Streven. Jaargang 31
(1977-1978)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Nieuwe leiders Hoea en Teng
| |
[pagina 76]
| |
dertekend; dit zal de twijfel aan Mao Tsje-toeng's onfeilbaarheid versterken. Is dit het begin van een de-maoïsatie? Zoals bekend heeft in de Sovjet-Unie de rehabilitatie van maarschalk Zjoekov destijds de de-stalinisatie ingeleid. Hoe dan ook, men zal de beoogde modernisering van de Volksrepubliek China niet van de grond krijgen zonder een volledig onderzoek naar Mao Tsje-toeng's erfenis. En daarvoor zou Teng Hsia-ping dé man kunnen zijn: had Mao Tsje-toeng hem niet reeds in 1966 gebrek aan eerbied verweten? En had Teng Hsia-ping eind 1975 met betrekking tot de verafgoding van Mao Tsje-toeng niet gezegd, dat er ‘op deze wereld geen geboren heiligen’ zijn? Maar een kritische doorlichting van Mao Tsje-toeng zou het streven van Hoea Kwo-feng doorkruisen, die immers de legitimiteit van zijn heerschappij fundeert op het feit dat Mao Tsje-toeng hem had aangewezen als opvolger. Of zal een de-maoïsering misschien in naam van Mao Tsje-toeng worden doorgevoerd? | |
TerugkeerDe rehabilitatie van Teng Hsia-ping opent de deur voor een terugkeer van de oude functionarissen die slachtoffers waren van de Culturele Revolutie. Maar hoe zullen de miljoenen rode gardisten van 1966 reageren, die even van de macht mochten proeven. Of een generatieconflict tussen Hoea Kwo-feng en Teng Hsia-ping voorkomen kan worden, hangt natuurlijk ook af van de vraag of Teng Hsiaping's pragmatische politiek een succes wordt. Wil hij alle gedane beloften, zoals het op gang brengen van de economie, moderne bewapening voor het leger, onderwijshervorming, loonsverhoging en correctie van het beleid om jongeren naar het platteland te zenden, nakomen, dan zal Teng Hsia-ping wonderen moeten verrichten. En zal Teng Hsia-ping meer voor de industrie kunnen doen, wanneer Hoea Kwofeng de bevordering van de landbouw als hoofdtaak beschouwt? Over deze zeer fundamentele zaken bestaan nog steeds verschillen van mening. Ook over de buitenlandse politiek bestaat nog geen volledige klaarheid. Het zou geen verrassing zijn als de diplomatiek ervaren Teng Hsia-ping een grotere rol in de relaties met het buitenland zou gaan vervullen; dat zal eventueel blijken wanneer minister Vance, met wie Teng Hsia-ping reeds eerder heeft gesproken, een bezoek komt brengen. Men verwacht van Teng Hsia-ping dat hij Tsjoe En-laj's opening naar het Westen zal voortzetten, de buitenlandse handel zal bevorderen en de discussie met Moskou zal voortzetten. De Verenigde Staten moeten er niet te gemakkelijk over denken: men kan het aan de pragmaticus Teng Hsia-ping overlaten ook aan Moskou de hand te bieden als de gelegenheid gunstig is en voordeel belooft. Ook in Moskou zou men volgens berichten hoopvol over Teng Hsia-ping gestemd zijn. Zo lijkt op het eerste gezicht de door de wol geverfde Teng Hsia-ping de | |
[pagina 77]
| |
meeste troeven in de hand te hebben. Het zou echter onjuist zijn de macht binnen de partij en bekwaamheden van Hoea Kwo-feng te onderschatten. Deze stal de show toen hij Tsjoe En-laj's plaats innam, tegen de ‘Bende van vier’ optrad, en de negen maanden ma zijn staatsgreep gebruikte om zijn positie te consolideren: De vertraging bij het rehabilitatieproces van Teng Hsia-ping kwam Hoea Kwo-feng zeer te stade. Hoea Kwo-feng heeft ook duidelijk de recente bijeenkomst van het Centraal Comité van de Chinese Communistische Partij beheerst en het komende partijcongres moet het congres worden van Hoea Kwo-feng. Hoea Kwo-feng zal zeker geen genoegen nemen met de rol van leerling-medewerker van Teng Hsia-ping. Hoea Kwo-feng is de jongere, hij heeft de meeste kans op een langdurige machtsuitoefening; en al zal Teng Hsia-ping gezien zijn eerbiedwaardige leeftijd een zekere ‘meerwaarde’ (naar Chinese maatstaven) krijgen, tóch blijft het voor Teng Hsia-ping een handicap dat hij ééns in ongenade is gevallen, iets wat hem tot voorzichtigheid zal nopen. | |
Oorlog onvermijdelijkHet dogma van de onvermijdelijke oorlog overheerst het strategisch denken van de Chinese leiders, en dus ook dat van de buitenlandse politiek. De wapenwedloop tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten leidt in die visie tot een derde wereldoorlog en de SALT-akkoorden remmen deze wapenwedloop niet af. Tevens waarschuwen de Chinezen vaker dan voorheen voor het gevaar van een nieuwe wereldoorlog. Om deze waarschuwing kracht bij te zetten worden thans generaals gerehabiliteerd, die tijdens de Culturele Revolutie hun ambt hebben verloren. De leiders in Peking houden het des te gemakkelijker op die harde werkelijkheid omdat zij gefascineerd zijn door geweld, zoals Marx en Lenin vóór hen. Hoewel zij enig voordeel zien in het Eurocommunisme, voorzover het namelijk Moskou dwars zit, neemt Peking toch de Westeuropese Communistische Partijen niet serieus: hun leiders zijn geen communisten maar revisionisten, kortom verkapte sociaal-democraten. Hun hoop om aan de macht te komen langs vreedzame weg is een illusie: ‘Nergens is het socialisme zonder geweld gerealiseerd, en wie het tegengestelde gelooft, stelt zich bloot aan teleurstellingen zoals de revisionisten die gekend hebben in Chili en Portugal’, aldus vice-premier Tsji Teng-koei. Oorlog dus. Eéns. Maar werkt het atoomwapen dan niet afschrikwekkend? Vice-minister van buitenlandse zaken Yoe Tsjan verklaarde: ‘de wereld zal door oorlog niet vernietigd worden en de mensheid zal een enorme vooruitgang boeken. Het conflict zal niet noodzakelijk nucleair worden uitgevochten. Mogelijk is dat de supermogendheden elkaar met dat wapen bedreigen zonder het te gebruiken, zie wat er in de tweede wereldoorlog met het gas als wapen gebeurde. En zelfs indien kernwapens zouden worden gebruikt, be- | |
[pagina 78]
| |
tekent dat nog niet de vernietiging van de wereld. Omdat de mens de wapens heeft gemaakt is het ook steeds de mens die de wapens beheerst.’ Het sprookje van de Tovenaarsleerling is kennelijk geen Chinese vertelling. ‘Het zal uiteindelijk de mens zijn die de wapens vernietigt, en niet andersom. Wanneer wij zeggen dat de situatie uitstekend is, willen wij daarmee beweren dat de landen zelfstandig willen zijn: de naties willen vrijheid, de volken revolutie. Breekt een oorlog uit, dan zal de strijd alom belangrijker worden en zal de revolutie overal nóg belangrijker voortgang maken’, aldus de vice-minister van buitenlandse zaken, die daarmee praktisch hetzelfde zegt als wat Mao Tsje-toeng in Moskou in november 1957 op de topconferentie van de twaalf regerende communistische partijen tegen Chroesjtsjov had gezegd. Wat sindsdien veranderd is, is niet de Chinese filosofie; die bleef conform aan de visie van Engels dat ‘de historie de verschrikkelijkste is van alle goddelijke verschijnselen, die haar overwinnende strijdwagen leidt over een massa kadavers’. Wat wèl veranderde was de Sovjethouding. | |
China en de Sovjet-UnieIn 1959 had Chroesjtsjov tegen Mao Tsje-toeng gezegd dat ‘het ogenblik nog niet gekomen is om door krachtig ingrijpen de solidariteit van het kapitalisme te beproeven’, weshalve men een politiek van vreedzame coexistentie en praktische samenwerking zou gaan volgen. Betekent dat voor Peking, dat de Russisch-Amerikaanse samenwerking onomkeerbaar is geworden en dat Moskou zich eerder op een oorlog met de Volksrepubliek China voorbereidt? Geenszins, aldus Yoe Tsjan, al beschouwt China de tegenstellingen tussen China en Rusland als onoverbrugbaar. Waartoe dienen de Chinees-Russische besprekingen eigenlijk? Yoe Tsjan, die ook voorzitter is van de Chinese delegatie: ‘Tot niets’. Men gaat er alleen mee door om de ‘sociaal-imperialisten’ niet het voorwendsel in handen te geven dat China onwillig is. Met Moskou is geen entente mogelijk, omdat het het marxisme-leninisme heeft verraden en het kapitalisme in de Sovjet-Unie heeft ingevoerd; de ruzie over principekwesties mag de relaties tussen de staten niet belemmeren, voorzover die relaties berusten op de vijf coëxistentie-beginselen; maar een Chinees voorstel daartoe is door Moskou verworpen. Intussen weigert Peking de grote stap te doen. Zij blijft geloven in de waarschijnlijkheid van een Russische agressie tegen China. De Sovjet-Unie maakt veel lawaai naar het Oosten toe, terwijl zij het Westen aanvalt - deze bekende opvatting wordt wederom herhaald door Yoe Tsjan, die het betreurt dat in het Westen wel wordt gepoogd de Russische dreiging naar China af te wentelen, aldus André Fontaine in Le Monde van 7 juli 1977. Men meent Stalin te horen, die in 1939 de Franse en Britse ‘imperialisten’ aan de kaak stelde omdat die het Hit- | |
[pagina 79]
| |
leriaanse gevaar op de Sovjet-Unie poogden te richten. Intussen merkte, volgens André Fontaine, vice-premier Tsji Teng-koei op dat de Chinees-Russische grens 7000 kilometer lang is, doch de Russen daar maar een kwart van hun strijdmacht hebben geplaatst: evenals destijds voor Tsjoe En-laj blijft ook voor Tji Teng-koei Europa de voornaamste inzet van de supermogendheden, en hij betreurt het dat de Westeuropese volken, zo verlangend naar vrede, zich door de sirenen van de ontspanning in slaap laten wiegen, een ontspanning waarin de Chinees geen ogenblik gelooft. De Sovjet-Unie en de Verenigde Staten zijn de grootste onderdrukkers en exploitanten en alleen zij zijn in staat een wereldoorlog te ontketenen, aldus Tsji Teng-koei. Of de Volksrepubliek China daarbuiten kan blijven, en zo nee, aan welke zijde het dan zal staan, valt momenteel moeilijk te zeggen. Het kan zijn dat het zich achter bepaalde landen plaatst: China is sterk tegen agressieoorlogen, en het zal derhalve altijd staan aan de zijde van de slachtoffers van zo'n oorlog. | |
OorlogsvoorbereidingIn afwachting daarvan bereidt de Volksrepubliek China zich ten oorlog, niet alleen door levensmiddelenvoorraden aan te leggen en ondergrondse schuilplaatsen, maar ook door zijn nucleaire arsenaal te ontwikkelen en zijn leger te moderniseren. Komt er een beroep op de Verenigde Staten om hulp? De bittere herinneringen aan de afloop van de Russische hulp ligt nog te vers in het geheugen om zich opnieuw in een afhankelijke positie te laten brengen. En techniek mag dan al belangrijk zijn, het zijn uiteindelijk niet de wapens maar de mensen die de uitslag van een oorlog bepalen. ‘In het algemeen is het ons beleid vertrouwen te hebben in onszelf, maar niet de invoering van moderne technieken vanuit het buitenland te weigeren. Willen de landen ons die verkopen en kunnen wij het betalen, dan kopen wij ze. Maar wij bédelen niet om wapens’, aldus Yoe Tsjan. Maar China rekent ook op zijn diplomatie en zijn propaganda. Het is lang geleden dat het Amerikaanse imperialisme een gevaar leek. Nu is de Sovjet-Unie in het offensief, aldus Yoe Tsjan: ‘Elke dag toont de Sovjet-Unie meer haar expansionistische en hegemonistische gezicht, maar sommigen zien dat nog steeds niet. Men mag niet nalaten dat aan de kaak te stellen, want daardoor verhoogt men de waakzaamheid van de volkeren.’ | |
Beer in de aanvalWat dit betekent is Tsji Teng-koei nóg duidelijker: ‘De Amerikanen wil- | |
[pagina 80]
| |
len houden wat zij hebben. De Russen steken hun tentakels uit. De beer is in de aanval. De kranten hebben de plicht de respectievelijke volkeren het gevaar van een oorlog onder ogen te brengen. Zolang er imperialisme bestaat, zal er oorlog zijn, of men dat nu wil of niet.’ In dit perspectief hebben de Chinezen, volgens André Fontaine, de grootste aandacht voor ‘het algemene Russische offensief in Afrika, dat deel uitmaakt van een wereldstrategie die niet alleen gericht is op buitmaking van de Afrikaanse rijkdommen, maar tevens op controle van de scheepvaartroutes om Kaap de Goede Hoop en via de Pacific naar het Westelijk Halfrond. De Russen proberen Europa strategisch te isoleren teneinde op het geëigende moment West-Europa te kunnen inrekenen.’ Begrijpelijk dat Peking verheugd is over de Franse hulp aan Zaïre, tegen de Russische actie in Angola. Ook beschuldigt Peking de Russen van interventie in Ethiopië en de Westelijke Sahara. De Kremlinleiders hebben de oude tactiek van de tsaren overgenomen: onder het mom van nationale bevrijding en revolutie streeft Moskou naar expansie en controle. De Oosteuropese landen zuchten daaronder, maar Egypte en Soedan geven het goede voorbeeld voor andere Afrikaanse landen, die ééns de Russen zullen verdrijven. Is de Volksrepubliek China nu, als ‘vijand van de vijanden’ geworden tot objectieve vriend van de Verenigde Staten en van de reactionaire landen van de Derde Wereld? In Brussel noemt men de Volksrepubliek China wel het zestiende lid van de NATO, en in een recent interview voor het tijdschrift Afrique-Asie heeft Fidel Castro gezegd de bewijzen te hebben voor collaboratie tussen Peking en de CIA. De minachting van de Chinezen voor de ‘papieren tijger’ is overigens niet erg afgenomen: men acht de Amerikanen ‘dwazen’ en ‘onhandige mensen’. Waarom moesten zij zo nodig vertellen geen bewijzen te bezitten dat de invasie in Zaïre op Russische instigatie had plaats gevonden? Waarom begrijpen zij niet dat hulp aan de blanke minderheidsregimes in Zuidelijk-Afrika de beste aanmoediging betekent voor Russische intriges? Overigens blijven, volgens André Fontaine, grote problemen drukken op de Chinees-Amerikaanse relatie: Taiwan, Korea. De Chinese Volksrepubliek wil graag Amerikaans verzet tegen Moskou steunen, maar het veracht de decadente Amerikaanse beschaving en is verontrust over het gebrek aan vastbeslotenheid tegenover het Kremlin. China zelf is nauwelijks aangetast door deze decadentie, de pers houdt alle buitenlandse invloeden buiten de deur. Vreemdelingen zijn nog altijd ‘duivels’. En de leiding kan dan wel beweren dat zij van elke grote-mogendheden-politiek afziet, het feit dat zij over 800 miljoen Chinezen de scepter zwaait heeft de leiders er sinds lang van overtuigd dat zij, geplaatst tegenover twee imperialismen, de enigen zijn die bij Amerikanen en Russen roet in het eten kunnen gooien. West-Europa, mits verenigd, zou dat óók kunnen, en nergens | |
[pagina 81]
| |
anders dan in Peking wordt daar zó naar verlangd. Maar Europa is verblind en verdient medelijden. De relaties met Japan zijn goed, en zouden beter zijn als Tokio de anti-hegemonie-clausule in het ontwerp-vredesverdrag zou willen ondertekenen. | |
ApocalypsDe Chinezen zelf hebben de ruimte, de tijd, hun aantal grote natuurlijke hulpbronnen, een krachtige nationale traditie, en de vruchtbaarheid van een intelligent en praktisch volk. Zij zijn de dragers van enige wezenlijke denkbeelden, des te sterker omdat die zo simpel zijn. Ondanks al hun vergissingen twijfelen zij er niet aan dat zij gelijk hebben. Dat alles verklaart waarom - terwijl men elders in zowel de communistische als de kapitalistische wereld zucht onder drukkende zorgen - de Chinezen zich met een glimlach voorbereiden op de apocalyps, aldus André Fontaine. |
|