bekeken. Vervolgens namen De minnaar
Je kwam voordat de klokken zouden luiden,
Toen de sikkel van de maan hoog aan de hemel stond,
Als de wenkbrauw van een oude man, haast zilverwit
Of de holte van een voet, sierlijk gekromd.
Een regenboog, getooid met alle kleuren,
Gelijk een pauwestaart, stond aan de horizont.
(p. 227)
Hij kwam. Het regenwater viel in stralen,
Het was als zuiver zilver, getrokken en gegoten.
Uit de noordelijke hemel daalt de sikkel van de maan:
Een minnaar heeft verkregen wat gans leek uitgesloten.
Als gij me over hem iets had gevraagd
Zou een lach mijn enig antwoord zijn geweest.
Door vreugde overstelpt dacht ik van hem te dromen.
Vreemd, juist bij zekerheid twijfelt men het meest.
(p. 226)
Scheiding
‘Raaf, vogel van het afscheid, breng me terug die dag,
Misschien is het niet nodig dat ik van hen scheid!’
Zo sprak ik. Maar roerloos bleef de vogel, en de nacht
Had reeds haar donk're mantel over mij uitgespreid.
Nooit zou zij eindigen, zwoer ze, en hield woord.
Verbijsterd staat een ster stil aan de hemelboog
En zet in haar verwarring haar loop niet voort:
Alsof zij zich vergist, en angstig terugdeinst,
Naar een afspraak uitziet, of liefdes lokroep hoort.
(p. 171)
| |
[pagina 222]
| |
zij beurtelings een hoofdstuk voor hun rekening. Daarna bewerkte Remke Kruk alle poëziegedeelten die als illustratie dienden van Ibn Hazms uiteenzettingen, en Witkam de prozagedeelten. Op die manier kwam niet alleen een betrouwbare, maar ook fraaie vertaling tot stand. Dat de serie nog niet hard loopt ondanks een intensieve reclamecampagne van de uitgever, ligt zeker niet aan de kwaliteit van dit boek, ook niet aan de prijs, want die is gezien de uitstekende verzorging van deze uitgaven eerder aan de lage kant. Fijnproevers van literatuur raad ik aan deze serie van klassieken uit het Oosten tot zich te nemen. Ook de moderne letteren lijken wat meer aandacht te gaan krijgen. In 1975 verscheen de eerste moderne Arabische roman in Nederlandse vertaling dank zij de ijver van eerdergenoemde J.J. Witkam: Uit het dagboek van een officier van justitie van de Egyptenaar Tawfiq al-Hakim. In 1976 volgde een essay van dezelfde al-Hakim, De terugkeer van het bewustzijn, in vertaling van dezelfde Witkam (zie: De Gids 1976, 4 en Streven, okt. 1976). Van de Palestijnse journalist-schrijver Ghassan Kanafani tenslotte werden kortgeleden een verhalenbundel, Oemm Saad, en een korte roman, Mannen in de zon, vertaald en gepubliceerd, de eerste door Ruud Peters in de serie Palestina Publikaties (Amsterdam 1977, 80 pp.), de tweede door Frank Schröder in de NOVIB-serie Uit de Derde Wereld (Baarn, Het Wereldvenster, 1977, 100 pp.). Oemm Saad laat de lezer binnengaan in de gedachtenwereld van een Palestijnse vluchtelinge, die haar zoons offert voor de Palestijnse zaak. Mannen in de Zon is het beste literaire werk van Kanafani (1936-1972) die te jong stierf om zijn literaire talent uit te kunnen bouwen. Drie Palestijnse mannen trachten te ontkomen aan het monotone bestaan in de vluchtelingenkampen. Zij proberen illegaal de grens van Irak en Koeweit over te komen in een lege snikhete tankwagen. Doordat de chauffeur hen niet tijdig uit deze oven kan bevrijden vanwege een oponthoud bij de douane worden de mannen letterlijk gestoofd. De chauffeur weet niets anders te doen dan hun lijken te dumpen bij een Koeweitse vuilnisbelt. Van deze tragische roman is in Egyptisch-Syrische coproduktie een aangrijpende film gemaakt onder leiding van Tawfíq Sálik, getiteld Al-Makhdu'ún (De Bedrogenen). In de Nederlandse vertaling van Frank Schröder is de roman redelijk leesbaar gebleven. Kanafani hanteert veelvuldig de flashback als structuurprincipe en dat leidt snel tot onnodige uitweidingen die de actie vertragen. S. Wild heeft nogmaals zijn inaugurale rede over Ghassan Kanafani benut om de inleiding van het boek te verzorgen, nadat deze al eerder in De Groene, op een congres in Groningen en in het Engels verschenen was. Het wachten is nu op vertalers en uitgevers die de moed en het geduld hebben om de klassieke poëzie en het omvangrijke werk van de belangrijkste Arabische romanschrijver Najib Mahfuz aan te pakken. | |
[pagina 223]
| |
Verenigd zijnEen van de aspecten van de liefde is het verenigd zijn. Dit is het hoogste geluk dat iemand ten deel kan vallen, een subliem stadium, een hoge graad van volmaaktheid, een rijzend goed gesternte, ja men zou het zelfs een nieuw leven, een hoger bestaan kunnen noemen, een voortdurende vreugde, een grote genade van God. Ware het niet dat de wereld nu eenmaal een oord van bitterheid, beproeving en kommer is, en het Paradijs de plaats waar men beloond wordt met verlossing van alle ellende, dan zouden wij kunnen zeggen dat het verenigd zijn met de geliefde een onbewolkt geluk is, een vreugde waaraan niets ontbreekt en waar geen enkel verdriet aan verbonden is, de vervulling van al wat men wenst, het hoogste wat men kan verlangen. Ik heb genoegens van zeer uiteenlopende aard gesmaakt en zeer verschillende soorten geluk ervaren, maar geen ervan evenaarde het geluk van het verenigd zijn met een geliefde: het verkeren met de vorst betekende minder, en zo was het ook met het genot van verworven bezit, het hebben van iets dat ik eerst niet had, terugkeer na lange afwezigheid, het veilig zijn nadat ik in gevaar had verkeerd en het ontspannen genieten van mijn bezit. Dit geldt vooral wanneer de vereniging de minnaar lang ontzegd is gebleven en zijn geliefde hem lang heeft gemeden, zodat hij in vuur en vlam is geraakt, terwijl de vonk van zijn hoop bijna gedoofd was. Een grote verscheidenheid aan plantengroei na regen, het ontluiken van bloemen nadat uit de in het koele jaargetijde voorbijdrijvende wolken een bui is gevallen, het geluid van water dat neerruist op een gevarieerde bloemenpracht, het in verrukking bezien van witte paleizen omgeven door groene tuinen - dat alles is niet zo heerlijk als de vereniging met een geliefde wiens karakter u bevalt, wiens aard uw goedkeuring wegdraagt en die voortreffelijke eigenschappen heeft. Zelfs de meest welsprekende tong vermag het niet te beschrijven, het redenaarstalent zelfs van de beste spreker schiet hier tekort. Het gaat alle verstand te boven en is niet voor begrip vatbaar. Daarover heb ik het volgende geschreven:
Hij is mij naar mijn leeftijd komen vragen
Daar hij mijn grijze lokken en mijn slapen zag.
‘Eén uur,’ gaf ik ten antwoord. ‘Want al mijn ov'rige dagen
Zijn niet wat men in redelijkheid als leven tellen mag.’
‘Hoe nu?’ sprak hij, ‘verklaar uw duister woord,
't Is vreselijk wat gij mij daar vertelt.’
‘De vrouw,’ sprak ik, ‘aan wie mijn hart behoort
Heb ik eenmaal gekust, met veel gevaar
En nooit zal ik, al leef ik honderd jaar
Iets dan dat kort moment waarlijk als leven tellen.’
(p. 120-121)
Uit: Ibn Hazm, De Ring van de Duif, Amsterdam, 1977 (vert. Remke Kruk en J.J. Witkam). |