| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Sociale wetenschappen
Cramwinckel-Weeda, C.J. e.a., Maatschappelijke alternatieven
Boom, Meppel 1977, 97 blz., f 16,- |
Kägi, Ulrich, Wird Freiheit Luxus?
Walter Verlag, Olten/Freiburg im Breisgau 1977, 289 pp., SF 22,- |
Kleine fotoatlas van Nederland
Kleine geografie van Nederland
Staatsuitgeverij, 's-Gravenhage 1977, 40 blz. ieder, samen f 12,50 |
Lemmen, dr. M.M.W., De godsdienstsociologie van Max Weber
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen 1977, 231 blz., f 29,50 |
Levensbeschouwing en welzijnswerk
Kath. Raad voor Kerk en Samenleving, Utrecht 1977, 21 blz. |
| |
Dr. W.H.G. Wolters, red.: Ontwikkeling van psychosociale zorg in ziekenhuizen. Een terreinverkenning, Bosch & Keuning, Baarn, 1976, 285 blz., f 37,50.
De zeventien bijdragen zijn van medici en gedragswetenschappers, die reageerden op een aantal hun gestelde vragen.
De meesten zijn verbonden aan een specialistische afdeling (gynaecologie, interne geneeskunde, kindergeneeskunde etc.) en antwoorden in de eerste 2 delen vanuit deze disciplines. Een aspect, zoals stervensbegeleiding, komt derhalve meermalen aan de orde. Professor Moonen springt er uit met een bezinning in de trant van Van den Berg's ‘Medische macht en medische ethiek’ en de psychiater Waage door zijn schrijversbegaafdheid.
Het derde deel is algemeen: de socioloog Wellen bespreekt daarin de crisis van het algemene ziekenhuis: Hij haalt de communicatiemoeilijkheden naar voren. Professor J.C. van Es (‘Huisarts en ziekenhuis’) gaat op de definitie van ‘psychosociaal’ in (blz. 240). Mej. M.C.J. Nelissen plaatst het maatschappelijk werk in een historisch perspectief en de psycholoog E.J. Zwaan spreekt over research. Allen vermijden de politieke problemen rond het ‘medisch-industriële complex’ etc., al worden Illith, Zola, Powles en Kenneth genoemd. Het boek is een tegenwicht tegen de slogan over de ‘ontmenselijking’. Het geeft een genuanceerde kijk op het werk van diegenen die dit verhelpen of voorkomen.
J.H. van Meurs
| |
G. Pearson, Het ongekamde denken over welzijnszorg en de onaangepaste mens. Boom, Meppel, 1976, 262 blz., f 34,50. (MacMillan Press, London, 1975, The deviant imagination)
De Engelse schrijver is als sociaal werker in het veld geweest. Later universitair docent. Na de traditionele beelden van onaangepastheid in hoofdstuk II de antipsychiatrie, III en IV de sociologieën van het onaangepaste gedrag, respectievelijk de tegencultuur en de New Left.
In deel twee nog eens vier hoofdstukken over ‘ideologie van de welzijnszorg’.
De schrijver kent de Frankfurter Schule goed. Van het ‘Heidelberger Socialistisches Patienten Kollektiv’ heeft hij niet gehoord. Verwante bewegingen in Amerika zijn overigens weer talrijker dan wij dachten. De schrijver komt er niet uit en hij geeft dat ook toe. Hij neemt telkens een nieuwe aanloop met veel literatuur, om dan weer te stranden: Er komt geen plausibele oplossing voor de dilemmata van het maatschappelijk werk, respectie- | |
| |
velijk van de maatschappij.
Een moedige poging om de ‘deviantie’ theoretisch onder de knie te krijgen met de beperkte middelen van (de) sociologie
J.H. van Meurs
| |
Gedragswetenschappen
Bernstein, D.A. en Th.D. Borkovec, Leren ontspannen
Van Gorcum, Assen/Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen 1977, 124 blz., f 22,50 |
Brussaard, ds. A.J.R. e.a., Een mens hoeft niet alleen te blijven
Ten Have, Baarn 1977, 179 blz., f 17,50 |
Groot, N.J. de, Mentale discriminatie
Spruyt, Van Mantgem en De Does, Leiden 1977, 98 blz. |
Meares, Ainslie, Oud en wijs. Een gids voor verstandig ouder worden
(Prisma), Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 158 blz., f 5,90 |
Montagu, Ashley (red.), Ras, milieu en intelligentie
(Anatomie van de toekomst), Wereldvenster, Baarn 1977, 275 blz., f 34,50 |
Wolff, Betje, Proeve over opvoeding
Boom, Meppel 1977, 118 blz., f 16,- |
| |
Johanna C. van Moosel, Emotionaliteit, het vrouwelijk aspect van menselijk bewustzijn, De Toorts, 172 blz., f 29,-.
In het westen hanteerde men, zeker sinds de 16e eeuw, een mensbeeld waarin de rede hoog stond aangeschreven en als kenmerkend voor de man werd beschouwd. Emoties, intuïtie en bijv. subjectiviteit achtte men typisch vrouwelijke eigenschappen, die lager werden aangeslagen. De man was norm voor het mens-zijn; sommige talen gebruiken voor man en voor mens nog steeds hetzelfde woord.
Het eerste deel van het werk geeft een antropologie, waarin gepoogd is zowel de mannelijke als de vrouwelijke inbreng in één geïntegreerd mensbeeld te bundelen. Emotionaliteit en rationaliteit zijn gelijkwaardige aspecten, die bij iedereen, man of vrouw, als evenwichtig moeten voorkomen. Vervolgens beschrijft zij vier verschijningswijzen van de mens: mannelijk, vrouwelijk, neurotisch en menselijk. Deze vier corresponderen - en dan zijn we in het tweede deel van het boek - met evenveel theologieën, waarvan de zgn. ‘menselijke’ theologie, te vinden - zegt de autrice - bij Bonhoeffer, Sölle en Letty Russel de meest wenselijke theologie is. Theorieën als van Augustinis, Luther, Kiergegaard en Karl Barth worden en passant afgewezen wegens hun neurotische of mannelijke tendensen.
Dat de schrijfster (een theologe) niet uitgaat van de veronderstelling man = mens is positief te waarderen, evenals haar nadenken over de theologische implicaties van een bepaald gekozen mensbeeld. Kritiek kan men hebben op het tóch blijven hanteren van het traditionele onderscheid man-vrouw, waarbij zij alleen aan het emotionele een hogere waardering geeft. Ook haar mening dat karaktereigenschappen een lichamelijke tegenhanger hebben is te betwisten en ronduit belachelijk is de verwijzing naar ‘recente’ onderzoekingen, die al 20 tot 30 jaar oud blijken te zijn.
Johan Wempe
| |
R.D. Laing, De naakte feiten, leven met gevoelens, feiten en fantasie. Boom, Meppel, 1976, 164 blz., f 19,50.
(The facts of life, Pantheon Books, New York, 1976)
Hele stukken jeugd en andere belevingen, soms als een toneelstukje, soms in strak proza of in surrealistische dichtvorm. Ook veel existentiële vragen.
Het wordt begrijpelijk dat juist deze sensitieve man zich met pathogene en ingewikkelde gezinssituaties is gaan bezighouden. Het doet denken aan Harry Mulisch' Voer voor psychologen - ook in zijn aandoenlijk onbeholpen filosoferen.
Anderzijds vinden we collega Frederik van Eeden's afgrijzen terug van het fysiologisch laboratorium (het konijntje bij dr. Cijfer in De kleine Johannes; hier het kikkerpracticum). Origineel is Laings omkering: niet de schizofreen is gevoelsarm, respectievelijk gespleten wat geest en gevoel betreft, maar de geneeskunde, of zelfs de geneeskundigen, mede dank zij dat genoemde practicum.
Maar dit is slechts één van de vele denklijnen die Laing hier achteloos uit, voor ons. En hij schrijft nog goed ook. Als toegift: Hoe de electroshock werd ontdekt door Cerletti.
J.H. van Meurs
| |
| |
| |
Kurt Blüchel, Das Medizin Syndikat, Kiepenheuer & Witsch, Köln, 1976, 303 pp., DM. 29,80.
Volgens de cover is de schrijver met zijn vorige boek Die weissen Maier de eerste publicist in West-Duitsland die alarm slaat over de te sterke macht van de artsen-organisatie daar.
Hij doet dat opnieuw in een 300 bladzijden, aan de hand van talloze gevallen van fouten door medici begaan, die veelal onvoldoende door de eigen artsenkamers berecht en bestraft werden en worden. Ze houden elkaar immers de hand boven het hoofd, etc. Voor de a.s. lezers onder de medici is van belang, dat vele gevallen hier onvoldoende beschreven zijn, om de demerites zelf te kunnen constateren.
Artsenkamers straffen oncollegiaal optreden echter wel.
Dan zijn er nog de te hoge honoraria, u weet wel.
Der Spiegel en Der Stern leveren veel materiaal. Het blijkt dat er een cumulatie van functies is, met name in handen van ex-Nazi-artsen: een pikante bijzonderheid van het boek is nog, dat de uitgever juist op 3 bladzijden, die over deze laatste materie gaan, doorhalingen heeft moeten aanbrengen om de tekst onleesbaar te maken volgens een rechterlijk bevel.
Een duidelijke censuur dus.
De repressie naar binnen in de artsen-organisatie is des te makkelijker mogelijk, omdat in Duitsland, in tegenstelling tot bij ons, alle artsen lid van de organisatie moeten zijn.
Principieel geeft het boek geen nieuws. De casuïstiek wordt niet in een structureel kader geplaatst. Ontmythologisering is aan de orde van de dag, ook voor andere beroepen en elders, zoals bij ons. Psychiatrie komt hier trouwens niet aan bod.
Van cliëntenbonden, patiëntenrecht, etc. horen we niets.
Wie Illich's Medical nemesis heeft gelezen, kan dit boek gerust ongelezen laten.
J.H. van Meurs
| |
Wijsbegeerte
Aristoteles, Metaphysica A
(Dixit) Wereldvenster, Baarn 1977, 143 blz., f 19,50 |
Boehm, Rudolf, Kritiek der grondslagen van onze tijd
Het Wereldvenster, Baarn 1977, 312 blz., f 44,50 |
Descartes, René, Over de methode
Boom, Meppel 1977, 128 blz., f 19,50 |
Duintjer, O.D., Rondom regels
Boom, Meppel 1977, 144 blz., f 19,50 |
Hubbeling, prof. dr. H.G., Denkend Geloven
Van Gorcum, Assen 1976, 140 blz., f 19,50 |
Illich, Iwan, Ontscholing van de maatschappij
(Anatomie van de toekomst), Wereldvenster, Baarn 19778, 190 blz., f 15,- |
Nietsche, Friedrich, Ecce homo
De Arbeiderspers, Amsterdam 1974, 146 blz., f 18,25 |
Kwant, R.C. en S. IJsseling, Filosoferen. Gangbare vormen van wijsgerig denken
(Sociale en culturele reeks), Samsom, Alphen a.d. Rijn 1977, 180 blz., f 22,50 |
| |
Theo de Boer, Tussen filosofie en profetie; de wijsbegeerte van Emmanuel Levinas, Ambo, Baarn, 1976, 176 blz, f 19,50.
Emmanuel Levinas is een Frans wijsgeer die veel radicaler dan Martin Buber en Franz Rosenzweig probeert de Griekse filosofie en de joodse profetie met elkaar in gesprek te brengen. In zes artikelen, waarvan sommige reeds eerder gepubliceerd zijn, worden door Th. de Boer, hoogleraar te Amsterdam, enkele lijnen uit dit moeilijke denken ontvouwd. Levinas blijkt niet gemakkelijk te begrijpen, kent een zeer subtiel woordgebruik, dat vertalers m.i. meer dan eens wanhopig zal maken. Wie de moeilijke inleiding van De Boer heeft gelezen (maar dat ligt helemaal aan de Fransman), zal zeker komen tot het oeuvre van Levinas zelf, met name Totalité et Infini, in het Nederlands verschenen als Totaliteit en het oneindige, Lemniscaat, Rotterdam.
Panc Beentjes
| |
Leszek Kolakowski, La Philosophie Positiviste (Coll. Médiations 139), Denoël/Gonthier, Paris, 1976, 256 pp, FF. 13,-.
Een bondige doch niet simplistische, heldere doch niet schoolse situering van de positivistische stroming in de filosofie
| |
| |
en wetenschappen geconcipieerd rond de voornaamste vertegenwoordigers van de strekking. Het boek leest als een boeiende cursus van een professor die tevens geëngageerd en kritisch is, en telkens ook op een didactische wijze afstand kan nemen en zijn eigen conceptie - zonder opdringerigheid - kan laten doorschemeren.
Eric De Kuyper
| |
Alois Edmaier, Dimensionen der Freiheit. Zur Kritik des modernen Bewusztseins Eichstätter Studien, Band X. Verlag Butzon und Bercker, Kevelaer, 1976, 158 pp., DM 28,-
Vrijheid is een sleutelwoord tot het verstaan van het wezen van de mens. Elke antropologie zal deze werkelijkheid recht moeten doen. Edmaier, orinarius voor filosofie in Eichstatt, beschrijft en fundeert de vrijheid in drie dimensies: een ‘vrijheid van’, een ideaal dat in het verlengde ligt van een wijdverbreid heersend verlangen van een emancipatie van elke vorm van vervreemding van buitenaf; een ‘vrijheid tot’, waardoor de mens actief tot zelfbeschikking kan overgaan; een ‘vrijheid met’ als de verantwoordelijke verbondenheid met de medemens. Heel bijzonder krijgt deze laatste vorm van vrijheid nadruk bij Edmaier. Eenzijdigheden in het moderne verstaan en begrip van vrijheid worden aan het licht gebracht en geplaatst binnen de grotere spanwijdte van de door hem ontwikkelde gedachten.
Aandachtige lezing zal ruim beloond worden bij de aangeboden overvloed van rijke inzichten in het zo centrale thema van de menselijke vrijheid.
G. Wilkens
| |
Geschiedenis
Baart, Jan e.a., Opgravingen in Amsterdam. 20 jaar stadskernonderzoek
Fibula Van Dishoeck, Haarlem 1977, 524 blz., ill., f 39,50 |
Craig, William, Opmars en ondergang
De Centaur, Amsterdam. 19772, 423 blz., foto's, kaarten, f 29,50 |
Plievier, Theodor, Moskou, Stalingrad, Berlijn
De Boekerij, Baarn, z.j., 1118 blz., f 37,50 |
Rutland, Robert A. e.o., The Papers of James Madison - 1787-1788
The University of Chicago Press, London 1977, 572 pp., £18.75 |
Ryan, Cornelius, De laatste slag. Berlijn 1945
Van Holkema en Warendorf, Bussum 19772, 446 blz., f 16,90 |
Taylor, dr. A.J.P., De Tweede Wereldoorlog
L.J. Veen, Wageningen 1977, 224 blz., 150 foto's, 28 kaarten, Pb., f 29,50 |
| |
Jean-Paul Aron, Le Mangeur du XIXe Siècle, (Coll. Médiations 142), Denoël/Gonthier, Paris, 1976, 310 pp., FF. 16,-.
Tijdens de vorige eeuw nam de bekommernis - de obsessie zou men beter schrijven - voor het voedsel en het eten ongekende proporties aan, vooral dan in het toonaangevende Parijs. De auteur van deze historische studie noemt het dan ook een ‘folie bourgeoise’. Hij heeft ontzettend veel, interessant en gediversifieerd materiaal samengelezen en alle facetten van de burgerlijke eetproblematiek in documenten (zoals menu's, of kookboeken, recepten, e.d.) en literatuur nagegaan en opgezocht. Naast de rijkdom en de overvloed, de weelde en de luxe van het eten, beschrijft en suggereert hij ook voortdurend de tegenpool ervan: de armoede, het gebrek, de hongersnood. Toch is het jammer dat Aron met zo'n rijkdom aan materiaal, en bij gelegenheid ook een helder en kritisch inzicht, niet tot een scherpere analyse is geraakt. Zijn studie blijft te descriptief, te anecdotisch: de onderliggende betekenislaag is nagenoeg volledig afwezig. Ook komt deze historicus zelden tot een steekhoudende classificatie van eet-systemen- die in onderhavig geval van groot belang zou zijn en wel degelijk meer inzicht zou verschaffen in de motieven van deze ‘folie’. Eigenlijk krijgt de lezer de indruk dat S. door een overvloed aan kostbaar materiaal en door zijn eigen fascinatie ervoor, niet veel verder geraakt dan het degusteren van feiten en feitjes. Jammer.
Eric De Kuyper
| |
| |
| |
Martin Erbstösser, Die Kreuzzüge. Eine Kulturgeschichte, Bertelsmann Lexikon-Verlag, Gütersloh, 1977, 204 pp., DM. 68,-
Een zeer goed en helder geschreven boek over een van de meest spectaculaire verschijnselen voor en tijdens de Middeleeuwen. De auteur toont in dit magistrale werk aan hoe zich vanaf het begin van de kruistochten religieuze drijfveren, zucht naar avontuur, handelsbelangen en machtsintriges tot een onontwarbare knoop verenigden. Tenslotte is het boek een buitengewoon interessante documentaire geworden, die een vergeten tijdperk opnieuw tot leven brengt.
L.L.S. Bartalits
| |
Biografie
Everett Helm, Tschaikowsky, (ro-ro-ro-Bildmonographien 243), Rowohlt, Hamburg, 1976, 150 pp., (rijk geïll.).
Een vrij geslaagd voorbeeldje van een componisten-biografie. S. is er vooral om bekommerd de boeiende tweeslachtigheid van Tsjaikowsky's leven, als mens en als componist, te schetsen. Hij doet dit aan de hand van vele citaten uit de correspondentie van de Russische toondichter (vnl. aan Frau von Meck) en uit de biografie van zijn broer Modest. Dat het oeuvre van Tsjaikowsky op die manier op de achtergrond geraakt, is het gevolg van de conceptie die deze reeks kenschetst. Rijk geïllustreerd, maar heel wat foto's zijn echt bladvulsel.
Eric De Kuyper
| |
James Forsyth, Tyrone Guthrie. A Biograph, Hamish Hamilton, London, 1976, 372 pp. (geïll.), £7,95.
Informatief, bewonderend, iets te lief toch zet S. alle feiten op een rijtje die in het vrij bewogen beroepsleven van de Britse regisseur T. Guthrie (1900-71) reliëf verdienen: geschiedenis te Oxford, rijke-lui-theateravontuur, binding aan Ulster, Old Vic, Stratford (Ontario), Minneapolis, Edingburgh. Omheen al deze centra vertelt S. rustig de aanleiding en de resultaten, maar eigenlijk graaft hij nergens ook maar iets dieper. Wat voor soort kerel was Guthrie, kan je uit zijn karakter iets opmaken over het slag theater dat hij heeft bevorderd, welke motivatie steekt er in zijn werk, hoe verklaar je zijn opvallende voorkeur voor en frequentie van Koning Oedipous? Zijn methode van werken, zijn ‘stijl’, zijn (hoe anders dan empirisch verworven) vakkundigheid blijven grotendeels uitgespaard. Breeduit worden zijn ontdekking van de ‘thrust-stage’, zijn behandeling van de massascènes, zijn verantwoording van Shakespeare-in-onElizabethaanse-aankleding geschilderd. En ook zijn mislukkingen, niet de artistieke, veeleer de sociale: een troosteloos huwelijk-vol-toewijding, de publieke ongenade t.o. bv. J. Gielgud of L. Olivier, zijn successen die alle buiten Engeland hebben gelegen. Biografie is dan inderdaad het goede woord, maar het wordt toch niet helemaal een monografie over een beeldstormer in de vermolmde Britse theatertraditie en precies daarin ligt zijn verdienste over het graf heen.
C. Tindemans
| |
Godsdienst
Bakat, Dan, Atlas van Jeruzalem
Kath. Bijbelstichting, Boxtel/Emmaus, Brugge 1977, 48 blz., kaarten, ill., f 14,90 |
Bruce, prof. dr. F.F., De betrouwbaarheid van de geschriften van het Nieuwe Testament
Internationale Bijbelbond, Telos Nederland, Haarlem 1977, 112 blz., f 9,50 |
Bijbellezen in het spoor van Israël I
Kath. Bijbelstichting, Boxtel 1977, 227 blz., f 23,90 |
De Roeck, Bruno-Paul, De loernoot. Therapie en maatschappij
De Toorts, Haarlem 1977, 133 blz., ill., f 22,- |
Groot Nieuws voor u toegelicht
Nederlands Bijbelgenootschap, Amsterdam, Kath. Bijbelstichting, Boxtel 1977, 742 blz., f 18,50 |
Kalkhoven S.J., J., I De Menswording. II De H. Schrift en het leerambt der H. Kerk over seksuele vragen
1977, 28 blz., f 1,40 (incl. porto) |
Moltmann, Jürgen, Netter Lebensstil.
|
| |
| |
Schritte zur Gemeinde
Chr. Kaiser Verlag, München 1977, 153 pp., DM 15,80 |
Schlier, Heinrich, Das Ostergeheimnis
Johannes Verlag, Einsiedeln 1976, 76 pp., SF 11,50 |
Ott, Elisabeth, Thomas Merton - Grenzgänger zwischen Christentum und Buddhismus
Echter Verlag, Würzburg 1977, 208 pp., DM 19,80 |
Outrye O.P., E. van, Geen profeten meer?
(Van Exegese tot verkondiging 29)
K.B.S., Boxtel 1977, 111 blz., f 11,90 |
Ziende blind?
Patmos, Antwerpen/Amsterdam 1976, 260 pp., BF 395/f 27,90 |
| |
G.H. ter Schegget, Het lied van de Mensenzoon, Wereldvenster, Baarn.
Oorspronkelijk lag het in de bedoeling dit boek onderdeel te laten uitmaken van zijn dissertatie, namelijk de bijbels-theologische fundering ervan. Aangezien dit deel hem te willekeurig, te accidenteel voorkwam, heeft hij het toen weggelaten, doch - op herhaald verzoek - nu wèl gepubliceerd; het hierboven geschetste willekeurige karakter is daarmee echter niet ondervangen. Kwestie waar het om gaat is of men dit werk mag zien als de fundering van Ter Scheggets vroegere werken, op zijn minst van zijn dissertatie. De auteur ziet in het beroemde lied uit de Filippenzenbrief (2:6-11) een protest tegen de mythe van de eeuwige terugkeer; het lied brengt geen mythe, maar geschiedenis. Moeilijke theologische begrippen als pre-existentie en twee-naturen-leer komen ter sprake, waarbij een afwijking van de klassieke dogmatiek valt waar te nemen. Termen als ‘gestalte Gods’ en ‘Gods gelijk zijn’ krijgen in een volgend hoofdstuk ruime aandacht, waarbij het scheppingsverhaal alsmede Adam als antitype belicht worden. Beschouwingen over ‘ontledigiging’ en ‘dienstknecht’ beheersen het hoofdstuk erna. Ter Schegget blijkt een zelfstandig denker, maatschappijkritisch ingesteld en daardoor soms overgevoelig voor bepaalde aspecten van de bijbelse ‘Weisung’. Zijn boek zal in velerlei kring mogelijk verzet oproepen, waarschijnlijk niet allereerst tegen de bijbels-theologische analyse, als wel in de toepassing ervan op sociaal-politiek vlak.
E.J. Nieuwenhuis
| |
Fieke en Ton Oostveen, Kroniek 75. Wel en wee van katholiek Nederland, Gooi en Sticht, Hilversum, 1976, 177 blz.
In de bespreking van 1974 schreven we: ‘het is werkelijk te hopen dat dit initiatief zich in de komende jaren zal herhalen’. In veel andere recensies klonken soortgelijke uitlatingen. En de Kroniek '75 mag er weer wezen. Ook nu raakt men weer geïmponeerd door de vele gebeurtenissen en publikaties die in 1975 het rooms-katholieke leven kleur hebben gegeven. De overzichtelijke wijze waarop alles is beschreven, verdient grote lof.
Panc Beentjes
| |
Martin Buber, Das Buch der Preisungen, R. Brockhaus Verlag, Wuppertal, 1977, 221 pp., DM. 5,95.
Zeer velen, ook in Nederland en België, zullen met mij verheugd zijn dat de prachtige psalmvertaling van Martin Buber weer in pocketuitgave te krijgen is. Enige belangrijke punten worden door Buber zelf aan de lezer meegedeeld in de toegevoegde verantwoording ‘Zur Verdeutschung der Preisungen’. Aanbeveling is volkomen overbodig.
G.J. Adriaansen
| |
Literatuur
Ent, H. van der e.a., Literatuur en ethiek Boekencentrum, 's-Gravenhage 1977, 248 blz., f 30,- |
France, Anatole, Thaïs
University of Chicago Press, London 1977, 183 pp., £3,- |
Miller, Karl, Cockburn's Millennium
Harvard University Press, London 1976, 322 pp., £11.25 |
Poesiealbum 113, Joseph von Eichendorff
Neues Leben, Berlin 1977, 32 pp., Pf 0,90 |
Richardson, James, Thomas Hardy. The poetry of necessity
The University of Chicago Press, Chicago/London 1977, 143 pp., £9.- |
| |
| |
Heinz F. Schafroth, Günter Eich. 155 pp. |
Hans Wagener, Siegfried Lenz. 143 pp. |
Alexander Stephan, Christa Wolf. 142 pp. |
| |
C.H. Beck - edition text + kritik, München 1976, DM. 8,-.
(Autorenbücher 1, 2 und 4)
Zonder banaal te werken naar een opgelegd patroon, maar integendeel met een rijk gamma van discussie en beoordeling, afwegend tussen persoonlijke waarde en tijdsreliëf, levert deze nieuwe serie prettige introducties af in het complexe domein van recente Duitse literatoren. Chronologisch-evolutief opgevat, wordt toch geen enkel boekje een slaafse levenstabel maar een principiële natekening van wat, hoe en waarom deze literator te betekenen heeft, zowel (voorlopig) globaal als per afzonderlijk werk. Deze vluggertjes-mét-diepgang zijn dan ook voor iedereen bestemd, zowel voor de student die informatie wil als voor de geïnteresseerde die een debat niet schuwt, op voorwaarde dat elk van deze typen lezers ertoe bereid is iets te vernemen over wat bepalend is voor de structuur van de auteur, en niet voor de conjunctuur van de boekenproduktie. Een selectieve bibliografie (zoals bij C. Wolf) was ook bij alle teksten welkom.
C. Tindemans
| |
Gert Ueding, Einführung in die Rhetorik. Geschichte. Technik. Methode
J.B. Metzler, Stuttgart, 1976, 352 pp., DM. 38,-
Waar de bekende (en dikke) Lausberg naad én kous van de ars rhetorica voor hedendaagse consumenten ter beschikking houdt en bijgevolg onvervangbaar blijft, wil S. vooral interesseren op een gereduceerde maar mentaalhistorisch wat toegespitste basis. Daarom is het opzettelijk een tweeledig boek, dat een deel bevat over de geschiedenis van de retoriek en een over de techniek en methoden. Beide delen werden door S.'s studenten aan elkaar geschreven. In het historische luik liggen deel-syntheses over de antieken, de middeleeuwen, het humanisme en de barok, de 18e en de 19e eeuw, en tenslotte een erg attente verantwoording van de redenen waarom actueel in de literatuurwetenschap de retoriek andermaal een vaste en ruim toegepaste waarde is kunnen worden. Het technisch-methodische gedeelte houdt zich uitvoerig bezig met de 3 grondcategorieën inventio, disposito en elocutio. Het is uiteraard geen boekje voor op het perron maar wie vormarchitectuur, betekeniscodificatie en expressie-effecten in intersubjectieve categorieën wil opvangen, kan er ook vandaag niet omheen oude criteria reactief te maken. Hoe dat gebeuren kan en met welk resultaat, steek je hier op.
C. Tindemans
| |
Theater
Loftis, John, Sheridan and the Drama of Georgian England
Harvard University Press, London 1977, 174 pp., £6.00 |
| |
Tildy Hanhart, Max Frisch: Zufall, Rolle und literarische Form. Interpretationen zu seinem neueren Werk. (Scriptor Taschenbücher 99). Scriptor, Kronberg/Ts. 1976, 135 pp., DM. 9,80.
Hoe de enkeling zijn wereld beleeft, ondergaat, ervaart, en hoe hij er actief in is of wordt, dat plaatst S. voorop als de preoccupatie van M. Frisch. Niet wat deze mensen reëel doen, houdt hem bezig, maar hoe ze tot hun handelingsbeslissingen komen, welke functie ze zich toekennen, welke ‘rol’ ze zich aanmeten en in hoeverre ze zich van deze bepaling bewust zijn of worden. Als auteur verbeeldt Frisch zich een aantal mogelijkheden tot deze rol-vinding maar hij weigert autobiografisch-intiem te worden. Vanuit zijn auctoriale uitgangsstelling zoekt hij een discussie-arena op waarin variabele actualiteits-rollen als centra van fictie en tegelijk van realiteit afgetast worden. Het resultaat is een vertel-vorm die deze variabiliteit als grondhouding bewaart, bijgevolg elke rolfixering vermijdt en dus aan de (novelle-, roman-, drama-, dagboek-)fictie het potentiële, het toevalskarakter garandeert. Deze stelling maakt S. op fris-intelligente wijze waar aan Frischs oeuvre, in korte, nerveuze maar degelijke en vaak erg ob- | |
| |
serverend-rijke analyses van alle publikaties, van Stiller tot Dienstbüchlein.
C. Tindemans
| |
Rincón, Carlos, Das Theater García Lorcas. (Neue Beiträge zur Literaturwissenschaft Bd 38) Rütten & Loening, Berlin 1975, 452 blz., DM 24,-.
Zoals niet anders te verwachten probeert S. Lorca in te lijven in het kamp van maatschappelijk-agiterende theater-auteurs. Dat is echter zonder zware inspanningen nauwelijks mogelijk en het is dan tekenend dat onder die hoofding de biografische elementen een sterker reliëf dienen te krijgen dan de inhoudelijk-formele. Tegelijk is deze studie uiterst ruim en volledig omdat de stilistische componenten gedemonstreerd worden als organische zij het avantgardistische momenten in de ontwikkeling van het autochtone Spaanse drama, ontwikkeling die overigens voorbeeldig met marxistisch-literairwetenschappelijke instrumenten behandeld wordt. Als resultaat is het bijgevolg onder alle opzichten een voortreffelijke studie waarbij de stilte i.v.m. bepaalde facetten al even welsprekend is als de nadruk op andere. Zo blijft het ook nu nog een (literairkritisch) raadsel waarom Lorca's homoseksualiteit wel gesignaleerd wordt (discreet, moet ik het noemen, want de analyse, autobiografisch zowel als thematisch, stelt niet veel voor) maar het toch dominante thema van de erotiek resp. de steriliteit van de vrouw in geen enkele relatie tot Lorca's leven of denken wordt geplaatst. De werkelijke internationale (tot Nederlandstalige toe) vakliteratuur (wel eens al te betuttelend beoordeeld) is een rijkdom op zich.
C. Tindemans
| |
May, Erich Joachim, Wiener Volkskomödie und Vormärz (Henschelverlag, Berlin 1975, 464 blz., (geïll.), DM 35,-.
In een wat eng-eenzijdige doelstelling (toch wel niet enger dan bij bv. stilistische analyse maar net daarom ook niet minder eenzijdig) wil S. het gehalte van plebejisch bewustzijn aantonen in het Weense volkstheater in de buurt van 1848, geïnterpreteerd als (bijna-)socialistische (abortieve) revolutie. Plebejisch bewustzijn zoekt S. bij de lagere volksklassen maar ook in de lagere burgerij en door sociaalhistorische reconstructie wordt bevestigd (met overtuigend bronnenmateriaal) dat deze klassen inderdaad bepaalde schouwburgen resp. dramasoorten resp. themata en motieven hebben geprefereerd. Deze dramatiek en deze schouwburgen (zelfs acteurs) worden dan het eigenlijke studieobject via de analyse van de auteurs en hun receptie. Deze auteurs zijn hoofdzakelijk K. Haffner, F. Hopp, J.N. Nestroy, F. Kaiser, K. Elmar; sommigen zijn al uitputtend bestudeerd maar worden hier onder het bijzondere aspect ge(re)evalueerd, anderen worden kennelijk terecht uit de quasi-anonimiteit opgedolven. Tegelijk is er verrassend reliëf voor de ontwikkeling van de dramatische subsoorten posse, toverspel en ‘Lebensbild’ waarvan overtuigend bewezen wordt dat hun dramaturgische perikelen (vrij vlug veranderend binnen een toch kort tijdsbestek) hand in hand gingen met de actualiteit: behoefte aan sociaal reliëf (progressief liberalisme, door de auteur met pijn in het hart bekend omdat het nog geen marxisme is, een hooghartig antihistorisme dat het hele boek kenmerkt) en restauratiepogingen van de centrale burgerij (conservatief liberalisme, stevig gesteund door de theaterkritiek).
C. Tindemans
| |
Daetwyler, Jean-Jacques, Arrabal. L'Age d'Homme, Lausanne 1975, 164 blz., sFr. 20,-.
Ondanks de beknopte vluchtigheid van deze tekst bereikt S. een lang niet oppervlakkig resultaat; nergens wordt het relaas afgeleid tot samenvattende inhoud maar de analyse richt zich op de wezenlijke waarden: het symbolensysteem (seksueel, sociaal, sacraal), de structuren (mathematische schaakprocédés in lijn- en cirkelfiguren), het ritualiseringspatroon (religieus en antikerks), het ‘panische’ karakter als intentie tot vrijheid en bevrijding (de ideologie negeert het leven), het ‘spel’-schema (van afspraak en taal over rol en lichaam tot erotisme), het politieke gehalte (dat ‘subversief’ wil
| |
| |
zijn om het bewustzijn te werven voor de aard van de maatschappij als systeem van verdrukking), de ‘Spaanse’ natuur (veeleer universeel, oordeelt S., en dan door de psychoanalytische, sociaal-satirische, surrealistische en absurde inslag). Een gesprek met Arrabal (zijn ervaringen als regisseur van zijn eigen drama en zijn eigen films) wordt nog gevolgd door een vergelijkend relaas van de regieconcepten van L'architecte et l'empereur d'Assyrie (J. Lavelli, D. Semedo, P. Fränckel, J. Gillar) en Et ils passèrent les menottes aux fleurs (P. Fränckel).
C. Tindemans
| |
Kunst
Karolingische Miniaturen
Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen 1977, 126 blz., 46 kleurrepr., f 49,50 |
Spaendonck, Jan van, Belle Epoque en anti-kunst
Boom, Meppel 1977, 306 blz., f 39,50 |
Wagner, Anna, Jan Voerman, IJsselschilder 1857-1941
Zomer & Keuning, Wageningen 1977, 100 blz., f 24,90 |
| |
Phil Mertens, Jan Cobbaert, Artiestenfonds, Antwerpen, 1976, 100 pp., 8 kleuren 50 zw.-w. ill., gebonden BF. 300,-.
Jan Cobbaert, in 1909 te Heverlee-Leuven geboren, behoort tot de besten onder de Belgische Cobraschilders. Ph. Mertens beschrijft in haar essay de opgang en ontwikkeling van dit picturaal oeuvre. Terecht wijst ze op de spirituele geladenheid van deze schilderijen, waardoor de ‘compositie niet een verhaal, maar een ideogram wordt’ en ‘de fysische ruimte van Jan Cobbaerts werk de directe weergave (is) van zijn psychische ruimte’. Daarom wellicht is de emotionele hevigheid in dit oeuvre altijd beheerst gebleven: dit feest der zinnen is onafscheidelijk en vooral een feest van de geest. Ph. Mertens spreekt in dit verband over ‘het stil geweld van de eigen taal’. Duidelijk dus in tegenstelling met een M. Wyckaert, of een K. Appel, die de ongebreidelde uitleving van de fysische begeestering weergeeft. Deze monografie omvat ook een verzorgde levensschets en een volledige bibliografie, en een hele reeks platen die m.i. teveel de nadruk legt op de produktie van de laatste tien jaren. De voorstelling van Cobbaerts werk is onaf (en lijkt wat eentonig) mede ook omdat geen illustraties voorkomen van keramiek, schulpturen, glasramen en muurschilderingen. Deze verwezenlijkingen behoren wezenlijk tot de artistieke scheppingen van J. Cobbaert. Ze verzwijgen in het platenmateriaal is een verminking van het beeld dat we ons van de kunstenaar zouden moeten maken. Jammer dus dat het illustratieve deel van dit werk de diepgang van Ph. Mertens' essay niet evenaart.
J.F. Du Bois
| |
P.T.A. Swillens, Prisma Schilderlexicon deel I, 1976, 148 blz., Prisma Schilderlexicon deel II, 1976, 149-290 blz., 2 dln f 13,50, Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen.
Dit is een naslagwerkje in 2 delen over de belangrijkste schilders, tekenaars, graveurs, houtsnijders, miniaturisten enz., die in de Nederlanden hebben geleefd en gewerkt vanaf de 15e eeuw tot heden.
In beknopte vorm wordt het leven van die Noord- en Zuidnederlandse meesters beschreven waarvan de werken bekend zijn en in openbare instellingen worden bewaard.
Het is jammer dat er wegens plaatsgebrek maar weinig hedendaagse kunstenaars vermeld zijn.
Museumbezoekers en kunstminnaars vinden in deze boekjes de persoonlijke gegevens, hun opleiding, de soort en de techniek waarin zij gespecialiseerd waren.
Er is een overzicht van de stijlperioden en tevens wordt aangegeven in welke musea de verschillende werken zich bevinden.
A.M. Staphorst-Lesger
| |
Miscellanea
Jaarboek Katholiek Documentatiecentrum, 1975
Dekker & v.d. Vegt, Nijmegen 1977, 149 blz., f 17,50, bij abb. f 12,50 |
| |
| |
| |
Johann Willsberger, Goud, Amsterdam Boek, Amsterdam, 1976, 178 blz., f 125,-
Het goud en de gouden munten hebben meer dan vijfentwintig eeuwen lang hun aantrekkingskracht behouden. Wel bestaat uiteraard een groot verschil in leefpatroon en cultuur van de mensen van onze tijd en die van 2500 jaar geleden. Het lustgevoel echter dat een stuk goud in de hand meebrengt, hebben beiden gemeen. Verstand speelt daarbij geen rol. De uitvindingen van de moderne geldeconomie zijn inderdaad knap. Goud echter heeft een gevoelswaarde en het biedt meer zekerheid tegen crisis en inflatie dan papiergeld. Dit prachtig geillustreerd en zeer helder geschreven boek over het goud is beslist de moeite waard om aan te schaffen en te bestuderen.
L.L.S. Bartalits
| |
Jos Molemans, Toponymie van Overpelt, Gent, Secretarie der Academie, 1976, 406 pp. + 6 kaarten in map
De hoofdbrok van deze verhandeling, die door de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde werd bekroond, bestaat uit een glossarium met 1788 veldnamen van de Limburgse gemeente Overpelt. Aan de hand van de schriftelijke overlevering uit vroegere eeuwen en van de plaatselijke uitspraak, en door acht te slaan op de bodemgesteldheid kan de auteur de namen op overtuigende wijze verklaren. Dit grondige werk is vanzelfsprekend niet alleen voor de Limburgse naamkunde van belang.
P. Hessmann
| |
Index op wat er verschijnt in, tussen en rond de kerken en religies, De Horstink en het Nederlands Bibliotheek en Lectuurcentrum.
Bestellen bij: NBLC, afd. bestellingen, postbus 2054, Den Haag, bestelnummer 95307 (tel. 070-264351).
Een nieuw periodiek dat vanaf januari 1977 zes maal per jaar verschijnt en waarin een inhoudsopgave wordt gegeven van alles wat er rond kerk en religie gebeurt. Het proefnummer is vrij onoverzichtelijk en naar mijn gevoel ook zeer onvolledig (ik mis o.a. Nederlands Theologisch Tijdschrift, Streven (!) en Schrift). Bovendien is de Index erg duur (inclusief BTW boven de honderd gulden) en tenslotte is erg opvallend dat er zeer veel eigen uitgaven van De Horstink in worden samengevat. Een en ander wil zeker niet inhouden dat voor sommige bibliotheken en instituten een kort overzicht van het kerkelijk leven niet uiterst bruikbaar zou kunnen zijn. Een van de betere ideeën in de Index is de opname van radio- en TV-programma's over kerk en godsdienst.
Panc Beentjes
| |
Roloff Beny, La Perse. Pont de Turquoise, Fonds Mercator/Hatier, Anvers, 1976, 376 pp., BF 2.500,-.
Perzië, het land van Duizend en Eén Nacht, en van de rijke petroleumvelden, land waar de armoede gepaard gaat met de sprookjeswereld van een keizersdynastie; waar woestijn en analfabetisme moeizaam overwonnen worden nadat daar drie tot vierduizend jaar geleden een belangrijke cultuurfase van de mensheid tot bloei kwam. Land vol wijsheid ook, vol dichters en vromen. Wie zou het niet graag doorreizen? R. Beny opent in dit platenboek de poorten tot dit land, leidt ons rond in de steden en over het platteland, in de moskeeën, de tempels en heilige plaatsen. Hij neemt ons mee naar het dorre gebrgte en naar de lege woestijnen om er de blauwe lucht te zien, de opgaande zon, het vallen van de avond. Met zijn cameralens richt hij ons oog op de details van mozaïeken en faiencewerk, op de geheimen van de kalligrafie of op het gelaat van de Iranezen: een gesluierde jongen, een vrouw in gebed, een tapijtenhandelaar met de eeuwige rozenkrans in de hand. Bij het doorbladeren van dit weelderig boek ontdekt men Perzië telkens opnieuw. Bij al deze foto's vormen de goedgekozen citaten uit Koran en Iraanse poëzie de beste commentaar. Seyed Hossein Nasr schreef een boeiende inleiding over land, volk en cultuur. De chronologische tabellen, de nota's over de Iraanse schrijfkunst, de lijst anthologieën van dichtbundels, en de selecte bibliografie verhogen de waarde en de bruikbaarheid van deze publikatie. Een waar festijn voor het oog, en voor de geest.
J.F. Du Bois
| |
| |
| |
Politiek
Close, Generaal R., Europa weerloos?
Standaard Uitg., Antwerpen/Amsterdam 1977, 365 blz., ill., f 26,50 |
Grondpolitiek
Katernen 2000, Amersfoort 3/1977, 22 blz., f 3,50 |
| |
Anton Constandse, Achter de schermen van de diplomatie. Achtergronden van de Tweede Wereldoorlog en zijn gevolgen. Meulenhoff Nederland, Amsterdam, 1976, 2e herziene druk, 188 blz., f 22,50
Constandse is een begaafd impressionist, die er steeds in slaagt politieke, culturele en sociale gebeurtenissen samen te voegen tot zeer leesbare schetsen. Toch moet dit boek op enkele punten van kanttekeningen voorzien worden. Zijn beschrijving van het Duitse vraagstuk na de Tweede Wereldoorlog, zeker als het gaat om de bepaling van de positie van de Sovjet-Unie daarin, is bepaald onvolledig: de blokkade van Berlijn was het directe gevolg van de weigering van de Westelijke Geallieerden om te komen tot een gemeenschappelijke politiek ten aanzien van heel Duitsland, terwijl de Wärungsreform de onmiddellijke aanleiding daartoe vormde. Een zelfde opmerking moet gemaakt worden bij Constandse's beschrijving van de bouw van ‘De Muur’: géén aandacht voor de belangrijke rol die de remilitarisering van de Bondsrepubliek, de Hallsteindoctrine en de Wiedervereinigingspolitik daarbij speelden.
Dergelijke notities kunnen ook gemaakt worden bij de andere thema's in zijn boek. In vergelijking met Het lot belooft geen morgenrood is deze publikatie minder geslaagd.
F. Nieuwenhof
| |
P.R. Baehr (in samenwerking met P.J.G. Kapteyn), De Verenigde Naties, idealen en werkelijkheid. Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 1976, 332 p, f 9,50
Dit boek is een heldere beschrijving en een poging tot verklaring van de doelstellingen, de structuur en het functioneren van de Verenigde Naties en van alles wat tot een beter begrip daarvan kan bijdragen. Daarnaast wordt getracht de resultaten der activiteiten van de Verenigde Naties in het licht van haar doelstellingen te evalueren, de daarbij aan de dag tredende beperkingen te verklaren, perspectieven te schetsen en aan te geven op welke punten verbetering mogelijk is.
L.L.S. Bartalits
| |
C. Gasteyger, Die beide deutschen Staaten in der Weltpolitik, Verlag Piper, (Piper Sozialwissenschaft nr. 37), München, 1976, 193 pp., DM. 24,-
De auteur - die de periode na 1972 behandelt, d.w.z. na de ondertekening van de Ostverträge en het Grundvertrag - is van oordeel dat de Duitse kwestie nog steeds open is en dat deze in de toekomst problemen kan blijven geven, zij het vanwege het politieke gewicht van de economische kracht van de Bondsrepubliek, zij het omdat de bevolking van de DDR zich nog niet in vrijheid over haar staat en de deling van Duitsland kan uiten. Geanalyseerd wordt de betekenis van het bestaan van twee Duitslanden voor de internationale politiek in het algemeen en voor Europa in het bijzonder. Tenslotte wordt ook speciaal gelet op de vraag hoe beidee Duitse staten zich zelf, hun onderlinge verhouding en hun afwijkende doelstellingen zien.
L.L.S. Bartalits
|
|