| |
| |
| |
Amerikaanse en Russische strategie met betrekking tot Afrika en de Indische Oceaan
L.L.S. Bartalits
De dekolonisatiebeweging in Afrika werd gekenmerkt door het feit dat de zogenaamde strategische dekolonisatie pas veel later op de politieke dekolonisatie volgde. Frankrijk tekende in de jaren 1960 en 1961 een gehele serie samenwerkingsovereenkomsten met de ex-koloniën inzake voortgezette Franse militaire aanwezigheid, terwijl ook Engeland na de onafhankelijkheid van haar Oostafrikaanse koloniën in die regionen militair aanwezig bleef teneinde de jonge landen van een ruggesteun te verzekeren. In diverse landen bleek namelijk alras dat Afrikaanse gevoeligheden een verdere stroomlijning van de Europese aanwezigheid nodig maakten.
Nigeria zegde in 1962 een beperkte defensie-overeenkomst met Groot-Brittannië op; Kenya drong reeds in 1964 op sluiting van de Britse basis aan, waardoor Engeland nog slechts overvliegrechten en havenfaciliteiten behield; Frankrijk zag zich eveneens in de jaren 1964 en 1965 gedwongen zijn militaire aanwezigheid in Afrika en Madagascar van 28.000 tot minder dan 7.000 man te verminderen en deze te concentreren rondom de bases in Senegal, Ivoorkust, Tsjaad en Madagascar, afgezien van kleine contingenten in Niger, Mauretanië en Gabon. Daarnaast beschikte Parijs over een zogenaamde interventie-divisie van 25.000 man om alle eventualiteiten in voormalig Frans-Afrika het hoofd te kunnen bieden en kon Frankrijk vanuit koloniaal Djibouti - met een garnizoen van 3500 man - de orde handhaven in de overgebleven afhankelijke gebieden, zoals Réunion, Comoren enz., en de defensieverplichtingen ten aanzien van Madagascar honoreren.
| |
De Europese hegemonie na 1965
In de tweede helft van de jaren zestig bleef vooral Frankrijk actief in Afrika. De leemte die ontstond doordat de Amerikanen en Engelsen het wapenembargo tegen de Republiek Zuid-Afrika in acht namen, werd opgevuld door Franse wapenleveranties, waarvan de waarde tot 1973 ongeveer 200 miljoen dollar had bereikt. Het belang van de Kaaproute - tengevolge van de sluiting van het Suez-kanaal in juni 1967 - gaf aan de Fran-
| |
| |
Map 1. Africa.
se posities in de Westelijke Indische Oceaan bovendien een nieuwe betekenis, die nog geaccentueerd werd (en wordt) door periodieke Franse vlootbezoeken aan de bases in Madagascar en Djibouti en gemeenschappelijke vlootoefeningen met Zuid-Afrika en de Malagassische Republiek.
Het behoeft geen betoog van hoeveel belang de Franco-Zuidafrikaanse samenwerking voor het strategisch evenwicht was in die zin dat de isolering van de Zuidafrikaanse Republiek verminderd werd en de blanke regimes in Zuidelijk Afrika van een groeiende regionale militaire superioriteit waren verzekerd.
De hegemonie van de westelijke mogendheden in de Indische Oceaan werd in deze jaren voorts verzekerd door de ad hoe Brits-Nederlandse vlootoefeningen en regelmatige CENVO-vloot-manoeuvres. Doch vanaf
| |
| |
de jaren 1972 en 1973 begon dit systeem in te storten. Een serie opstanden in Madagascar verjoeg de pro-Franse elite - die zich sinds 1960 zo copöeratief betoond had - en noodzaakte Frankrijk de militaire aanwezigheid aldaar in juni 1975 te beëindigen en zijn vlooteenheden terug te trekken. Bovendien werd Frankrijk in de tweede helft van 1975 genoodzaakt de Comoren-eilanden onafhankelijkheid te verlenen - met uitzondering van Mayotte, dat Frans wenste te blijven - en tenslotte moest Frankrijk in oktober 1975 zijn troepen uit de Republiek Tsjaad terugtrekken.
De grote vraag is nu wat er met Djibouti gaat gebeuren. Alhoewel ook hier reeds sprake is geweest van een vertrek van de Franse militairen, is het duidelijk dat het belang van deze voorpost bepaald wordt door de vragen hoe Parijs zijn toekomstige missie in de Indische Oceaan ziet, hoe de communicaties met de Franse Pacific-eilanden kunnen worden verzorgd en hoe er zonodig militaire steun aan Réunion en Mayotte kan worden verleend.
Medio april jl. zei president Giscard d'Estaing in een televisie-interview, dat zijn steun aan Zaïre ‘een signaal van solidariteit’ betekende voor alle bondgenoten van Frankrijk in Afrika. De president werd overstroomd met oproepen ten gunste van Zaïre, uit voormalige Franse kolonies als Senegal en Ivoorkust. De reden: vele Afrikaanse landen hebben zelf te kampen met potentieel lastige afscheidingsbewegingen. Maar Giscard d'Estaing had, naar mag worden aangenomen, andere redenen om in te grijpen. Zwaar gehavend door de socialistisch-communistische alliantie in de afgelopen maart gehouden gemeenteraadsverkiezingen, en beschuldigd van zwakheid door zijn eigen oorspronkelijke bondgenoten in de gaullistische partij, moest de president op binnenlands-politieke gronden optreden als een besluitvaardig leider. Misschien heeft Giscard d'Estaing ook vooruit gekeken naar de onafhankelijkheid, op 27 juni 1977, van Frankrijks laatste Afrikaanse kolonie Djibouti op de oostelijke hoorn van Afrika. Ethiopië en Somalië kibbelen over Djibouti en Frankrijk maakt stilletjes plannen er 6.000 man aan troepen heen te brengen, om in de overgangsperiode de vrede te bewaren. De luchtbrug in april jl. naar Zaïre zou volgens sommige Franse bronnen wel eens een generale repetitie kunnen zijn voor een gelijksoortige operatie in Djibouti.
De Britse component van het westelijke veiligheidssysteem in Afrika en de Indische Oceaan vertoont sinds 1973 een analoog beeld: in 1974 werd de overeenkomst met de Republiek Zuid-Afrika over de vlootbasis van Simonstown opgezegd, in maart 1975 werd de terugtocht van de Britse militaire eenheden uit Mauritius en de opheffing van de luchtmachtbasis Gan (Maldiven) aangekondigd en vervolgens geëffectueerd.
| |
| |
| |
Russische infiltratie in Afrika sedert het begin van de zeventiger jaren
Alhoewel de militaire relatie van de Russen met Afrika tot de wapenovereenkomst van 1955 met Egypte en tot de daaropvolgende militaire banden met Algerije, Soedan, Somalië, Guinee, Mali, Ghana, Kongo-Brazaville en de respectievelijke bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk Afrika kan worden teruggevoerd, is er geen twijfel over mogelijk dat de militaire activiteiten van de Russen in dit werelddeel gestegen zijn ten gevolge van het vacuüm dat door de Britse en Franse terugtocht ontstond en het toegenomen Amerikaanse vermogen om Russische doelen vanuit de Indische Oceaan - vanaf onderzeeërs - onder vuur te nemen, in het bijzonder wanneer de nieuwe basis Diego Garcia ook daarop ingesteld wordt.
Het doel van het Russische vlooteskader dat in 1968 in de Indische Oceaan verscheen en de bouw van de vloot- en luchtmachtbasis Berbera in Somalië vanaf juli 1974 - in die maand werd het vriendsschapsverdrag tussen de Sovjet-Unie en Somalië gesloten - kan ook als volgt worden samengevat:
(a) | politieke druk uitoefenen op de oeverstaten van de Indische Oceaan; |
(b) | de invloed van de Volksrepubliek China onder de oeverstaten een halt toeroepen; |
(c) | de westerse invloed onder de oeverstaten terugdringen door datgene aan te bieden wat door het Westen wordt geweigerd. |
Bovendien nam Afrika eind 1975 een zeer belangrijke plaats in de hulpverleningsactiviteiten van de Sovjet-Unie in. Hulp- en trainingsprogramma's werden steeds meer in een beperkt aantal landen, te weten: Somalië, Guinee, Kongo-Brazaville en Oeganda geconcentreerd, welke landen het gemeenschappelijke kenmerk vertonen dat zij alle bereid zijn de Russen militaire faciliteiten te verschaffen en alle in hoge mate instabiel zijn. Angola en Mozambique kunnen nu aan deze lijst worden toegevoegd.
Illustratief is voorts dat tweederde - meer dan 2300 - van alle militaire trainers uit de Derde Wereld, die in 1976 in de Sovjet-Unie werden opgeleid, uit Afrika kwamen en dat er 2600 Russische en Oosteuropese militaire adviseurs in Afrikaanse landen verblijven, inclusief 1000 in Somalië. Men mag dan ook concluderen dat de meer activistische politiek van de Sovjet-Unie sedert het begin van de jaren zeventig er in belangrijke mate toe heeft bijgedragen het strategische klimaat in Afrika te wijzigen, waardoor ook de Europese hegemonie verloren is gegaan.
| |
Russische successen in Oost-Afrika
Oostelijk Afrika en het Rode Zee-gebied waren tot voor kort kalm en leken verwijderd van het grote wereldgebeuren. Maar in deze gebieden dreigt
| |
| |
althans politiek gesproken een stormachtige periode. Het gaat daarbij niet alleen om interne twisten in een staat of zelfs troebelen tussen diverse Oostafrikaanse en Rodezee-staten, maar tegelijkertijd om een machtsstrijd tussen de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten in dit gebied, waarbij onder meer de vrije oliebevoorrading van het Westen en Japan in het geding is.
Het evenwicht in dit gebied wordt de afgelopen tijd vooral verstoord door de gebeurtenissen in Ethiopië. Lange tijd een westers bastion, richt het door interne twisten verzwakte linkse militaire regime van kolonel Mengistu Haile Mariam zich steeds sterker op de Sovjet-Unie en zet het zich sterk tegen de Verenigde Staten af. De linkse Ethiopische machthebbers, die een overwegend christelijk land regeren, verwachten van de Sovjet-Unie steun in de strijd tegen de steeds verder oprukkende guerrillastrijders die de overwegend mohammedaanse provincie Eritrea van het Ethiopische moederland willen afscheiden en het daarmee zouden afsluiten van de Rode Zee.
De recente ommekeer in de Ethiopische revolutie raakt niet alleen de 28 miljoen inwoners van het land, eens onderdanen van de Koning der koningen en nu opnieuw bedreigd door hongersnood. De beslissing van de machtsstrijd onder de militaire leiders houdt bovendien een ingrijpende verandering in van de positie van de grote mogendheden die de verwikkelingen in de Hoorn van Afrika op de voet volgen. Deze wijziging is, volgens Le Monde, zeker zo belangrijk voor de toekomst van westelijk Afrika als de met Russische en Cubaanse steun behaalde overwinning van de linkse bevrijdingsbeweging MPLA in Angola vorig jaar is geweest.
Ethiopië en de daarbij behorende Darlah-eilanden vormen immers de voornaamste schakel in de internationale controle via de Rode Zee, de Straat van Bab-El-Mandeb en de kusten van de Indische Oceaan over de zogenaamde olieroute, de navelstreng tussen de westerse landen en de oliestaten aan de Perzische Golf. De in het voordeel van de radicale stromingen uitgevallen machtsstrijd binnen het militaire bewind van Addis Abeba heeft de berekeningen van de grote mogendheden in de war geschopt, die om verschillende redenen gespeculeerd hadden op de val van de voorlopige militaire regering en de machtsovername door één van de twee oppositiepartijen; te weten de verboden Revolutionaire Volkspartij of de rechtse Ethiopische Democratische Unie.
De felicitatietelegrammen die de leider van de radicale Holetta-groep binnen de militaire junta, kolonel Mengistu, kreeg uit Moskou, Peking en Havanna, vormden de eerste officiële en plechtige erkenning van de Ethiopische revolutie door de landen van het socialistische kamp. Tot voor kort hebben deze landen zich nogal omzichtig opgesteld tegenover deze nogal ongewone en schijnbaar onstandvastige revolutie, die een marxistische terminologie merkwaardig genoeg vergezeld deed gaan van militaire en
| |
| |
financiële steun uit de Verenigde Staten. Zowel in het Kremlin als in Washington en Peking leek men overigens sinds de val van het keizerrijk in september 1974 wijselijk af te wachten wat er uit de Ethiopische heksenketel te voorschijn zou komen.
De rook lijkt nu wat te zijn opgetrokken. Voorlopig kunnen er twee conclusies worden getrokken: de Amerikaanse invloed in Ethiopië is beduidend minder geworden en de Russen hebben hun aanwezigheid in dit gebied, voorheen beperkt tot Zuid-Jemen en Somalië, weten te versterken. De verklaring van de eerste vice-president in Addis Abeba, Atnafu Abate, medio februari jl., dat Ethiopië voortaan zijn wapens van het socialistische kamp zou betrekken, lijkt ditmaal meer op het eindresultaat van een ontwikkeling die al sinds vijf maanden aan de gang is, dan op een indirecte chantage aan het adres van Washington. Vorig jaar bezochten Ethiopische delegaties al regelmatig Moskou, Belgrado en Oost-Berlijn en liet de Russische pers zich over het algemeen lovend uit over de Ethiopische revolutie.
Met de voorlopige militaire regering sympathiserende Ethiopische studenten in Moskou stonden bij de Sovjet-autoriteiten in een goed blaadje, terwijl leden van de met de Revolutionaire Volkspartij gelieerde Wereldstudentenfederatie scherp in de gaten werden gehouden. Vorig jaar sloot het pro-Russische Zuid-Jemen de kantoren van het Eritrese Bevrijdingsfront. Sindsdien betuigt het keer op keer zijn sympathie met Addis Abeba. Vermoedelijk hebben de Russen ook hun Somalische bondgenoten afgeraden de door hen opgeëiste provincie Ogaden openlijk aan te vallen, wat gezien de politieke en militaire zwakte van Ethiopië zeker niet zonder succes zou zijn gebleven.
Inmiddels heeft de Russische toenadering tot Ethiopië geleid tot een verdere verkoeling van de relaties tussen de Sovjet-Unie en Somalië, lange tijd het voornaamste Russische steunpunt in Afrika, waar eens president Said Barre bekendheid genoot als ‘de pionier van het wetenschappelijk socialisme’ in Afrika.
Zoals vermeld eist Somalië de Ethiopische provincie Ogaden op en de Russische hulp aan Addis Abeba is voor de Somali's volstrekt onverteerbaar. Zij negeerden daarom recente Russische verzoeken om de Somalische steun aan het Eritrese verzet te beëindigen. President Barre ontving in maart jl. een erkend Moskou-hater als president Numeiri van Soedan en Somalische diplomaten lieten onlangs weten dat hun land in een hernieuwde band met het Westen geïnteresseerd is.
| |
Verwarde belangenstrijd in oostelijk Afrika
De Verenigde Staten wekken sinds kort de indruk Ethiopië ‘in de steek te laten’ en, in samenspel met Saoedi-Arabië, al hun kaarten te zetten op
| |
| |
het buurland Soedan, dat sinds een maand of vier op voet van min of meer openlijke oorlog staat met Addis Abeba. Saoedi-Arabië en Koeweit, beide bondgenoten van de Verenigde Staten, zijn op het ogenblik de belangrijkste vrienden van de verzetsbeweging die afscheiding van de Noordehtiopische provincie Eritrea nastreeft. Al deze factoren, die bijna ongemerkt de internationale spelregels in dit gebied op hun kop hebben gezet, moeten gezien worden tegen de achtergrond van de voorgenomen dekolonisering van Frans Somaliland het gebied rond de stad Djibouti (Atar- en Issaland) en de onvermijdelijke terugtrekking van Frankrijk uit oostelijk Afrika. Zo lijkt 1977 voor geheel Oost-Afrika een jaar van doorslaggevende betekenis te worden.
Het Amerikaans-Ethiopische bondgenootschap dateert van vlak voor de Tweede Wereldoorlog, toen Amerikaanse oliemaatschappijen belangrijke concessies kregen toegewezen in de provincie Ogaden. De eerste militaire akkoorden werden gesloten in 1953, toen Addis Abeba vijf miljoen dollar in het vooruitzicht werd gesteld, naast Amerikaanse hulp voor de stapsgewijze uitbouw van een modern leger van veertig duizend man. In ruil daarvoor kregen de Verenigde Staten toestemming voor de vestiging van de elektronische luisterpost Kagnew in de buurt van de Eritrese hoofdstad Asmara, die jarenlang als een belangrijke schakel heeft gefungeerd in het Amerikaanse strategische communicatienetwerk. Na 1960 werd de militaire samenwerkingsband tussen de Verenigde Staten en Ethiopië nauwer aangehaald. Het buurland Somalië was inmiddels onafhankelijk geworden en sloot in 1961, 1966 en 1974 militaire akkoorden met de Sovjet-Unie, dat in ruil voor omvangrijke wapenleveranties over faciliteiten kon beschikken in de aan de Indische Oceaan gelegen havenstad Berbera.
Sindsdien ontving Ethiopië bijna de helft van de totale Amerikaanse hulp aan zwart Afrika. In 1964, toen in Eritrea de gewapende opstand uitbrak, werden de wapenleveranties verder opgevoerd. Tegelijkertijd zocht Addis Abeba ook toenadering tot Israël, dat militaire adviseurs en deskundigen op het gebied van de guerrillabestrijding stuurde, totdat in 1973 de Arabische druk zo groot werd dat keizer Haile Selassie zich genoodzaakt zag met Jeruzalem te breken.
Met het uitbreken van de Ethiopische revolutie in februari 1974 werd ook het mes gezet in de wapenleveranties van de Verenigde Staten, die de militaire regering in Addis Abeba na de machtsovername herhaaldelijk te verstaan hebben gegeven weinig op te hebben met de door haar ingeslagen links revolutionaire koers. Naarmate het revolutionaire proces vorderde, begonnen de Ethiopische militaire machthebbers van hun kant zich steeds onbehagelijker te voelen bij hun bevoorrecht bondgenootschap met de Verenigde Staten en een nieuwe tactische toenadering tot Israël, bevreesd als ze waren voor hun geloofwaardigheid in de ogen van de Derde Wereld en van de marxistische intellectuelen in eigen land.
| |
| |
De politieke prijs die ze voor een dergelijk ‘tegennatuurlijk’ bondgenootschap moesten betalen, werd des te groter naarmate de Amerikanen, die inmiddels een begin hadden gemaakt met de ontruiming van de basis Kagnew, kariger werden met hun steun en vanaf 1975 zelfs de integrale terugbetaling eisten voor een deel van de wapenleveranties. Bovendien was de Amerikaanse regering niet in staat gebleken haar conservatieve Arabische bondgenoten af te houden van steun aan de Eritrese verzetsbeweging.
Het Eritrese Bevrijdingsfront (ELF) heeft samen met enkele verwante organisaties al ruim tweederde van Eritrea in handen en de Rodezee-havens Massawa en Aseb zijn vrijwel door opstandelingen omsingeld. Het Eritrese verzet wordt gesteund door het grootste deel van de Arabische wereld en vooral door Egypte, het buurland Soedan en Saoedi-Arabië. Deze assistentie van de gematigde Arabische wereld aan de Eritrese afscheidingsbeweging zal Washington niet geheel onwelkom zijn, omdat deze hulp zich niet alleen tegen de linkse Ethiopische machthebbers richt, maar ook tegen hun Russische vrienden.
Afgezien van de mate van ideologische verwantschap biedt de toenadering tot de Sovjet-Unie de Ethiopische machthebbers aanzienlijke voordelen, ook al brengt een plotselinge wisseling van wapenleverancier talrijke technische problemen met zich mee voor een leger dat vijfentwintig jaar lang op z'n Amerikaans is uitgerust.
De militaire machthebbers in Addis Abeba kunnen nu de hoop koesteren hun geschil met Somalië, eveneens bevriend met de Sovjet-Unie, in der minne te schikken of op zijn minst tijd te winnen en in Djibouti niet aan het kortste eind te trekken. Het heeft er overigens alle schijn van dat men zich in de Somalische hoofdstad Mogadishoe zorgen maakt over deze ‘gewijzigde samenloop van omstandigheden’. Aan het noordelijk front hopen de Ethiopische machthebbers met steun van de Sovjet-Unie en haar Oosteuropese bondgenoten de Eritrese verzetsbeweging verder in de armen te drijven van de conservatieve ‘pan-arabisten’ en haar zo het waardevolle etiket van ‘vrijheidsstrijders’ te ontnemen.
Alles wel beschouwd heeft de Sovjet-Unie vermoedelijk een belangrijk punt gescored in de Hoorn van Afrika. Maar voorlopig beschikt Ethiopië nog altijd over een zekere speelruimte temidden van deze internationale maalstroom van speculaties. Niets wijst er overigens op dat de banden met de Verenigde Staten en Israël definitief verbroken zullen worden, zelfs niet dat de basis Kagnew door de Amerikanen geheel zal worden ontruimd.
Niettemin vallen de recente ontwikkelingen ongetwijfeld negatief uit voor Israël, dat de Ethiopische machthebbers steeds heeft gesteund tegen het Eritrese verzet om te voorkomen dat de Rode Zee door de onverhoopte geboorte van een zelfstandige moslim-staat Eritrea een geheel Arabische zee zal worden.
| |
| |
Israël is voor zijn handel met Afrika en Azië en vooral voor de aanvoer van olie uit Perzië afhankelijk van de vrije doorgang door de Rode Zee en de Straat van Bab-El-Mandeb en herinnert zich zeer wel hoe deze doorgang tijdens vorige Israëlisch-Arabische oorlogen door de Arabieren werd afgesloten.
Israël heeft zijn militaire aanwezigheid in de Rode Zee sinds 1973 daarom spectaculair vergroot en beschermt nu zijn zuidelijke uitvalsroute naar de Indische Oceaan met nieuwe F 15 lange-afstandsstraaljagers en hoogst moderne, zelf ontworpen Reshef-raketboten, die een bereik hebben van ongeveer 4000 zeemijlen. De Arabieren hebben de Ethiopische machthebbers er herhaaldelijk van beschuldigd de Israëli's in ruil voor steun in de strijd tegen het Eritrese verzet in Ethiopië militaire faciliteiten te verlenen.
Tenslotte blijft de vraag of het socialistische bewind in Addis Abeba zijn nieuwe beschermers (de Russen) hondentrouw zal betonen. Het is weinig waarschijnlijk dat Ethiopië, zelfs verzwakt door de interne strijd, zal aanvaarden een pion in de grote wedstrijd om de Indische Oceaan te worden. Voorts betekent een binnenlandse omwenteling nog niet zonder meer een doorbraak van een traditioneel buitenlands beleid.
Sinds keizer Menelik, en na hem Haile Selassie, heeft Ethiopië als grondbeginsel van zijn buitenlands beleid steeds aangehouden:
1 | - het binnen de perken houden van het opdringen van westerse mogendheden ten koste van Ethiopië; |
2 | - het voorkomen van een Arabische omsingeling; |
3 | - het met behulp van andere staten in stand houden van de nationale eenheid. |
Onder Haile Selassie heeft Ethiopië een pragmatische ‘alle windrichtingen’ diplomatie bedreven. Hoewel Ethiopië steeds als bastion van Amerika en Israël werd beschouwd, was Haile Selassie als in juni 1959 en daarna in 1967 en 1970 op bezoek geweest in Moskou. Ethiopië ontving een lening van veertig miljoen roebel. Maar ook minister-president Tsjoe En-laj werd ontvangen in Addis Abeba en in 1970 werd de Volksrepubliek China door Ethiopië erkend. In oktober 1971 ontving Ethiopië een lening van de Chinese Volksrepubliek ter waarde van ongeveer 100 miljoen dollar. Ten aanzien van de onafhankelijkheidsstrijd in Algerije, Rhodesië, de Republiek Zuid-Afrika en Vietnam koos Haile Selassie steeds partij voor de progressieven.
Het gaat er nu om of de linkse militaire machthebbers in Addis Abeba in staat zullen zijn blijk te geven van evenveel strategische scherpzinnigheid als de keizer, aan wie men achteraf veel kan verwijten, maar niet dat hij geen uitzonderlijk gevoel had voor een flexibele diplomatie in dienst van zijn land.
| |
| |
| |
De Amerikaanse Afrika-politiek vóór Angola
Voor een goed begrip moet worden opgemerkt dat de Verenigde Staten zich nooit als een Afrikaanse macht hebben beschouwd. Gedurende de jaren van de zogenaamde strategische dekolonisatie bleven de Amerikanen er dan ook op wijzen dat dit deel van de wereld in eerste instantie tot de Europese belangensfeer en Europese verantwoordelijkheid behoorde. Desalniettemin beschikten de Verenigde Staten in Marokko, Libië (tot de val van koning Idris in 1969), Ethiopië en Liberia over een aantal militaire bases. Ook werd militaire steun verleend aan een aantal Afrikaanse landen.
In tegenstelling tot Groot-Brittannië en Frankrijk, die speciale redenen hadden voor militaire aanwezigheid in Afrika en communicatiefaciliteiten met bepaalde Afrikaanse staten, hebben de Verenigde Staten sinds 1970 de positie ingenomen dat het probleem in de Indische Oceaan bestond uit het geven van het juiste antwoord op de toegenomen militaire en maritieme aanwezigheid van de Sovjet-Unie. Een uitzondering hierop vormde de Amerikaanse belangstelling voor Ethiopië, waarvoor de rationele grond na de afzetting van keizer Haile Selassie echter verdween, aangezien Ethiopië's gematigdheid en bemiddelingsfunctie in Afrikaanse aangelegenheden niet langer verzekerd mocht worden geacht. Mede in verband met het gereedkomen van de basis Diego Garcia werd de basis in Ethiopië afgelopen maart gesloten. Doch wel paste de levering van een squadron gevechtsvliegtuigen aan Kenya in deze politiek, waarbij zeker de overweging heeft meegespeeld dat Kenya nu de enige Afrikaanse kuststaat tussen de Republiek Zuid-Afrika en Ethiopië is die aan de Verenigde Staten in geval van nood militaire faciliteiten (onder meer overvlieg- en landingsrechten) zou willen verlenen. Ook lag het voor de hand om in de jaren 1970-1975 stilzwijgende steun te verlenen aan de blanke regimes in Zuidelijk-Afrika. Deze steunverlening kwam onder andere tot uitdrukking in het dulden van het Portugese kolonialisme in ruil voor basisrechten op de Azoren; de levering van transportvliegtuigen aan Portugal en de Republiek Zuid-Afrika; schending van de economische Rhodesië-boycot van de Verenigde Naties; en gebruik van Amerikaanse veto's in de Veiligheidsraad om maatregelen tegen de blanke regimes te voorkomen.
| |
Afrika-politiek van de Verenigde Staten nà Angola
De Angolese burgeroorlog van juli 1975 tot maart 1976 leverde echter het bewijs dat de Afrika-politiek van de Verenigde Staten was verouderd. Enerzijds was de Russisch-Cubaanse interventie een gevolg van het machtsvacuüm, ontstaan door de Portugese terugtocht, anderzijds een waarschuwing dat soortgelijke ontwikkelingen onder alle omstandigheden
| |
| |
moesten worden vermeden.
Daarom kondigde minister Kissinger in zijn Afrika-trip van april 1976 een nieuwe Afrika-politiek aan, die gekenmerkt werd door:
(a) | belofte van steun aan de zwarte regeringen die Rhodesië omringen - hulp voor Zambia en Zaïre; |
(b) | verbale steun aan een meerderheidsbewind in Rhodesië en afschaffing van rassendiscriminatie in de Republiek Zuid-Afrika; |
(c) | oppositie tegen het Smith-regime en diplomatieke druk om partijen rond de conferentietafel te verenigen. |
In zijn Lusaka-toespraak van 27 april 1976 waarschuwde minister Kissinger de Russen en Cubanen echter, dat een nieuwe interventie in Afrikaanse regionale conflicten onvermijdelijk Amerikaanse vergelding ten gevolge zou hebben en liet hij er geen twijfel over bestaan dat in afwijking van Rhodesië en Namibië de blanke minderheid in de Republiek Zuid-Afrika zelfs als een historisch Afrikaans volk moet worden beschouwd.
Het belangrijkste aspect van de nieuwe Amerikaanse Afrika-politiek is echter dat Washington zich nu actief met de oplossing van de politieke en militaire conflicten van deze regio is gaan bezighouden.
| |
Castro's Afrikaanse conquista
Fidel Castro heeft zich na lange strijd aan het dictaat van Moskou moeten onderwerpen. In 1975 werd tenslotte de verwaarloosde en verdachte Cubaanse communistische partij in alle eer tot staatspartij geproclameerd, nadat Cuba reeds een staatsinrichting naar Russisch model, nieuwe vakbonden en een hiërarchisch georganiseerde strijdmacht geaccepteerd had. Maar ook daarna heeft Castro de kunst verstaan zich persoonlijk te profileren. De Cubaanse militaire interventie in Angola stelde de wereld voor een raadsel. Slechts één ding staat vast: zonder toestemming van de Kremlinleiders had Castro deze onderneming nimmer kunnen uitvoeren, want voor het transport was hij van de Sovjet-Unie afhankelijk. Maar op een gegeven moment stonden naar schatting 20.000 Cubaanse militairen op Afrikaanse bodem, dit wil zeggen 20% van Castro's leger. De operatie heeft Cuba stellig veel gekost. Veel westelijke interpretatoren zijn uitgegaan van de reusachtige schuld van Cuba aan de Sovjet-Unie: Castro zou op bevel van de Kremlinleiders zijn troepen naar Angola gezonden hebben. Deze theorie doet echter onvoldoende recht aan Castro's eigen motieven. In zijn gedachtenwereld bestaat zoiets als een Afrikaanse droom. De Cubaanse revolutie heeft bijgedragen tot de gelijkstelling van de negers en mulatten en Castro noemt zijn volk gaarne Latijns-Afrikaans - wellicht mede als reactie op de uitstoting van Cuba uit de Organisatie van Amerikaanse Staten. In het begin van de jaren zestig knoopte hij reeds betrekkingen aan met progressieve Afrikaanse bewegingen. Behalve in Angola
| |
| |
vindt men thans Cubaanse militaire en technische adviseurs in Kongo-Brazzaville, Sierra Leone, Guinee, Guinee-Bissau, Equatoriaal-Guinee, Mozambique, Tanzania, Zambia en sinds kort kennelijk ook in Oeganda. Dit wijdvertakte Afrika-engagement kan niet meer alleen door onderworpenheid aan de Russische geldschieter verklaard worden. Het gaat trouwens terug tot de strijd van verzet tegen de Russische opperheerschappij. Castro's missionaire drang, die vooral wortelt in een idealistisch individualisme van Latijns-Amerikaans stempel, heeft zich zeker in het vorige decennium niet laten inperken door Moskou. En hoewel hij later gedwongen is tot respectering van de Russische doctrines, mag men niet zonder meer aannemen dat hij een betrouwbaar instrument van het Kremlin is geworden. Het meest waarschijnlijke is dat de Cubaanse interventie in Angola het gevolg is van een gunstige samenloop van de belangen van Moskou en Havanna. Voor het ogenblik zijn het de Russen die er het meeste profijt van trekken; zij hebben in Afrika prestige gewonnen, benevens steunpunten voor hun marine aan de Atlantische Oceaan. Ook het prestige van Castro is gestegen; op zijn reis door Afrika in april jl. heeft hij zich laten toejuichen. De Cubaanse macht in Afrika steunt echter op lemen voeten, want in Angola is het verzet geenszins gebroken. Er zijn duidelijke aanwijzingen dat Cuba eind vorig jaar geprobeerd heeft zijn troepen geleidelijk uit Angola terug te trekken, maar van dit voornemen is teruggekomen.
De repercussies voor Cuba zelf worden steeds ernstiger. Behalve verliezen aan kader en aan financiële middelen door de strijd in Angola heeft het suikerland vorig jaar oogstverliezen geleden tengevolge van een aanhoudende droogte. De Cubaanse dictatuur moge in staat zijn boze reacties van de bevolking te onderdrukken, de psychologische gevolgen blijven op langere termijn niet uit. En wanneer de eenheid binnen de strijdkrachten zou afbrokkelen, krijgt Castro een nog veel hogere rekening gepresenteerd. De overwinning in Angola zou dan misschien het begin van zijn persoonlijke nederlaag worden.
|
|