| |
| |
| |
Hoe modern was (en is) de moderne tijd?
Het nieuwe geocentrisme van de ecologie
F. Bokshoorn
Het is gebruikelijk om onze wereld als een ‘geseculariseerde’ aan te duiden. De Duitse filosoof Hans Blumenberg, professor in Münster, heeft in een aantal werken protest tegen deze term aangetekend. Hij vindt dat aan het specifiek moderne van onze wereld daarmee te kort wordt gedaan. Het begrip secularisatie heeft volgens hem een groot nadeel. Een geseculariseerde theologische idee is daarmee nog lang niet een moderne idee. Om werkelijk modern te zijn, is meer nodig dan een geseculariseerde omkering van de oude theologische denkmodellen.
Een waarlijk moderne idee is, zegt hij, met die referenties aan oude theologische ideeën dan ook helemaal niet gediend. Zij kunnen zich ook ‘legitimeren’ zonder dat men de geseculariseerde theologische begrippen te hulp roept.
De titel van een van Blumenbergs boeken, Säkularisierung und Selbstbehauptung (Frankfurt 1974), vat zijn these goed samen. Zolang wij, hoe geseculariseerd ook, omgekeerd theologisch blijven denken, staan we nog niet op eigen benen.
Aan de filosofische strijd van Blumenberg kan moeilijk een goede afloop worden voorspeld. Vooral in ons woordgebruik zitten wij zo aan ons oude theologische verleden vast dat we, mèt de woorden, ook steeds weer de oude zaken binnenhalen.
Om maar een voorbeeld te noemen: Hoe verloopt de moderne politiek? Daarbij worden, als het interessant wordt, steeds weer die oude termen uit het theologische verleden als ‘ketters’, ‘inquisitoriaal’ en dergelijke van stal gehaald. En de laatste presidentsverkiezing in de V.S. was ook al geen toonbeeld van een van oude theologieën bevrijd, ‘legitiem’-modern politiek woordgebruik.
Met de ‘heilsleren’ is het natuurlijk helemaal hopeloos. Ignazio Silone heeft eens verteld hoe hij in de jaren '20 met Togliatti een jeugdcentrum in een Moskouse buitenwijk bezocht. Tot beider niet geringe verbazing had daar een ‘politieke’ discussie plaats over de oorsprong van de wereld volgens Lenin. Silone vond het maar een raar onderwerp voor toekomstige pragmatische communisten, te meer daar Lenin nooit een commentaar op Genesis had gegeven. Hij wilde er dus wat over zeggen. Maar Togliatti
| |
| |
stootte hem aan dat hij het niet moest doen. Het was volgens hem volkomen in de haak dat communisten in het ‘religieuze’ Rusland ook antwoord gaven op zulke vragen. Anders zouden de papen weer aan bod komen. Togliatti heeft er later ook in zijn eigen land zorgvuldig op toegezien dat de politieke discussie niet op moderne problemen werd gericht. De CPI zou dan een dwergpartij zijn gebleven. Zo werd zij dan een omgekeerde christelijk-democratische partij.
Maar ook in zuiver filosofische kring staan Blumenbergs kansen om onze geseculariseerde tijd van zijn oude theologische referenties te bevrijden, slecht. De secularisatie is paradoxalerwijze het nieuwste geloofsartikel van de moderne ‘atheïstische’ theologie geworden. (Harvey Cox, The Secular City.) De grote narigheid is echter dat deze secularisatie die van Blumenberg op geen enkele wijze dekt. Want terwijl deze daarbij in chronologische termen denkt en de secularisatie daar laat beginnen waar rationele en historisch-denkende mensen haar laten beginnen, d.w.z. zo'n paar Europese eeuwen geleden, verknoeit iemand als Cox het hele desbetreffende debat met de zaak al in het paradijs te laten beginnen. Hij ziet in Gods opdracht aan Adam om de aarde aan de mens te onderwerpen het begin van onze bewonderenswaardige ‘seculiere stad’.
Het beste filosofische bewijs dat Blumenberg tegen windmolens vecht, heb ik evenwel in de autobiografie van de Engelse filosoof Collingwood gevonden. Hij mag daarbij dan niet precies aan het vraagstuk van een ‘echte’ moderne tijd, zonder oude herinneringen, gedacht hebben. Maar hij toont in een goed beeld aan waarom de hoop van Blumenberg op een volkomen onafhankelijke ‘Selbstbehauptung’ van het heden wel ijdel zal blijken.
Nemen we, zegt Collingwood, een oorlogszuchtig volk aan dat op een bepaald moment in zijn geschiedenis helemaal vredelievend is geworden. In de eerste na-oorlogse generatie zullen dan nog allerlei oorlogszuchtige impulsen aan het werk zijn. Dus moeten de vaders van deze zonen die impulsen tegenwerken. Zij leren hun zonen dat oorlogvoeren iets verkeerds is. De zonen willen dan echter weten wat oorlog is. En zo slaan de vaders aan het vertellen. Oorlog is slecht, maar er komt in feite iets zeer boeiends te voorschijn. Die zonen herhalen die opvoeding met hun eigen zonen, en al wordt daarbij de oorlog steeds verdoemd, de zaak zelf boeit elke nieuwe generatie weer.
Op deze wijze, aldus Collingwood, brengt elke opvoeding die iets uit de gedachten van de mensen wil bannen, het verlangen naar precies diezelfde zaak over. ‘De kinderen van elke generatie leren te wensen wat zij leren niet te mogen hebben.’
Men kan het voorbeeld uitbreiden tot een massa andere zaken die geleerd worden. Wat er bij de mensen eenmaal in zit, gaat er niet zo gemakkelijk weer uit. Vandaar die opmerking van Togliatti tegen Silone. Collingwood geeft een goede commentaar op het feit:
| |
| |
‘Waar men nieuwe denkwijzen slechts met weinig succes ziet doorbreken, kan men er zeker van zijn dat men met weemoed aan de afgewezen denkvormen terugdenkt en dat de traditie van hun glorietijd hardnekkig in stand wordt gehouden’.
En zo is het klaarblijkelijk ook met die oude christelijke denkmodellen waar Blumenberg zo graag van af wil. Het zal geen lichte zaak zijn. Die denkmodellen schijnen zelfs niet in de allereerste plaats bij min of meer achterlijke mensen, maar juist bij de meest typische representanten van onze moderne wereld, de mannen van de wetenschap, te bestaan.
‘Onze wetenschap en technologie zijn voortgesproten uit christelijke visies op de relatie van de mens tot de natuur; deze zienswijzen worden praktisch algemeen aanvaard, niet alleen door christenen en neo-christenen, maar ook door hen die zich graag als post-christenen beschouwen. Ondanks Copernicus draait heel de kosmos rond onze kleine aardbol. Ondanks Darwin voelen wij ons in het diepst van ons hart geen deel van het natuurproces. Wij staan boven de natuur, wij zien er op neer, bereid als we zijn haar te gebruiken voor onze kleinste gril. Wat wij aan ecologie doen, hangt af van onze opvatting over de verhouding van de mens tot de natuur. Meer wetenschap en meer technologie zullen ons niet uit de huidige ecologische crisis kunnen halen, totdat we een nieuwe religie vinden, of onze oude religie opnieuw doordenken’.
Aldus Lynn White in Science.
Trouwens, die ecologie is op zichzelf weer een allerinteressantst voorbeeld van een christelijke gedachte die de meesten zich als zodanig helemaal niet meer bewust zijn. Ik zal het nu verder daarover hebben.
| |
Ecologie: terugkeer naar een geocentrisme
Bij de Franse gemeenteraadsverkiezingen heeft een opmerkelijk aantal mensen op de lijsten van milieubeschermers gestemd (10 procent in Parijs, soms meer dan 25 procent in de omgeving van de Franse hoofdstad).
Rousseau, deze keer meer up to date gebracht door de ‘monistische’ Duitse natuurfilosoof Ernst Haeckel (1834-1919), die het begrip ecologie uitdacht, is in zijn land dus weer present. Toch zou men er verkeerd aan doen het geval alleen in de sentimentalisitische termen van een terugkeer tot de natuur te vatten. Er is, anders dan in de tijd van Rousseau, ook niet meer zóveel natuur waarnaar nog valt terug te keren, vooral niet in de buurt van moderne grote metropolen. Wat hier aan de hand is, houdt meer in dan een reactie op industriële en andere vervuiling van het landschap, en het is merkwaardig hoe weinig dat punt nog steeds aan de orde wordt gesteld. Het heeft te maken met zekere paradoxale gevolgen van de ruimtevaart en alles wat daarmee een tijdlang samenhing. Die paradoxale gevolgen bestaan vooral daarin dat de enige planeet die door die ruimtevaart
| |
| |
werkelijk in al zijn belangrijkheid werd onthuld, juist de planeet was waarnaar het onderzoek oorspronkelijk helemaal niet was uitgegaan: de aarde.
Wat begon als een 20ste-eeuwse triomftocht in het teken van de grote ‘kopernikanische Wende’ van nu alweer zoveel eeuwen her, is in zekere zin met een anti-copernicaanse terugkeer naar meer geocentrische gevoelens geëindigd.
Men moet zich dat eerste enthousiasme over de ruimtevaart nog maar eens voor de geest halen, al doet het tegenwoordig soms niet minder dan antiek aan. De mensheid stond bijna klaar om de aarde te verlaten. Zou de ruimtevaart hebben bewezen dat er in het heelal andere planeten zijn, even leefbaar als de aarde, dan waren alle ‘post-kolonialisten’ waarschijnlijk weer van gedachten veranderd en hadden zij zich in een ander groot, ditmaal kosmisch koloniaal avontuur gestort.
Maar de ruimtevaart kon in de eerste plaats niet aantonen dat er ook op andere planeten leven was en eindigde in het algemeen met een geweldige anticlimax. Klaarblijkelijk neemt de aarde onder de planeten toch wel een zeer geprivilegieerde plaats in. En zo is er nu een grote tellurische ‘backlash’ aan de gang, als alle ‘backlashes’ nogal krampachtig opgezet. Zekere waanzinnige aspecten van de ruimtevaartperiode, nu in de science fiction zuiver escapisme voor knapen geworden, vinden exact hun weerspiegeling in zekere aan het waanzinnige grenzende aspecten van de ecologie.
Hans Blumenberg begint zijn boek Die Genesis der kopernikanischen Welt (Frankfurt, 1975) met de volgende woorden:
Es ist eine erstaunliche Unwahrscheinlichkeit dass wir auf der Erde leben und Sterne sehen können, dass die Bedingungen des Lebens nicht die des Sehens ausschliessen oder omgekehrt.
‘Het is verbazingwekkend ongerijmd dat wij op aarde kunnen leven èn sterren kunnen zien, dat de voorwaarden om te leven niet die om te zien uitsluiten, of omgekeerd’.
In de Oudheid konden de mensen zich daarover nog verbazen - en voor Plato was de verbazing het begin van alle filosofie -, wat goede en kwade gevolgen had. In de laat-antieke wereld had die verbazing het gevolg dat onder alle goden die de antieke wereld kende en die tirannieker werden naargelang die wereld onharmonischer werd, de zogenaamde planeetgoden ten slotte de allertiranniekste werden. Tegenwoordig kan men die situatie niet meer zo navoelen, maar men is er ten minste cultuur-historisch over geïnformeerd dat de astrologie in de laat-antieke wereld zeer verbreid was en praktisch de plaats van de religie als zodanig had ingenomen.
De huidige astrologen zijn nog steeds bijzonder trots op die ereplaats van hun vak in de antieke wereld. Waarbij er dan echter nooit de nadruk op wordt gelegd dat het niet alleen een teken van religieus verval was, maar bovendien ook nog een uiting van behoefte aan tirannie van mensen die
| |
| |
steeds meer de kluts waren kwijtgeraakt en dus bereid waren hun autonomie helemaal op te geven.
En nu is het werk van Hans Blumenberg vooral daar zo belangrijk waar hij laat zien waarom wij zo lang op Copernicus hebben moeten wachten. De verbazing ten aanzien van de indrukwekkende sterrenhemel had namelijk in de antieke wereld al lang tot betere filosofie geleid dan het paniek-produkt astrologie. Ja, Aristarchos van Samos had feitelijk al voltrokken wat wij de ‘Copernicaanse revolutie’ plegen te noemen en hij was in zijn tijd (eerste helft van de derde eeuw v. Chr.) niet eens de enige die de aarde om de zon liet draaien in plaats van omgekeerd.
Die wetenschap ging echter niet door en men meent meestal ook te weten waarom niet. De christenen, zo zegt men, hielden in hun obscurantisme, de zaak snood tegen. Maar dan toch wel eeuwen voor ze er zelfs maar waren! In de Middeleeuwen merkte men dat minder, omdat er toen nog geen Copernicus of Galilei de ruimte kon krijgen, mede omdat het ‘wetenschappelijke materiaal’ van de Oudheid nog niet goed circuleerde. Maar na 1500 werd het maar al te duidelijk: de kerk wilde die wetenschap niet. Gelukkig was Galilei (op den duur) sterker dan de paus. Zo kwam de wereld dan eindelijk aan de wetenschap waarop zij recht had.
Toch is het met deze cause célèbre gegaan als met sommige beroemde citaten waarvan niemand precies de plaats weet en die dan ook meestal totaal uit hun verband gerukt blijken. De zaak zat veel gecompliceerder in elkaar en plaatst men haar in haar ware verband, dan wordt men eerder boos op de astrologen dan op de christenen. Want het zijn zonder twijfel de antieke astrologen geweest die in de eerste plaats verhinderd hebben dat die antieke astronomie zich goed kon ontplooien.
Met de antieke astronomie, als ‘zuiver’ wetenschappelijk gegeven, gebeurde wat met zoveel wetenschappelijke ontdekkingen, tot en met die van de atoomenergie, is gebeurd. Zij raakte verontreinigd met andere factoren voordat zij het om zo te zeggen tot een objectieve status bracht, voordat de mensen de nieuwe wetenschap zonder hun gebruikelijke vreesachtigheid min of meer hadden kunnen verwerken.
Was de atoomenergie uitsluitend met vreedzame toepassingen begonnen - en daarmee doorgegaan -, dan zouden mijns inziens de meeste mensen ze thans wel kunnen beschouwen als een deugdelijke oplossing voor onze energieproblemen. Er zijn echter ook en op de eerste plaats bommen van gemaakt en dat verandert het wetenschappelijke gegeven. Dan maar liever weer re-activering van oude steenkoolmijnen als het met de olie niet naar wens zou gaan. Op zichzelf is zo'n re-activering van oude dingen die voorbijgegaan zijn, van de technische vooruitgang uit gezien, niets anders dan ‘reactie’, letterlijk: een kolenbrandersgeloof. Hoe dat zij, er bestaat ook zoiets als morele vooruitgang. En daarin hebben dan die steenkoolmijnen hun opnieuw toegejuichte plaats. Precies zo is het gegaan toen de antieke
| |
| |
astrologen de antieke astronomie verontreinigden door van de onverstoorbare planeten boven de hoofden van de mensen, object van ontluikend kosmologisch besef, tirannen te maken die hun hele leven bepaalden. Allen met een grein van moreel besef verzetten zich tegen de aanslag die hier op de vrije mens werd gedaan.
Vooral de stoïcijnen hebben zich tegen deze ontwikkeling geweerd en het is voor filosofen die hen na Copernicus te beoordelen hebben gekregen, daarom wel eens moeilijk geweest een keus te doen tussen hun morele stellingname (die zij in het algemeen nogal bewonderden) en hun kosmologie (die in het licht van Copernicus, maar feitelijk ook reeds in dat van Aristarchos, volstrekt minderwaardig was).
Pos heeft, ooit over de stoïcijnen schrijvend, gezegd dat ook hun kosmologie ‘ethisch’ was. Daarin speelde een ‘emotioneel-praktisch element van wijsheid’ mee dat ‘door het zuiver rationele natuuronderzoek als niet bijdragend tot objectiviteit zal worden terzijde gesteld’. De kwestie was natuurlijk veel principiëler. De stoïcijnen deden zelfs geen poging tot meer wetenschappelijke kosmologie, daar zij bij voorbaat een ‘heidense’ angst hadden voor deze door de astrologie benutte tak van wetenschap. Een van de scherpste aanvallen op Aristarchos kwam al in zijn tijd van het toenmalige hoofd van de Stoa, Kleanthes.
De zaak is des te opmerkelijker omdat de antieke wereld op zichzelf geenszins tegen speculatie was. Waarom durfde de Stoa, de meest representatieve filosofische richting, dus niet over de sterrenhemel te speculeren?
Het antwoord is dat het rationalisme van de Oudheid, waar en wanneer het optrad - en dat was niet zo dikwijls -, aan scherpe morele en sociale grenzen was gebonden. En zo was ook wetenschap, echte rationele wetenschap, eigenlijk altijd een beetje verdacht.
In een nieuwe periodiek, History of Technology, schrijft R.A. Buchanan over de ‘prometheïsche revolutie’ waaraan wij onze huidige technologie te danken hebben. Hij keert zich daarin tegen de opvatting als zou alles pas begonnen zijn met de veelgeciteerde ‘wetenschappelijke revolutie’ in de 16e en 17e eeuw.
Deze, aldus Buchanan, was slechts een verdere stap in een richting die de Westeuropese wereld toen reeds lang ingeslagen was. Het grote keerpunt was volgens hem geweest het vaarwel zeggen aan het ‘klassieke ethos’ door het christendom.
In de antieke wereld ‘kon niets wat wij zouden herkennen als moderne wetenschap en technologie bestaan, ondanks het feit dat het zo prettig zou zijn - iets waar de histories van wetenschap en technologie geen weerstand aan kunnen bieden - voorlopers te zoeken van deze moderne verschijnselen tussen de zeer uiteenlopende activiteiten en rijke resultaten van zulke culturen. Als men aanneemt dat Mens de soort is met de denkende hand,
| |
| |
dan is zowel de hand zonder het denken zinloos als het denken zonder de hand onvruchtbaar. De wetenschappelijke steriliteit van zoveel dat wordt aangediend als “wetenschap” van de oudheid en het raadselachtig mislukken van klassieke “technologie” om de successen ervan door te zetten, kunnen beide op deze manier in verband worden gebracht met de context van de sociale culturen waarin ze werkten’. (History of Technology, First Annual Volume 1976, Londen, p. 77).
Hoe is nu echter te verklaren dat het christendom althans in een belangrijk opzicht eeuwenlang de antieke ethische en anti-wetenschappelijke filosofie bleef doorgeven, namelijk haar kosmologie?
Daarvoor moeten wij naar die laat-antieke astrologen terugkeren. Hier kon het christendom alleen maar met de Stoa sympathiseren, vanwege zijn verwerping van die tirannieke planeetgoden.
Zowel Stoa als christendom keerden zich tegen de ziekte van de astrologen om de planeten, waarover de antieke astronomen al zoveel zinnigs wisten te beweren, in de sfeer van de godenwereld te brengen. We wijden er thans geen gedachte meer aan dat die planeten godennamen hebben gekregen. Maar dat was toen een pijnlijke geschiedenis. Want hoe kon men zulke verre goden nog offers brengen, hoe kon men er überhaupt een relatie mee scheppen? De tempels kwamen in die tijd even leeg te staan als de kerken nu. Het mysterie wordt overal behalve op de aarde zelf gezocht. Dit gold pertinent niet voor het eerste christendom. Want wat was het grote punt bij de nieuwe leer die het bracht? De incarnatie.
Het christendom heeft weliswaar al lang de reputatie van ‘bovenaards’ te zijn. Misschien heeft het tot die reputatie soms ook zelf zeer bijgedragen. Maar betrekt men het christendom op de tijd waarin het ontstond, dan was het zeker aardser dan het meeste van wat toen heidense religie was, en speciaal aardser dan de astrologische quasi-religie.
In elk geval kwam de christelijke god op de aarde, terwijl er nog nauwelijks een heidense god meer was die niet aan het firmament werd geplaatst. Bovendien was het die christelijke god - en ook op dat punt legden de verbreiders van de nieuwe leer sterk de nadruk - aan waarlijk contact met de individuele mens gelegen, en dit viel moeilijk te zeggen van al die verre en in feite ondoorgrondelijke planeetgoden, die het lot van de mensen in handen heetten te hebben. Zelfs voor een zuiver antiek denkende mens zat er iets zeer vreemds in die astrologische pretenties. Want waarom zou een astroloog eensklaps meer kunnen meedelen over een ver in het heelal weggeschoven Jupiter of Saturnus dan een helleense pythia dat had kunnen doen over zich vrijwel in haar directe nabijheid ophoudende olympische goden? In zekere zin was dus ook het christendom al een tellurische ‘backlash’, een reactie op wat men de laat-antieke astrologische ruimtevaart zou kunnen noemen.
Wie dat intussen wèl en achteraf bezien ten onrechte moesten betalen, wa- | |
| |
ren Aristarchos en de zijnen. Mèt de astrologie werd door de christenen ook de antieke astronomie overboord gezet. Daar is hun later, te beginnen met de 16e eeuw, een groot verwijt van gemaakt. Maar laten wij deze zaak eens in een modern perspectief plaatsen.
Nemen wij aan dat wij over 50 of 100 jaar met een aanzienlijk, wellicht catastrofaal energiegebrek te kampen hebben, om welke reden dan ook. Tegelijk - zo nemen wij even aan - is gebleken dat men 50 of 100 jaar lang rustig atoomenergie had kunnen gebruiken, iets wat uit morele en sociale motieven al die tijd niet is gebeurd. Theoretisch en praktisch zullen dan allen ongelijk krijgen die steeds tegen die atoomenergie hebben geageerd. Maar bedoelden zij het eigenlijk niet goed? En waren hun argumenten volkomen onredelijk?
In zo'n positie bevond zich sinds de 16e eeuw de kerk. Zij had immers, achteraf bezien, de astrologie kunnen verwerpen en de wetenschappelijke astronomie, die het ook tegen de astrologie opnam, kunnen bewaren. Dat zou redelijk zijn geweest. Maar het zou misschien ook redelijk zijn als men tegenwoordig de gevaarlijke en uit de hand lopende atoomenergie van de nuttige en beheersbare gescheiden zou kunnen houden, als twee zaken die men niet mag verwarren. En daarvan merkt men niet zoveel. Nee, liever doet men de héle atoomenergie in een morele ban.
Zo deed ongeveer het christendom, in zijn geenszins laakbare poging om de mensen van de usurpatie van onverbiddelijke planeetgoden en pretentieuze astrologen te bevrijden, die héle ontluikende antieke astronomie in de ban.
Erg. Maar het verhaal is nog niet helemaal uit. Wat de kosmologie betreft, mogen de christenen het tot aan de tijd van Copernicus, de nieuwe Aristarchos, dan hebben laten afweten, juist hun religieus en feitelijk geocentrisme schijnt nogal ingrijpende wetenschappelijke en technologische resultaten te hebben gehad.
In volle ernst wordt nu namelijk door wetenschapsmensen volgehouden dat de tellurische richting die het christendom insloeg, verantwoordelijk is voor het ontstaan van wetenschap en techniek in, vrijwel exclusief, de christelijke beschavingskring.
De een, bv. Lynn White, beoordeelt dat negatief: het christendom zou de destructieve overheersingsmentaliteit van de mens tegenover de natuur te zeer hebben bevorderd en zo verantwoordelijk zijn voor de huidige ecologische crisis. De ander, bv. Buchanan, oordeelt veel positiever: aan dat christendom hebben wij, christenen, neo-christenen en post-christenen, dan toch maar de doorbraak van onze wetenschap en onze technologie te danken!
Er blijkt dus een onverwoestbaar (en gerechtvaardigd) geocentrisme te bestaan dat onze voorgangers en ons veel te doen gaf en nog geeft.
|
|