Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 942]
| |
ForumBrecht: afronden of hoekig laten?‘Das Heute geht gespeist durch das Gestern in das Morgen. Die Geschichte macht vielleicht reinen Tisch, aber sie scheut den leeren’. Brecht, naar de letter. Onder deze titel besteedt het Zuidnederlandse literaire tijdschrift Kreatief een integraal nummer aan Bertolt Brecht.Ga naar voetnoot1 Als ik het wel heb, is dit in Vlaanderen de eerste keer dat Brecht voorkomt als thematische lading van een serie opstellen. Niet dat Brecht hier volkomen onbekend is, maar de Brecht-receptie bleef nagenoeg tot het theater beperkt. Walter Tillemans heeft zich in Antwerpen sedert het begin van de jaren 60 als vrij eenzaam regisseur met de opvoering van Brecht bezig gehouden; de theaterkritiek reageerde er doorgaans afwijzend op, niet alleen omdat Brechts mentale eigenwijsheid haar niet tot confrontatie wist te dwingen, maar ook omdat het discussieniveau dat Tillemans aanreikte, vaak nogal dubbelzinnig was en beperkt bleef tot de bladzijden van het programmaboekje. Met de reflectief-analytische benadering van Kreatief wordt meteen een ogenblik bereikt waarop de receptie vrij volwassen gebeuren kan. De nadruk blijft, en waarschijnlijk terecht als je de intellectuele context van Vlaanderen voor ogen houdt, op introductie liggen, op benaderend verkennen, op bloemlezend openbouwen van de complexe denk- en vormwereld van de auteur Brecht. Maar deze introductie krijgt bij de drie auteurs verschillende accenten. Leo Geerts (Brecht, de slechte, de asociale, blz. 5-26) tracht de mentale Brecht in te passen in diens biografische lotgevallen en hij doet dat met opvallend provocante facetten. Het is geen hagiografisch prentje geworden; Brecht is ‘geen gevoelsgeëngageerde met morele diarree, maar een listig, berekenend mannetje’. Daniël Robberechts (Kunst/Brecht/Kunst, blz. 47-76) spant zich stevig in om Brecht zodanig aan mootjes te snijden, dat er een collage ontstaat die de functie van de kunst of althans de maatschappelijke aanvaardbaarheid ervan moet demonstreren. Ik ben bang dat dit opstel meer vertelt over Robberechts dan over Brecht. Alle vragen i.v.m. de ontologie van kunst en literatuur waarmee Robberechts al jaren tobt, komen in deze kniptekst voor; Robberechts plaatst ze echter veel minder in Brechts context dan dat hij ze zelfbevestigend naar zich toe haalt, blij dat Brecht nogal eens met dezelfde problemen heeft geworsteld als hijzelf. Louis Dieltjens (Brecht en het realisme, blz. 104-160) doet een geslaagde poging om de fundamenten van Brechts werkcode bij elkaar te leggen. In nuchtere, scherpe samenvattingen, waarin de logische inductie van het theoretiseringsproces in Brechts intenties zorgvuldig uitgetekend wordt, biedt Dieltjens een indrukwekkend overzicht van wat als hefboom, inpiratie en inten tie heeft gewerkt in dit brede oeuvre; het is een onmisbaar grondpatroon waarop elke Brecht-discussie op zelfstandige benen overeind kan staan. Brecht is in overwegende zin een stuk- | |
[pagina 943]
| |
kenschrijver en een theaterdier geweest, en dat is de auteurs in Kreatief uiteraard niet onbekend. De intellectueel-theoretische behoefte (inzake theater in Vlaanderen altijd nog ongebruikelijk en bovendien doorgaans verdacht) heeft hen nochtans alle nadruk doen leggen op Brechts essayistische geschriften; dat is niet helemaal uit eigen aandrang gebeurd: de uitgeverij Suhrkamp eiste dermate hoge auteursrechten voor een bloemlezing in vertaling, dat noodgedwongen werd overgeschakeld op commentaar en analyse. Het nadeel (in b.v. Dieltjens' fraaie opstel) is m.i. echter dat Brecht (te) sterk als autonoom denker uitgestald wordt, als een wel geïsoleerd maar consequent dóórdenker van marxistisch-correct inzicht en bewustzijn. En denker is Brecht zeker geweest, maar een marxistisch kerkvader was hij beslist niet. Hij was sterker object-gebonden dan hier aangegeven wordt; hij was een theoreticus van drama en theater (doorlopend verhinderd tevens een pragmaticus te zijn behalve in de jaren 1948-56 in de D.D.R. met zijn Berliner Ensemble)). Zijn stellingen, zijn bewegingen-voorwaarts, zijn toepassingen, ze bewijzen inderdaad alle een intentionaliteit die de functie van de kunst in een veranderende wereld wil verankeren in een eigen wereldbeeld. Dat zijn theater als interpretatie van zijn wereld-beeld gedefinieerd wordt, is alleen maar logisch, omdat theater (en toch bepaald niet alleen voor hem) ontologisch en functioneel alleen met wereld samenhangen kan. Denken over theater is dan, en niet eens per procuratie, denken over mens en maatschappij als voorwaarde tot en vormgeving van bestaan in de wereld. Vanuit deze gedachte lijkt me een meer fundamentele kritiek op het Brechtbeeld van Kreatief mogelijk, waarmee ik tevens wil beklemtonen dat het hier voorgelegde schema juist door zijn innerlijke consistentie in staat is tot het oproepen van ‘kritiek’. Brecht komt eruit te voorschijn (naar ik meen toch niet in overeenstemming met wat de auteurs bedoelden) als een voltooid produkt, als een consequent ontwerper van een wereldbeeld dat de diepste fundamenten van een socialistisch credo op eigen manier groepeert aan de hand van categorieën die samenhangen met de mogelijkheid deze wereldbeschouwing en maatschappijvisie in drama en theater uit te drukken. Enerzijds worden de constante groei en uitfiltering van een coherente kunst-doctrine beklemtoond, anderzijds wordt te weinig aandacht besteed aan de niet te loochenen doorgroei van Brechts ideeën, ook na zijn verdwijnen, ook binnen zijn eigen oeuvre. Het komt wel niet tot mummificering, maar toch voel ik bij Dieltjens enige behoefte om het code-aspect van Brechts leerstellig denken als vast en onwrikbaar op te vatten. Dat strookt m.i. niet met Brechts eigen denkpraktijk. Brecht is, en dat van zijn debuut af, een breker geweest, een sloper; zijn attitude tegenover het gebruikelijke theater is centrifugaal. Hij beklemtoont de destructieve kracht van de klassenstrijd (destructief voor het soort maatschappij waarvan een bepaald soort theater de logische en ideologische expressie was) en dat reeds voor hij in het bezit was van het marxisme als organiserende theorie. Hier ligt m.i. de grond van zijn later bakkeleien met G. Lukacs. Lukacs dacht immers centripetaal; hij wou vanuit de (re-)integratie van de burgerlijke vormen in een socialistische maatschappij het bestaande wijzigen, ombouwen, naar de hand zetten. Brechts radicaliteit heeft zich consequent niet beperkt tot theatrale principes; de grote controverse met Lukacs heeft rechtstreeks te maken met Brechts afwijzing van de volksfrontidee (d.w.z. met zijn eenzijdige beklemtoning van de klassenstrijd als uitgangspunt en wapen) op het ogenblik dat Lukacs de strijd tegen het fascisme opportuner achtte in de volksfrontpolitiek. (Overigens lijkt het me ook samen te hangen met Brechts pas laat opduikende bewustzijn dat het fascisme echt nog iets anders was dan een kapitalistisch-conjunctureel incident dat, als de solidariteit in de klassenstrijd maar voldoende geaffirmeerd werd, vlug zou verdwijnen.) Brecht heeft Lukacs' strategie, diens democratiebegrip en filosofische systematisering van de actualiteit ongenuanceerd afgewezen. De interpretatie van Brechts theater-denken in marxistische categorieën lijkt mij hier op een onontkoombaar crux te stoten. Brecht heeft, zowel intuïtief als theoretisch, altijd problemen gekend met het | |
[pagina 944]
| |
systeemaspect van de bovenbouw. Hij zag de interpreatatie en de afbeelding van de realiteit (waarin ook hij de opdracht zag van zijn levensactiviteit) zich niet uit dat concept ontwikkelen, veeleer uit de onmiddellijke, spontane confrontatie met de ‘dingen’; deze confrontatie geeft de spanning tussen begrip en realiteit reliëf en alleen op die wijze kan het alledaagse en bekende vreemd overkomen. Meteen kunnen de kansen op verandering worden erkend. Deze zienswijze heeft Brecht al vroeg (maar zeker ook nog tijdens zijn D.D.R.-tijd) kritiek opgeleverd; zijn abstraherend model zou eigenlijk niet mikken op de concrete werkelijkheid, maar op de reflectie van bepaalde handelwijzen. Het valt inderdaad niet te ontkennen dat Brechts tactiek risico's inhoudt. De interesse verleggen van de ervaarbare, kenbare werkelijkheid naar de ‘dialectische’ tegenstellingen kan inderdaad, vooral wanneer alles erom begonnen is menselijke gedragsvormen door te lichten met het oog op hun opheffing of vervanging, tot enige verarming leiden; deze verarming bot dan meteen de ambitie af die Brecht het theater (en de hele cultuursector) opdringt: het bekende nieuw en verrassend maken. Tegelijk vormt Brecht zelf het levende bewijs voor de strijdbare stelling dat de klassentegenstellingen esthetische vernieuwing weten te inspireren. En wel niet te beantwoorden blijft daarom de vraag of Brecht zijn voornemens en inzichten, hoe knap hij ze in de volgende decennia ook heeft uitgeschreven, niet heeft beperkt gehouden tot zijn ervaringsvisie van de jaren 20. Voor andere tijden en dus andere (ver-)houdingen verliest zijn theater, als het enkel maatschappelijk-didactische standpunten en doelstellingen uitzet, zijn modelkarakter. Dan haalt het, in toenemende mate, terecht de kritiek op zich, al bij al op te doorzichtige categorieën toegespitst te blijven, langs de werkelijkheid van de ‘nieuwe’ tijd (al was dat dan b.v. die van de D.D.R.) heen te glippen in wat dan helaas niet veel meer voorstelt dan functieloze esthetica. Brecht was het altijd te doen om de correcte weg en dus de juiste vragen; na de jaren 20 ligt in het eigen socialistische kamp alle nadruk op het correcte eindpunt en de juiste antwoorden. Brechts inductieve methodologie botst dan met de deductieve methode van de partij en de regimebazen. Bij Brechts verwelkoming in Oost-Berlijn (22 oktober 1948) noteert hij in zijn dagboek: ‘De partijvoorzitter vermeldt dat het thans moet luiden: eerst komt de moraal, dan het vreten’Ga naar voetnoot2: een beknopte omschrijving van Brechts tragiek in de D.D.R.. Daar staat niet de souvereiniteit van het (eigen, Duitse) socialisme voorop, maar de zo perfect mogelijke onderschikking aan het Sowjet-model. Brecht zal het jaknikkerige imiteren van het Stalin-reglement blijven afwijzen als de enige weg tot realisering van het socialisme. Deze D.D.R.-actualiteit (Brecht werd er ook nergens opgevoerd tenzij in zijn eigen Berliner Ensemble) haakt Dieltjens wel uit zijn montage van Brechts leven en streven los; toch is deze periode meer dan een wat onpassende anekdote, omdat de confrontatie tussen systeemdivergenties er levensgroot in aanwezig is. Schrap je deze ervaring uit de Brecht-synthese, dan veroordeel je Brecht tot een daterende wassen figuur. Brecht wou als ‘Lehrer’ begrepen worden; zelfs in de D.D.R. heeft hij ze nog gevonden, die schaarse discipelen die onder de jonge kunstenaars en intellectuelen een ‘andere’ realiteit van het socialisme bewust maakten. Brecht bleef zijn eigen gerichtheid op een dialectisch socialisme trouw, maar dat maakte de pijn over de toegeveven mislukking niet minder fel: ‘Onze opvoeringen in Berlijn hebben geen echo meer (...) Het publiek is het kleinburgerlijk publiek van de Volksbühne, arbeiders maken nauwelijks 7 procent uit’.Ga naar voetnoot3 Wat Brecht als ‘leer- | |
[pagina 945]
| |
waarde’ in zijn Ensemble-opvoeringen onderbracht, heeft L.P.A. Kitching duidelijk gemaakt in zijn analyse van het onderscheid tussen Lenz' en Brechts Hofmeister.Ga naar voetnoot4 Brecht heeft theater gemaakt op provisie, al sedert de jaren 20, voor een toekomst waarin de klassenstrijd zou zijn voltooid in een tabula rasa waarop er eindelijk gebouwd kon worden; dan pas zou ‘de scène een testveld voor modellen van menselijk gedrag (zijn) waarop zelfs het esthetische genot een maatschappelijke zin zou verkrijgen’.Ga naar voetnoot5 Nog in het Berliner Ensemble heeft Brecht een aardig stukje continuïteit gedemonstreerd door de tot de literair-historische koelkast veroordeelde theaterontwikkeling (zoals die Hofmeister) ‘nieuw’ te maken, door de openheid van de dialectische problematisering van het bestaande. Ofschoon, andermaal in het model, in de abstractie, niet in de directheid, niet in enige weerspiegeling. De structuur van zijn immanente paraboliek heeft als paradigmatisch beeld kennelijk (te) hoge eisen gesteld aan de doorsneetoeschouwer. Dus: ‘misschien zou je in Brechts tekst veel resoluter moeten ingrijpen (...). Maar wie heeft daartoe de moed?’Ga naar voetnoot6 Afstandelijkheid (altijd al een gruwel voor de bonzen, waar ook) en reflectie (en geen agitatorisch eerste-mei-klimaat) als stimulansen voor socialistische perspectiegen die ook hier en nu een erg actuele expressiewaarde vertegenwoordigen. Het heeft overigens ook wel gewerkt; Brechts methode van de poëtische problematisering heeft in de regie M. Wekwerth, B. Besson, R. Berghaus, P. Palitzsch wakker gemaakt, in het drama P. Hacks, H. Müller, H. Lange, V. Braun en die hebben, ieder op zijn manier, de geprefabriceerde fabel van de held die thuiskomt in het socialisme, kritisch verder gedacht. Brechts oeuvre bevat een verwonderlijkgroot deel theoretisch potentieel en daarnaast ook een grote portie praktijk en ervaring, over de wereld en over het theater. In beide accentsvelden ligt het belang én de actualiteit van Brecht. Enige verandering in het theater én in de wereld is enkel mogelijk via beide tegelijk. De erfenis en de ambitie van Brecht kan en mag je niet verdonkeremanen of minimaliseren; maar je mag Brecht niet de claim op onverdachte legitimiteit of, erger nog, doctrinaire wetmatigheid opspelden. Daarom vooral toch: Brecht moet constant blijven verduidelijkt worden. En daartoe is - en toch niet enkel binnen het Vlaamse contextdenken - deze Brecht-aflevering van Kreatief een constructieve bijdrage. C. Tindemans | |
[pagina 946]
| |
Boeken rond de bijbelBijzonder gefascineerd heb ik het laatst verschenen deel gelezen van de inmiddels wel bekende serie In de voetstappen van..., ditmaal over de profeten.Ga naar voetnoot1 Er wordt erg goed en boeiend verteld, de profeten worden op een voortreffelijke wijze in hun eigen tijd geplaatst en vooral bij Jesaja en Jeremia wordt door de auteur veel achtergrondinformatie aangedragen over de in hun dagen heersende buitenlandse machthebbers. Daarbij heeft de auteur documenten uit die landen gebruikt die op hun beurt weer van belang zijn voor een goede exegese van de bijbeltekst. Enigszins verwonderd heb ik mij over een uitleg van Jozua 24, de verbondssluiting in Sichem (p. 31), die juist in die plaats gehouden zou zijn om Israël te wijzen op een grote dreiging: die van het heidendom. Wie het Oude Testament eens zou doorbladeren op het woord ‘Sichem’ komt wel tot een heel andere mening: de plaats heeft al vanaf de aartsvaders een zeer belangrijke rol gespeeld; bovendien ligt Sichem tussen de Ebal (berg van de vloek) en de Gerizim (berg van de zegen) en dan zijn we met deze feiten veel dichter bij de strekking van Jozua 24. Met het boek van Walter DietrichGa naar voetnoot2 blijven we bij de profeten, en wel zeer expliciet bij Jesaja, een profeet in wie oudtestamentici nog steeds uiterst geïnteresseerd zijn. Zowel de houding van de profeet ten aanzien van de binnenlandse als van de buitenlandse politiek wordt geanalyseerd - het tweede veel uitvoeriger - om tenslotte te resulteren in een slotdeel over de ‘politieke theologie van Jesaja’. Een zeer gedegen studie, die in de Jesaja-bibliografie zeker een plaats zal krijgen; voor bestudering is nodig dat men Hebreeuws kent, hetgeen de actieradius van de studie helaas zal beperken. Om nog even bij het Oude Testament te blijven wijzen we op een goed geschreven, zeer leesbaar boek,Ga naar voetnoot3 met één ingebouwde beperking: het is een geschiedenis van Israël, en heeft daarom niet al te veel oog voor de samenhang met het geloof, de godsdienst van Israël, een mijns inziens noodzakelijke twee-eenheid. Ook lijkt het mij goed er op te wijzen dat het werk alleen het tijdvak ‘Abraham-Bar Kosiba’ bestrijkt en dus eindigt met de verovering van de burcht Masada in 135 na Chr. door de Romeinen. Als duidelijke pluspunten van dit geïllustreerde boek zijn te noemen: een goed register en een functioneel gebruik van zowel Hebreeuwse als buitenlandse documenten uit de beschreven tijdperken. Een uitstekend initiatief is de vertaling van een zeer bekend Duits standaardwerk met allerhande teksten uit de culturen die het oude Israël omringden ten tijde van het ontstaan van het Oude Testament.Ga naar voetnoot4 Bij de ontstaansgeschiedenis van dat Boek hebben namelijk verscheidene literaire genres die bij de nabuurvolken bestonden, ook een plaats gekregen binnen Israëls (geloofs)literatuur, zij het dat de strekking in Israël steeds een duidelijk op Jhwh betrokken soort was. In dit fraaie boek van Beyerlin vindt men - en nu doen wij een kleine greep - het Akkadisch epos van de schepping der wereld (Enuma Elisj), de Sumerische zondvloedmythe die samen met het Akkadische Atrachis-epos en het elfde tablet van het Gilgamesj-epos van belang zijn voor het overbekende verhaal van de zondvloed en Noach in de ark. Wie zich de tijd gunt om zowel het bijbelverhaal als de hier aangehaalde bronnen te bestuderen, komt dan vanzelf achter het geheel eigene van de Heilige Schrift. Ook de Egyptische teksten, alsmede de profetenspreuken uit Mari, geven een uitstekende achtergrond voor een juiste uitleg en evaluatie van de oudtestamentische boodschap. Aan | |
[pagina 947]
| |
het eind van het boek vindt de lezer een literatuurlijst van uitsluitend Nederlandstalige werken die de oude culturen rondom Israël verder beschrijven en heel handig is de uitvoerige lijst met bijbelplaatsen die verwijst naar parallelle uitdrukkingen en genres in de literatuur buiten Israël. Zonder meer verplichte literatuur. Af en toe verschijnen er boeken die men onmiddellijk aan iedereen ter lezing zou willen aanbevelen. School voor koningen,Ga naar voetnoot5 een uitleg van het Eerste boek Samuël, is zo'n boek, geschreven met een duidelijke pastorale inslag - de schrijver preekte namelijk uit dit bijbelboek -, zodat exegese en verkondiging een eenheid vormden. Bijzonder behartenswaardig is het hoofdstuk Nakaarten (blz. 111-157) waarin alle probemen die wij in ons bezigzijn met de Schrift ontmoeten (en waarvan verschillende er ons steken) worden besproken. Wie wel eens heeft deelgenomen - hetzij als inleider, hetzij als lid - aan een bijbelgespreksavond, bijbelkring, herkent de vragen in dit hoofdstuk onmiddellijk als de meest gestelde, vaak niet altijd de meest relevante; het eerlijke antwoord van de auteur werkt hier zeer herkenbaar. Kortom, een prima leesgids bij een moeilijk bijbelboek. Het is moeilijk om in het kort Elie Wiesel te typeren. Het is enerzijds iemand die de leerstoel ‘Judaism’ bezet aan de stadsuniversiteit van New York, iemand die verschillende eredoctoraten bezit en tarijke prijzen heeft ontvangen, anderzijds is hij de auteur van verschillende boeken - vele ervan zijn in het Nederlands vertaaldGa naar voetnoot6 - die de liefde, de toewijding, de overgave probeert over te brengen van het joodse denken. In Bijbels EerbetoonGa naar voetnoot7 laat hij enkele bijbelverhalen (Adam, Kaïn en Abel, offer van Izaak, Jakobs gevecht, Joze in Egypte, Mozes, Job) de revue passeren, vermengd met en geduid door Midrasj-citaten, een uitvoerig commentaar op de Heilige tekst dat ontstaan is in de eeuwen na de verwoesting van Jeruzalem en de Tempel. De door Wiesel geschreven woorden - zíjn leeservaring met de bijbelse tekst - blijken actueel en ook voor ons van belang. Welk een heerlijk verschil met de vakcommentaren! Een boekje over de Talmoed, dat nu eens niet zich beperkt tot een dorre opsomming van de namen der 63 tractaten en hun inhoud, maar waarin ook teksten uit die tractaten zijn opgenomen.Ga naar voetnoot8 Elk hoofdstuk van dit boekje kent aldus een korte, kernachtige inleiding, gevolgd door talrijke verhalen, beschouwingen, legenden, spreuken, enz. Als men wil kan men op het spoor komen van de wijsheid die in de joodse gemeenschappen van generatie op generatie is overgeleverd. Dat er naast diep geloof soms ook sprake is van een ontstellende naïviteit c.q. bijgeloof zegt mijns inziens niets ten nadele, maar juist alles ten voordele van de levensechtheid van het monumentale werk dat de Talmoed is. Het kinderprogramma Woord voor Woord is gestopt, na 12½ jaar en 500 uitzendingen. Gelukkig is na de bundeling van de 58 vertellingen uit het Nieuwe Testament nu het deel met oudtestamentische verhalen (86 in totaal) verschenen.Ga naar voetnoot9 Hoe goed de serie in elkaar zit, blijkt o.a. uit het feit dat deze bundel begint met Abraham, en dat paradijs, toren van Babel e.d. pas aan het eind ter sprake komen, in de context van de Babylonische ballingschap, een ook exegetisch heel juiste voorstelling van zaken. Dat de schrijver van deze verhalen, Karel Eykman, in 1975 werd uitgeroepen tot winnaar van de Zilveren Griffel, zegt genoeg, dunkt me. | |
[pagina 948]
| |
Televisiepastor Jörgen Zink uit Stuttgart heeft een mooi album samengesteld voor iedere dag tussen Kerstmis en Nieuwjaar,Ga naar voetnoot10 van oudsher al aangeduid als ‘de heilige nachten’. Elke meditatie geschiedt aan de hand van een afbeelding (schilderij, miniatuur) die de moeite waard is, met daaraan gekoppeld een overweging over de Christusfiguur, wiens geboorte we dan juist hebben gevierd. De tekst van Zink wordt bovendien nog aangevuld met prachtige passages van anderen, ontroerend en diepzinnig. Een mooie cadeautip, niet in het minst dankzij de mooie vormgeving, zowel van beeld als van tekst. De TessalonicenzenbrievenGa naar voetnoot11 behoren tot de oudste geschriften van heel het Nieuwe Testament, daterend uit het jaar 50. De auteur van dit boekje had in 1971 reeds een wetenschappelijk commentaar op beide brieven geschreven,Ga naar voetnoot12 maar is er gelukkig niet voor teruggeschrokken de stof nog eens meer populair en leesbaar te verzorgen. Het wordt ons aldus vergund - vooral in de eerste Tessalonicenzenbrief - het ontstaan en de eerste groei mee te maken van een lokale kerk. Echt een boekje voor bijbelgroepen; misschien zou in een eventuele nieuwe druk ook de tekst van de brieven zélf opgenomen kunnen worden. De Amerikaanse nieuwtestamenticus BrownGa naar voetnoot13 heeft een aantal lezingen en gastcolleges gebundeld waarin de crises die de Kerk van Rome momenteel doormaakt, van bijbelse kanttekeningen worden voorzien (de christologie, priesterwijding van de vrouw, Petrus en het pausambt, de betekenis van Maria in oecumenische gesprekken). Helaas een tegenvallende verzameling, vooral omdat een aantal kwesties al breeduit zijn beschreven in twee eerdere boekjes die de Katholieke Bijbelstichting heeft uitgegeven.Ga naar voetnoot14 Vervolgens wemelt het boekje van Amerikaanse voorbeelden, die voor een Nederlandstalig publiek weinigzeggend zijn; tenslotte is er nogal slordig vertaald. Zo lijkt mij ‘parochieadministratie’ een onhoudbaar ‘amerikanisme’ voor degenen die de feitelijke leiding van een parochie vormen (p. 56); zo is ook ‘trajectorie’ (p. 81 vv) in onze Lage Landen onverstaanbaar. De achterflap van het boekje spant in de eerste alinea de kroon wat erbarmelijk Nederlands betreft. Het geloof der eerste christenen is op heel bijzondere wijze samengebald in de evangeliën, die tot op de huidige dag inspiratie geven voor nieuwe pogingen de taal ervan zo goed mogelijk weer te geven. De neerlandica M.H. van der Zeyde heeft het Markusevangelie vertaald uit het Grieks en na voltooiing haar weergave van commentaar voorzien.Ga naar voetnoot15 Wie een gemakkelijk leesbare, vlotte vertaling verwacht, heeft het mis, aangezien zij probeert Markus op de voet te volgen. Zoals bij het lezen van de Schrift altijd is aan te bevelen moet men ook deze Markusvertolking hardop lezen en dan blijkt al heel gauw dat deze evangelist in ieder geval geen model-Grieks heeft geschreven. Het commentaar bij de vertaling legt enerzijds ver- | |
[pagina 949]
| |
antwoording af over de manier van lezen, anderzijds geeft het genoeg stof om tot de erkenning te komen dat Markus niet ‘zomaar’ iets heeft opgeschreven, en in die zin is het een meditatief boek. Dat is minder het geval met een bundel aantekeningen bij het evangelie van Johannes.Ga naar voetnoot16 Het meest storende daarin is de vanzelfsprekendheid waarmee de auteur de Griekse tekst van Johannes verbetert op gezag van een niet bestaand Arameees origineel (4: 22; 7: 8; 17: 24), zodat de vertaling van het vierde evangelie soms onherkenbaar is geworden, met als enigste voordeel dat juist op die plaatsen de oren extra gespitst raken. De boeken van dezelfde auteur over de oud-synagogale methode van SchriftlezingGa naar voetnoot17 vind ik stukken beter dan dit over het vierde evangelie. Voor iemand als ik die in zijn werk voortdurend te maken krijgt met vertalen was het een openbaring een aantal artikelen in handen te krijgen die verhalen over vertalen.Ga naar voetnoot18 Te gauw denkt men wel eens dat de eigen problemen nergens anders voorkomen, maar daarvan ben ik na lezing wel bekeerd. Bij gelegenheid van het twintigjarig bestaan van het Nederlands Genootschap van Vertalers (1976) zijn 34 artikelen gebundeld over ‘de literaire, de technische, de juridische vertaling, de techniek van het vertalen - met twee prachtige bijdragen van prof. K. van het Reve - en de hulpmiddelen bij het vertalen. Er wordt voorts informatie gegeven over de opleiding en de positie van de vertaler (heeft een vertaler auteursrecht op zijn vertaling), een adreslijst, het tarief, de erecode, een standaardcontract en niet te vergeten een uitstekende internationale bibliografie van boeken óver vertalen. Wie zich heeft gemengd in de discussie over het wederom niet toekennen van de Martinus Nyhoff-prijs voor vertalen mag deze bundel opstellen niet ongelezen laten. In Israël, 17 km van de grens van Libanon, ligt de nederzetting Nes Animim, een leefgemeenschap die in het begin van de jaren zestig een storm van verontwaardiging in Israël ontketende, tot in de Knesset toe. Het dorp wordt bevolkt door jonge christenen, de meeste jonger dan 30 jaar, uit Nederland, Zwitserland, Duitsland en de Verenigde Staten. De economie van Nes Ammim drijft grotendeels op het kweken van rozen en avocado's. Wat men in Israël bij de stichting van het dorp niet kon begrijpen was: waarom nu juist in Israel zo'n dorp van christenen na alles wat er gebeurd is. Opzet en doel van Nes Ammim is: solidair zijn met het jodendom in het algemeen, maar ook met de staat Israël in het bijzonder, hetgeen duidelijke kritiek inhoudt op het doorsnee-beleid in de Kerken, waar een kunstmatig onderscheid gemaakt wordt tussen jodendom als religie en de staat Israël als puur politiek verschijnsel (blz. 13). Het is duidelijk dat het boek19 essentiële kwesties raakt. Binnen dit bestek kan daarop niet worden ingegaan - zijn de bewoners van Nes Ammim niet judaïserend bezig; hadden zij zich niet beter in een kibboets tussen Israeli's kunnen mengen? De naam Nes Ammim is afkomstig uit Jes. 11:10 (‘banier der volken’), maar opvallend is dat in het Ivriet ‘Nes’ ook ‘wonder’ kan betekenen, zodat ook de associatie ‘Wonder der volken’ - hoewel door de initiatiefnemers niet bedoeld - na 15 jaar gaat meeklinken. Voor mij had dit boekje wel wat overzichtelijker en vlotter leesbaar gemogen, maar de inhoud is belangrijk. Panc Beentjes |
|