| |
| |
| |
Dictatoriale elite valt kerk aan
Bisschoppen van Zuid-Amerika komen steeds meer op voor onderdrukten
Gonzalo Arroyo S.J.
Vorig jaar augustus gebeurde in Ecuador iets op het gebied van gewelddadige onderdrukking, dat in de geschiedenis van het Zuidamerikaanse continent tot dan toe nog niet was voorgevallen. De militaire regering van dat land besloot in Riobamba zeventien bisschoppen, vijfentwintig priesters, vijf religieuzen en twaalf leken te arresteren en het land uit te zetten. De bisschoppen waren uit Brazilië, Argentinië, Chili, Spanje, Mexico, Paraguay, Venezuela en de Verenigde Staten. Zij waren gekomen op uitnodiging van Mgr. Leonidas Proaño, de bisschop van Riobamba, bekend om zijn krachtige inspanning voor de Indianen in de landbouwprovincie Chimborazo. Deze stellingname heeft hem de haat van de grootgrondbezitters in dat gebied en van de rechtse partijen in het hele land op de hals gehaald. Het doel van de bijeenkomst in Riobamba was de bisschoppen te informeren over het pastorale experiment dat daar werd uitgevoerd en uitwisseling van ervaringen.
Donderdag 12 augustus viel de politie onverwachts de vergadering in Riobamba binnen met de wapens in de hand. Ze arresteerde de daar verzamelde bisschoppen en de priesters en vervoerde hen in autobussen naar de hoofdstad Quito, waar ze in de kazerne van het 2e regiment werden vastgezet. Mgr. Proaño werd onmiddellijk naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken gebracht, waar hij van verschillende dingen beschuldigd werd. In de eerste plaats werd alle bisschoppen verweten Ecuador klandestien te zijn binnengekomen; verder werden hun subversieve bedoelingen verweten met hun bijeenkomst en inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Ecuador. Tenslotte wees men op het feit dat een groot aantal van de samengekomen bisschoppen ‘moeilijkheden had met hun respectieve regeringen’.
Door de ‘goede betrekkingen’ tussen de militaire regering en de Kerk - en door intensieve bemiddeling van de nuntius en andere diplomaten - werden de gevangenen na dertig uur vrijgelaten, maar geen enkele van de beschuldigingen werd ingetrokken. Integendeel, zij werden voor de televisie herhaald door de plaatsvervangende Minister van Binnenlandse Zaken, die ‘bewijsstukken’ toonde. De kardinaal van Quito zei hiervan: ‘Het feit
| |
| |
dat bisschoppen uit het buitenland, die voor deze bijeenkomst waren uitgenodigd, aantekeningen hebben gemaakt, kan niet worden uitgelegd als een subversieve houding van politieke aard; evenmin kon dit leiden tot een samenzwering tegen de regering en het land. Deze bijeenkomst van de bisschoppen brandmerken als een samenkomst met een politiek karakter, die de staat dwingt om de wet op de nationale veiligheid toe te passen, is een zienswijze die nergens op lijkt en zeer te betreuren is.’
Wanneer we willen trachten deze gebeurtenis te verklaren, moeten we allereerst vaststellen dat deze ongewone maatregel van de regering van Ecuador, niet uitsluitend verklaard kan worden uit het binnenlands beleid van Ecuador. De militaire regering heeft tot nu tot nog nooit haar toevlucht behoeven te nemen tot zulke drastische maatregelen als in andere landen van Zuid-Amerika worden gebruikt: er heerst in het land een betrekkelijke conjuncturele voorspoed (dank zij de olieproduktie in het oostelijk gebied, waar de laatste jaren belangrijke olievelden zijn ontdekt), de linkse politieke organisaties zijn zwak, het industrieproletariaat is een minderheid van de bevolking en de boeren zijn praktisch ongeorganiseerd.
| |
Zwakke Junta
De militaire junta, met generaal Duran als sterke man, die in januari 1976 door een putsch zonder bloedvergieten president Rodriguez Lara heeft afgezet, heeft de steun van het ‘moderne’ deel van de oligarchie dat zeer nauw gelieerd is aan kapitalistische belangen. Zij maakt een zwakke indruk tengevolge van interne onenigheid en is niet in staat een samenhangend regeringsprogram op tafel te leggen. Gezien de godsdienstigheid van de Indianen en van de hele bevolking en gezien de macht van de Kerk als instituut kon deze actie tegen de bischoppen nooit uitsluitend door deze zwakke en instabiele regering ondernomen zijn. Deze regering heeft - anders dan een aantal andere regeringen in Zuid-Amerika - gewelddadige onderdrukking door politie en leger nog niet tot systeem verheven.
Men moet deze actie wel zien in het kader van die andere militaire regeringen die op grote schaal geweldaddige onderdrukking toepassen op de meer progressieve sectoren van de Kerk in Zuid-Amerika. Dat gebeurt volgens een gecoördineerd strijdplan, zoals dat van de Boliviaanse militairen, dat uitgewerkt werd met behulp van de C.I.A. en bekend werd in 1975.
In het perspectief van deze methodes lijkt wat in Riobamba gebeurde, een ernstige waarschuwing aan het adres van de Kerk in de verschillende landen. Daar treden thans progressieve stromingen op die een bedreiging kunnen vormen voor het politieke evenwicht, zoals het Rockefeller-rapport in 1969 en dat van de Rand Corporation in 1971 hebben ‘aangetoond’. Dan betekent deze actie dat de militaire regeringen er geen twijfel over willen laten bestaan dat zij voortaan niet zullen aarzelen zelfs de hoog- | |
| |
ste kerkelijke waardigheidsbekleders aan te pakken, als dat nodig mocht zijn. De beschuldiging dat het in Riobamba ging ‘om een aantal bisschoppen die moeilijkheden hadden met hun eigen regeringen’, lijkt in deze richting te wijzen.
| |
Hardhandig
Tekenend zijn de dingen die zich afspeelden op het vliegveld van Santiago bij de terugkeer van de drie Chileense bisschoppen die aan de bijeenkomst van Riobamba hadden deelgenomen. In de pers had men hen van te voren al gedoodverfd als ‘politieke misdadigers’ en ‘verraders’, waardoor volgens een verklaring van het permanente comité van de Chileense bisschoppen ‘een klimaat van vijandigheid tegen de Kerk in het leven werd geroepen met als doelwit de drie bisschoppen’. Op het vliegveld had een in alle haast in elkaar gezette manifestatie plaats, waar het zeer hardhandig toeging. Er namen ook bepaalde (door de bisschoppen ter plaatse geidentificeerde) leden van de geheime politieke politie, de DINA, aan deel.
Al deze dingen kunnen slechts in hun samenhang begrepen worden als wij ze zien in het licht van de situatie in Zuid-Amerika op dit ogenblik.
| |
De huidige situatie
De directe oorzaken van de gewelddadige onderdrukking die zich van het zuiden naar het noorden schijnt uit te breiden, zoals de gebeurtenissen in Riobamba, maar ook minder bekende in Columbia, Midden-Amerika en de Caraïbische eilanden, is niet zo moeilijk te geven: men wil allereerst de progressieve stromingen neutraliseren en uitschakelen in de mate waarin zij de rechten van de onderdrukte klassen verdedigen en daardoor een politiek obstakel worden voor de maatregelen die de militaire regeringen menen te moeten nemen.
Maar er zijn veel bredere en diepere achtergronden. De economische recessie over de hele wereld en de ernstige crisis die ontstaat door de herstructurering van het economische systeem door het transnationale kapitalisme, resulteert noodzakelijkerwijze in een grotere uitbuiting van de arbeidersmassa's in de landen die men Derde Wereld noemt. Dat leidt weer tot een versterking van de autoritaire, meestal militaire regimes in Zuid-Amerika, volgens de Monroeleer min of meer de bijwagen van het Noordamerikaanse imperialisme. De recessie, die veel harder toeslaat in de randgebieden dan in de ontwikkelde landen, legt aan de landen van Zuid-Amerika, zowel als aan het merendeel van de arme landen, een nieuwe economische rol op.
In de zeventiger jaren worden de projecten voor een economische nationale vooruitgang opzij geschoven door de elitegroepen die op dat moment
| |
| |
Gewelddadige onderdrukking
In de pers wordt regelmatig melding gemaakt van arrestaties, martelingen, moorden op priesters en religieuzen in Zuid-Amerika. De repressie laaide vooral op sinds 1975. Een paar feiten.
In Argentinië zijn in februari 1976 twee priesters uit de arbeiderswijken van Buenos Aires vermoord; op 4 juli van datzelfde jaar drie priesters en twee seminaristen, ook in de hoofdstad; 18 juli 1976 worden de lijken van twee priesters gevonden in La Rioja, in het noord-westen van het land. Een paar dagen later komt Mgr. Angelelli, beschouwd als de meest vooruitstrevende diocesane bisschop van het Argentijnse episcopaat, om bij een merkwaardig ‘auto-ongeluk’, waar nog steeds geen opheldering over is.
In Brazilië wordt Mgr. Hypolito, bisschop van Nova Iguacu, een volkswijk van Rio de Janeiro, op 22 september 1976 aangevallen door leden van een fascistische groepering (de Braziliaanse anticommunistische beweging), een nieuwe organisatie die zich voornamelijk inspireert op de beruchte Argentijnse A.A.A. Hij wordt bont en blauw geslagen, vastgebonden en naakt achtergelaten in een verlaten buurt, nadat men hem met de dood had bedreigd. Deze bisschop is bekend om zijn talrijke protesten tegen een andere paramilitaire uiterst rechtse groepering, het ‘Escadron van de dood’.
Op 15 juli 1976 worden pater Rololfo Lunkenbein, van de salesiaanse missie van Merure (Mato Grosso) bij de Bororo-indianen, en twee indianen van die missie gedood door grondeigenaren die het land van de indianen willen hebben. 11 oktober 1976 wordt de jezuïet Joao Bosco Burnier, geparenteerd aan de voorname families van het regime, doodgeschoten toen hij pastoraal werk deed bij de Bakairi-indianen van de Mato Grosso; de bisschop van de plaats, Mgr. Casaldaliga, die hem vergezelt, staat erbij. De jezuïet en de bisschop protesteerden tegen de onrechtmatige arrestatie en de martelingen van twee vrouwen uit de streek.
In Paraguay worden zes jezuïeten van het Christus-Koningcollege in Asunción ervan beschuldigd de marxistische infiltratie te steunen en het land uitgezet. Dit is onder de regering Stroesner een gangbare praktijk.
In San Salvador wordt in maart 1977 pater Rutilio Grande gedood. Twee maanden later, op 19 mei, dringt een gewapende macht, bestaande uit mannen van de nationale garde, de politie en het leger, ondersteund door tanks, geschut en zelfs vliegtuigen, Aguilares binnen, het plaatsje waar pater Grande gewerkt had. Zij grendelen het stadje af, ontheiligen de kerk en maken er hun bivak van; ze nemen de drie nog daar werkende paters jezuïeten, Salvador Carranza, Josó Luíz Ortega en Marcellino Perez, gevangen, brengen hen naar de grens en dragen hen daar over aan de geheime politie van Guatemala.
Een andere manier van onderdrukking is bisschoppen hun diocees en het land uitzetten. Dit gebeurde o.a. met de bisschop van Salto in Uruguay en met bisschop Frenz van de Chileense lutherse kerk.
| |
| |
aan de macht zijn in Zuid-Amerika. Dat brengt van de ene kant met zich mee een concentratie van inkomsten in de handen van de plaatselijke bourgeoisieën, die zeer nauw verbonden zijn met de belangen van de multinationals, en van de andere kant werkloosheid, teruggang van het reële inkomen en zelfs honger voor een groeiend aantal arbeiders en mensen van de middengroepen. Het meest frappante voorbeeld is de economische ‘shock’-politiek van de regering Pinochet vanaf 1975 in Chili, waarvan de rampzalige gevolgen bekend zijn. Men zou ook kunnen wijzen op het mislukken van de Braziliaanse ‘wonder’-economie. Dergelijke economische herstructureringen moeten, om iedere oppositie uit te schakelen, wel hun toevlucht nemen tot het omverwerpen van elk democratisch politiek systeem. Zo zijn de successieve staatsgrepen en het installeren van militaire regimes in Brazilië, Argentinië, Peru, Bolivia, Ecuador, Uruguay en Chili een teken van de economische veranderingen in het economische systeem over de hele wereld. Zij vormen het bewijs voor de ‘Realpolitik’ die Kissinger en Nixon in 1969 hebben opgezet; die hebben niet geaarzeld bepaalde regeringen te ‘destabiliseren’, zoals bv. die van Allende in 1973.
Met nadruk moet gesteld worden dat een dergelijke situatie bewijst dat de heersende groeperingen ter plaatse - die hulptroepen zijn van het internationale kapitalisme en het Amerikaanse imperialisme - niet meer wettig aan de macht zijn. Om het afbrokkelen van hun politieke hegemonie te voorkomen moeten zij tegenover het opdringen van de volksmassa's - een opvallend verschijnsel tegen het eind van de zestiger jaren - hun toevlucht nemen tot de strijdkrachten en tot een manier van regeren die gewelddadige politieke onderdrukking (met gerechtelijke procedures en politiemethoden) toepast tegen alle tegenstanders, waaronder thans zowel de Kerk zich bevindt als die groepen die verbonden zijn met democratische en liberale tradities.
| |
Institutioneel geweld
De explosie van institutioneel geweld op economisch en politiek terrein - waardoor in de landen van het zuiden vooral een klimaat van angst geschapen wordt - brengt de mislukking van het kapitalisme in zijn nieuwe fase van internationalisering aan het licht: het kapitalisme is altijd in verband gebracht met democratie en liberalisme, maar thans kan men niet meer democratisch regeren op dit continent, dat overigens beschouwd wordt als een integrerend bestanddeel van de westerse wereld, die men ‘vrij’ noemt. De ‘normale’ manier van regeren is de dictatuur en de ‘abnormale’ manier is de vrije democratie, eigen aan geïndustrialiseerde landen. Dit falen van de democratie in de afhankelijke kapitalistische landen en de uitdaging van een socialisme als dat van Allende, hebben de kapitalistisch-dictatoriale ideologie versterkt, die tracht dictatoriale regimes te rechtvaardigen.
| |
| |
| |
Militaire ideologie
De vervolging van de Kerk kan niet uitsluitend verklaard worden door haar verdediging van de rechten van de mens. Er zijn veel diepere oorzaken, die samenhangen met de fundamentele tegenspraak tussen het christendom en de leer van ‘de nationale veiligheid’.
Deze leer is het eerst samenvattend uiteengezet in het boek Geopolitico do Brasil, in 1957 gepubliceerd door generaal Golbery do Coutoy Silva. Hij was de belangrijkste theoreticus van de opvattingen die zouden leiden tot de staatsgreep van 1964 tegen de regering Goulart. Zijn gedachten hebben het militaire spraakgebruik in Brazilië beheerst en werden verspreid door de Hogere Krijgsschool, gesticht in 1949, ook wel de ‘Braziliaanse Sorbonne’ genoemd. De school stond onder invloed van bepaalde Noordamerikaanse militaire kringen, waar de generaal in de veertiger jaren geweest was.
De doctrine van Golbery stamt in oorsprong van de strategie van de ‘inperking’ (containment), die na de oorlog de politieke en militaire kringen in Washington beheerste. Toen ging het erom de dreiging van de Sovjet-Unie in te perken tot West-Europa. Later breidde die ‘containment’ zich uit over de hele wereld. Het belangrijkste is echter niet deze strategie nader te ontleden, maar wel te zien welke nieuwe politieke rol hierdoor aan de militairen werd toegewezen. In de context van de ‘containment’ werd in 1947 de National Security Act uitgevaardigd door de Amerikaanse regering. Daaruit kwamen voort de National Security Council en de CIA. Aangezien deze twee organen de facto onttrokken kunnen worden aan de jurisdictie van het Congres en van het Hoog Gerechtshof op alle punten die de defensie, de nationale veiligheid en de buitenlandse politiek betreffen, worden hierdoor de constitutionele prerogatieven van de gewone staatsorganen beperkt. Er zijn mensen die beweren dat de National Security Act ongrondwettelijk is, omdat ze in strijd is met de democratische staat zoals die gedacht werd in de Onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten.
Een feit is dat wat als gevaar aanwezig is in de Verenigde Staten, werkelijkheid is geworden in Brazilië in 1964 en later in andere Zuidamerikaanse staten. In de eerste plaats omdat deze wet op de nationale veiligheid de militairen een institutioneel en doctrinair model levert, nl. de geopolitiek en de geostrategie.
De geopolitiek, die zich aandient als een filosofie, beschouwt de staten als de enige rechtmatige bezitters van macht. Niet zozeer met betrekking tot het voor ieder volk noodzakelijke gebied op zichzelf, doch gezien als een bepaald onderdeel van de twee blokken die de wereld beheersen.
| |
| |
| |
Confrontatie
Volgens Golbery vormt ‘het heersende antagonisme’ tussen het democratische en christelijke Westen en het communistische en materialistische Oosten een ernstige bedreiging van de vrije wereld, die dus haar ‘defensieve krachten’ moet versterken. Deze confrontatie tussen de beide blokken is tegelijk de fundamentele werkelijkheid en het laatste princiep van de politiek. Waarbij het niet alleen gaat om de economie of om gebiedsaanspraken, maar vooral om de ideologie.
Daardoor wordt oorlog iets totaals en permanents. De oorlog is totaal, omdat ze betrekking heeft op alle menselijke activiteiten en een beroep doet op alle mogelijke vormen van geweld, aangezien de vijanden niet door grenzen van elkaar gescheiden zijn. Omdat de agressie van buiten èn van binnen kan komen, moet men de nationale defensie opnieuw omschrijven en die wordt uiteindelijk bepaald door inpassing in een van de beide blokken. Neutraliteit is niet meer mogelijk.
Zo wordt de nationale veiligheid een uitvloeisel van de tweepoligheid van de wereld en een plicht voor elk land, dat alle beschikbare middelen moet gebruiken om zich te weer te stellen tegen het voornaamste gevaar, het communisme. Zuid-Amerika is dus in staat van oorlog met het communisme, omdat zijn natuurlijke plaats aan de zijde van de westerse wereld is.
De geostrategie is de tweede wetenschap waarop Golbery zijn ideologie van nationale veiligheid baseert. Terwijl de politiek de ‘nationale doeleinden’ formuleert en zich de ‘middelen voor nationale macht’ verschaft, werkt de strategie de plannen uit die het mogelijk maken die doeleinden te bereiken met behulp van de beschikbare middelen.
De ‘permanente nationale doeleinden’ omvatten de onafhankelijkheid, de souvereiniteit, de democratie, de nationale eenheid, de economische ontwikkeling en de sociale vrede, de samenwerking en solidariteit tussen Zuidamerikaanse volken; de ‘nationale doeleinden op korte termijn’ zijn dat deel van de permanente doeleinden dat in de huidige fase van de nationale macht kan worden verwezenlijkt. Al die doeleinden worden vastgesteld door de nationale elitegroepen, d.w.z. de militairen, zoals wij nog zullen zien.
De strategie van de totale oorlog omvat vier elementen:
de economische strategie, waarvan het doel de vooruitgang is, ondergeschikt aan de vooruitgang van de nationale macht;
de politieke strategie, die de activiteiten van de staat en van de privé organisaties richt op de mobilisatie van de natie tegen het internationale communisme;
de psychologische strategie, die de opvoeding, de massamedia, de tra- | |
| |
ditie, het culturele erfgoed, de moraal en de godsdienst gebruikt om de nationale macht te vergroten; en tenslotte
de militaire strategie, waartoe behoren militair ingrijpen en uitzonderingsmaatregelen (staat van beleg, gewelddadige onderdrukking, martelingen, enz.) overeenkomstig hetgeen wenselijk is in de totale strategie.
| |
Nationale veiligheid
Nu begrijpt men Golbery als hij nationale veiligheid definieert als: ‘de betrekkelijke mate van zekerheid die de staat biedt aan het nationale collectief om zijn doeleinden te bereiken en veilig te stellen, niettegenstaande de binnen- of buitenlandse tegenwerking die werkelijk bestaat of gevreesd wordt’. De nationale veiligheid neemt dus de afmetingen van een gebod aan. De koude oorlog speelt zich af op het politieke, militaire, economische en psychosociale plan, waarop ook de vijanden een rol spelen, zowel binnen- als buitenlandse.
De economie moet volgens Golbery ondergeordend zijn aan de veiligheid van de natie. Dat verstaan de militaire regimes als ondergeordend aan het transnationale kapitalisme, omdat de nationale en continentale integratie moet worden nagestreefd onder leiding van de heersende macht in de vrije wereld, de Verenigde Staten.
De elitegroeperingen die geroepen zijn deze globale strategie te voeren, zijn de strijdkrachten. De burgers hebben het vaderland verraden doordat ze zich onbekwaam getoond hebben de nationale macht te doen groeien en zodoende de nationale veiligheid te verzekeren. Door hun verdeeldheid verzwakken ze het land; hun demagogie en corruptie hebben de natie op de rand van een faillissement gebracht. Daarom moeten de militairen zich van de macht meester maken, zich opofferend voor een taak die niet de hunne is, om op die manier de natie te redden en de christelijke en democratische waarden te beschermen die het erfgoed van het Westen zijn. Zij beschouwen zich als met een providentiële taak bekleed om het vaderland te redden door een totalitaire oorlog te voeren tegen de vijand, die overal geïnfiltreerd is.
Het is dan ook in deze logica een eerste vereiste de wetgeving en de instituties van het land aan te passen aan de staat van binnenlandse oorlog door het burgerlijke bestuursapparaat en de rechterlijke macht onder te ordenen aan het gebod van de nationale veiligheid en door hun toevlucht te nemen tot uitzonderingsmaatregelen om de vooruitgang en de groei van de nationale macht tot stand te brengen. Daarom vechten de strijdkrachten in principe voor democratie en vrijheid, fundamentele componenten van de ‘permanente doeleinden’ van de natie en waarden die eigen zijn aan het vrije Westen. In feite echter eist de nationale veiligheid het tijdelijk
| |
| |
offer van die vrijheden en van de democratie, omdat de excessen van het burgerlijk bestuur die in gevaar gebracht hebben.
| |
Kritiek
Het wordt tijd dat we deze ideologie aan kritiek onderwerpen en wij doen dat aan de hand van Prof. M. Schooyans, professor aan de Universiteit van Leuven, in zijn boek Destin du Brésil (1973).
‘De militante strijd’, het postulaat waarop de conclusies van Golbery berusten, is al niet zo evident meer na de beëindiging van de koude oorlog. De communistische regimes zijn ook in ontwikkeling en onderling ook tot sterke tegenstellingen gekomen; het marxisme als theorie en ideologie is ook niet meer eenduidig. Van de andere kant zoeken de Verenigde Staten en Rusland ontspanning.
Overigens brengt dit postulaat het Zuidamerikaanse continent terug tot de status van satelliet van de economie van de V.S., met al de heilloze gevolgen die we al besproken hebben.
Maar het is vooral de christelijke ethiek die aangetast wordt door de filosofie die aan dit ‘antagonisme’ ten grondslag ligt: de categorie vriend-vijand, die wezenlijk is voor de leer van de nationale veiligheid, is niet een simpele vaststelling van conflicten die nu eenmaal inherent zijn aan elke menselijke samenleving; het is de stelling dat de totale oorlog, permanent en over de gehele wereld, het fundament van de politiek is. Daarom keren Golbery en zijn volgelingen de uitspraak van Clausewitz om en stellen dat de politiek de voortzetting is van de oorlog met andere middelen. In concreto komt dat neer op een waardering van het communisme als het absolute kwaad en het kapitalisme als het absolute goed. Het christendom heeft altijd het manicheïsme verworpen, met inbegrip van het politieke.
De nieuwe opvatting van de staat volgens de ideologie van de nationale veiligheid betekent een bewuste breuk met de democratische politieke opvatting van de westerse wereld, volgens welke het volk de drager is van de souvereiniteit. Schooyans spreekt hier van een staat die tot eigen zelfstandigheid is gebracht en de natie opslokt. ‘Het is de staat die vaststelt welke invloed de heersende tegenstellingen hebben op de natie, maar het zijn diezelfde heersende tegenstellingen die de machtsconcentratie van de staat rechtvaardigen’. Daar komt het totalitaire karakter van de staat vandaan: overtrekking van de functies van de president en de nationale veiligheidsraad (die totaal geen rekening houdt met de volksvertegenwoordiging); onderdrukken of muilkorven van de wetgevende macht; onderwerpen van de rechterlijke macht aan de geboden van de nationale veiligheid.
Tenslotte, omdat de oorlog totaal is en de staat verantwoordelijk voor de nationale veiligheid, zijn de militairen alleen in staat het volk te leiden, samen met bepaalde burgerambtenaren.
| |
| |
| |
Nationale veiligheid en kerk
De ideologie van de militaire regimes in Zuid-Amerika vormt de uiteindelijke verklaring van de gewelddadige vervolging van christenen en van de harde waarschuwing aan de Kerk als instituut. In de ogen van de militairen wordt deze gewelddadige onderdrukking niet alleen gerechtvaardigd door politieke overwegingen, nl. de vaste wil zich te verzetten tegen de reacties van bepaalde christenen. De vervolging komt ook voort uit de psychosociale strategie: de Kerk - die nog zeer veel invloed heeft in Zuid-Amerika - zou de onderdrukking die de militairen tegen het volk uitvoeren, kunnen legitimeren. Daartoe gebruikt men van het christendom slechts die elementen die kunnen helpen om de mensen te mobiliseren tegen de werkelijke of vermeende dreiging van het internationale communisme. De militairen interesseren zich niet voor de intrinsieke waarde van het geloof, maar voor de christelijke symbolen die verbonden zijn aan de westerse beschaving.
De vraag is nu tot hoever de Kerk bereid is het spel van de militairen en van de bourgeoisie die ervan profiteert, mee te spelen en zich te lenen voor de rol van ideologische legitimatie die haar wordt toebedacht. De kerk zou als opvoedster van de ongeletterde massa's, zich met de staat in een verbond moeten inspannen een nieuw vaderland tot stand te brengen, bevrijd van demagogische excessen, gebaseerd op het christelijk erfgoed van de westerse wereld.
Hoe de Kerk hier op lange termijn op zal reageren, is moeilijk te zeggen. Op het ogenblik vertoont zij nogal wat tegenstrijdigheden. Er bestaan binnen de Kerk naast elkaar conservatieve (soms zelfs integristische) stromingen; stromingen (misschien de talrijkste) die trouw zijn aan Vaticanum II en open staan voor de ‘sociale leer van de Kerk’, maar meer bezorgd voor het communistische gevaar dan voor de problemen die volgen uit een kapitalistische dictatuur: tenslotte linkse stromingen, die in de geest van de Bisschoppenconferentie van Medellin in 1968 - waar men gesproken heeft van ‘bevrijding van het neo-kolonialisme’ - zich inzetten voor de volksmassa's die getroffen worden door werkloosheid, sociale discriminatie en gewelddadige onderdrukking. Het proces van reacties van de Kerk loopt van onderwerping tot oppositie en kan sneller of langzamer gaan al naar gelang de desintregatie van de economie en de politiek.
| |
Brief van de Braziliaanse bisschoppen
Vooral vanaf 1975 beginnen de reacties op de leer van de nationale veiligheid talrijker te worden, wat ongetwijfeld verband houdt met het toenemen van de gewelddadige onderdrukking. Het gaat nu niet meer alleen om studies van sociologen of bepaalde groeperingen van christenen, maar
| |
| |
om een eerste openlijke stellingname van het episcopaat. Hiervan is de herderlijke brief van de Braziliaanse bisschoppen de belangrijkste.
Dit stuk houdt ongetwijfeld verband met de toename van de gewelddadige onderdrukking in Brazilië. De bisschoppen beperken zich niet tot het gedetailleerd vermelden van feiten (moorden, de ontvoering van Mgr. Hypolito, de moord op P. Burnier, het spreekverbod voor Helder Camara, de perscensuur, de vervolging van burgergroepen: juristen, journalisten, intellectuelen en het veelvuldig voorkomen van mishandeling en afpersing door de politie). Zij wijzen de personen aan die verantwoordelijk zijn ‘voor een dergelijke golf van perversiteit in steeds toenemende en alarmerende proporties... misdaden die een geraffineerde graad van wreedheid hebben bereikt’; zij beklagen zich ook over de ‘factoren’ die een dergelijke toestand laten voortbestaan: gebrek aan rechtvaardigheid voor de armen, straffeloosheid voor misdadige politiemensen, slechte verdeling van de grond en discriminatie, waar de Indianen het slachtoffer van zijn.
Maar de bisschoppen gaan nog verder: zij pakken de ernstige vraagstukken van een extreem rechtse staat aan, van het economische planning-model en van de politieke filosofie van het regime, de nationale veiligheid. De leer van de nationale veiligheid, volgens welke ‘de staat vrijheid en mensenrechten geeft aan de burgers en aan het volk’, gaat volgens de Braziliaanse bisschoppen tegen de grondwet in. Zij stellen nogmaals dat de staat de plicht heeft het recht op vrije vereniging te erkennen en te bevorderen; zo vallen zij het ‘nationalisme’ aan dat het regime huldigt en waarschuwen zij tegen ‘de bekoring voor hen die aan de macht zijn om de plicht van het volk tot loyaliteit jegens het land te verwarren met loyaliteit jegens de staat, d.w.z. de regering. De staat stelten boven het land betekent een overschatting van de veiligheid van de staat en een onderschatting van de veiligheid van de enkeling. Dat is hetzelfde als het volk tot zwijgen brengen en het dompelen in een klimaat van angst.’
| |
Vaticaan zweeg
Het Vaticaan heeft - evenals de Wereldraad van Kerken, die anders zo'n groot verdediger is van de rechten van de mens - gezwegen bij deze zo ernstige gebeurtenissen, misschien vanwege de diplomatieke rol die het meent te kunnen spelen en die soms enige terughoudendheid vereist; misschien ook uit respect voor de relatieve autonomie van de christengemeenschappen en de verantwoordelijke bisschoppen, zoals de apostolische brief ‘Octogesima adveniens’ aangeeft. Toch valt het te betreuren dat de hiërarachische Kerk, met name op het hoogste niveau, gecompromitteerd schijnt te zijn met het wereldkapitalisme en de onrechtvaardigheden ervan en haar profetische rol niet vervult door openlijk en moedig positie te kiezen, wat hoop zou geven aan al die christenen in Zuid-Amerika die ge- | |
| |
confronteerd worden met een dramatische situatie die voorzover men zien kan, geen enkele uitkomst biedt. Vooral wanneer de ideologie van de nationale veiligheid een beroep doet op christelijke waarden en het merendeel van de militaire leiders een militant christendom belijden, maar tegelijk het instituut zelf aantasten.
We moeten ons nu twee vragen stellen. Allereerst: is er een grens aan de gewelddadige onderdrukking? Kan men - verondersteld dat de crisis van het westerse kapitalisme nog enige jaren doorgaat en daardoor de militaire regimes in Zuid-Amerika dwingt hun gewelddadige onderdrukking van de bevolking nog te verscherpen - zonder ophouden doorgaan zijn toevlucht te nemen tot martelingen, een voortdurende staat van beleg, het invoeren van een verklikkerssysteem en geheime politie die onttrokken is aan elke controle? Is er niet een drempel bij het overschrijden waarvan de gewelddadige onderdrukking, doordat ze ondraaglijk wordt, haar effect verliest, omdat de onderdrukten toch niets meer te verliezen hebben en dan in plaats van zich te onderwerpen in opstand komen, zelfs met gevaar voor eigen leven? In Chili, in Bolivia en in Argentinië (waar een goedgeorganiseerde arbeidersbeweging bestaat) lijkt de onderdrukking die fatale grens bereikt te hebben; ze is namelijk tot ‘totale oorlog’ geworden doordat ze letterlijk een deel van de bevolking tracht uit te schakelen. Hoewel er nog ‘orde heerst’ in deze landen zou een voortzetting van de politiek der Verenigde Staten - die nog altijd slaafs gevolgd wordt door de elitegroepen - in de toekomst een opstand van de bevolking ten gevolge kunnen hebben.
De tweede vraag is nog verontrustender voor ons, omdat ze ons onmiddellijk aangaat. Als men aanvaardt dat de internationalisering van het kapitaal de wereld meer één maakt en de onderlinge afhankelijkheid van de landen verhoogt, wordt de gewelddadige onderdrukking van de Derde Wereld de verantwoordelijkheid van iedereen en vooral van hen die deze economische orde internationaal beheersen. Kan men deze gewelddadige onderdrukking beperkt houden tot de ‘rand’gebieden? Is geweld niet besmettelijk? Zou het niet kunnen overslaan op de geïndustrialiseerde landen?
Het gevaar voor het Westen is zonneklaar. De juridische grondslagen die de rol van de uitvoerende macht van het Pentagon versterken (de National Security Act), kunnen het democratische systeem van de Verenigde Staten, als het nodig is veranderen in een autoritaire macht, die haar legitimatie vindt in de leer van de nationale veiligheid.
Zal de regering Carter voor de komende tijd helder genoeg inzien dat de ‘orde’ die er heerst in Zuid-Amerika zwanger is van bedreigingen voor het overleven van de democratie, zelfs in de geïndustrialiseerde landen?
Hebben degenen die in Europa de leiding hebben, ook enige notie van deze dreiging?
|
|