| |
| |
| |
Taal- en maatschappijstructuren in Japan
F. Boenders
Op het jaarlijkse congres van Japanse dialectologie werd de Belgische professor (en missionaris van Scheut) W.A. Grootaers gevierd ter gelegenheid van zijn 65ste verjaardag. In het raam van een reeks uitzendingen, gewijd aan Japanse literatuur, religie en cultuur (Essay-3) deed de Belgische Radio en Televisie (BRT - 3) een beroep op de kunde en de ervaring van deze landgenoot. Van het boeiende gesprek met Prof. Grootaers konden in het radioprogramma slechts fragmenten opgenomen worden. Het leek ons dan ook de moeite waard grotere gedeelten van dat interview aan de lezers van Streven voor te stellen.
| |
Westers dialectoloog in Japan: hoe kon en kan dat?
Professor Grootaers, tijdens uw zesentwintigjarig verblijf in Japan bent u, gedeeltelijk als autodidact, de grote specialist van de Japanse dialecten geworden. Vanwaar die belangstelling voor de dialectologie?
- Ik ben geboren in een gezin waar de dialectologie in het centrum van de belangstelling stond en het aangenaamste gespreksthema was. Mijn vader stond erop dat wij als kind naar de dorpsschool buiten Leuven gingen om te beginnen met het echte dialect van Leuven. Dan heb ik de Zuidnederlandse Dialectencentrale zien geboren worden, in 1922. Dat was een indrukwekkende benaming voor wat het toentertijd was - een kamer bij ons thuis. Pas enkele jaren later is ze een onderdeel geworden van het biologisch laboratorium van de universiteit. Toen ik dan naast filosofie en theologie ook Chinees studeerde als voorbereiding op het missieleven kreeg ik verlof om ieder vrij ogenblik dat ik wou gebruiken in het laboratorium van vader te gaan werken. Daar heb ik, eerst voor mijn plezier, geholpen bij het vervaardigen van taalkaarten. Daarna heb ik taalkaarten ontworpen die enig nieuw licht wierpen op de taalontwikkeling. Mijn eerste artikel, vijftig bladzijden lang, met twee kaarten, werd gepubliceerd in de Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Dialectologie. Ik trof in de dialectologie een gebied aan, waar men de taalveranderingen niet zozeer theoretisch bestudeert danwel in verbinding met de levende mens,
| |
| |
de levende cultuur en het volksleven. Dat was de tendens die mijn vader ook had. Hoewel hij gevormd was in de Duitse school van dialectologie, met name die van Venker en van Frings, was zijn methode toch veel meer Frans georiënteerd, dat wil zeggen hij placht taalkaarten te bestuderen volgens de geografische distributie van de vormen die met de cultuur verbonden zijn: de wegen, de economische ontwikkeling, enzovoorts.
In 1939 vertrok ik naar China. Twee jaar lang kreeg ik les in het gesproken Chinees, en had buitendien het grote geluk een Chinese dialectoloog te leren kennen die werkzoekend was en mij privé-les gaf, waarin we samen boeken over Chinese dialectologie bestudeerden. Drie jaar lang verzamelde ik dialectmateriaal en maakte ik kaarten - iets waar tot dan toe niemand aan gedacht had. Ik bleek de eerste te zijn die op dat gebied onderzoek deed. Twee jaar later volgde een benoeming aan de Katholieke Universiteit van Peking, waar ik Chinese dialectologie doceerde. Ik ging met de Chinese studenten op dialectenreis - twee maanden lang in '47 en dezelfde periode in '48. Einde 1948 kwam daar een einde aan omdat wij uit China weg moesten. Toen bleek dat wij niet meer naar China mochten terugkeren, heb ik dadelijk gevraagd om naar Japan te gaan omdat de geschreven taal, althans de karakters, dezelfde zijn en ik dus vlug de taal kon aanleren.
In Japan was ik dan eerst vijf jaar onderpastoor in een dorp, waar ik de mensen en vooral de taal heb leren kennen. Na vijf jaar werd ik benoemd in Tokio, waar ik contacten kon leggen met de Japanse dialectologen. Ik heb eerst hun colleges en seminaria gevolgd als vrije leerling. Al snel bleek dat de kaartenmethode, die ik van mijn vader geleerd had en die ikzelf in China geperfectioneerd had, vrijwel onbekend was. Men verzocht mij derhalve mee te helpen aan de Nationale Dialectenatlas van Japan. Momenteel werk ik bovendien aan verschillende universiteiten, waar ik leiding geef aan studenten, die de Japanse linguïstiek bestuderen en onder wie zich lui bevinden die hun eigen dialect als hoofdmateriaal kiezen voor hun dissertatie of proefschrift.
Viel de overgang van China naar Japan u zwaar?
- Ik was naar China gekomen in de overtuiging dat ik daar zou sterven. Er is altijd een nostalgie gebleven zowel naar het land als naar het volk, dat ik nog steeds beschouw als één van de grootste volkeren van de wereld. Aan de andere kant heb ik eigenlijk de weg gevolgd die sommige boeddhistische monniken gevolgd hebben: om Japan te begrijpen dient men nu eenmaal China en de Chinese cultuur te kennen. Zoals de Chinese boeddhistische monniken naar Indië trokken om daar in de leer te gaan, en de Japanse boeddhistische monniken in de achtste eeuw naar China, zo ging ik als een moderne monnik van China naar Japan. Het was een natuurlijke ontwikkeling, omdat het confucianisme van de Chinese bescha- | |
| |
ving in feite voor een groot deel de tegenwoordige Japanse cultuur bepaalt. Ik had een streepje voor op vele andere vreemdelingen omdat ik al direct kon lezen.
Bent u als bekend taalkundige en dialectoloog van het Japans helemaal geaccepteerd in deze soms xenofobe cultuur? Blijft u ergens de niet-Japanner, de blanke man, de buitenstaander?
- Cultuur en wetenschap schat men in Japan zeer hoog. Dank zij mijn faam als dialectoloog vraagt men mij geregeld om commentaar in media als kranten, tijdschriften, televisie en radio. Ik heb het dan over godsdienst of over taal, al naargelang de programma's. Wat betreft uw vraag over de ‘buitenstaander’. Wanneer men een onbekende Japanner op straat tegenkomt en men heeft een blank gezicht, dan is het enige besluit voor hem: dat is een Amerikaanse toerist die hier een paar weken doorbrengt. Daarom moet ik iedere onbekende Japanner die ik aanspreek er eerst van overtuigen dat ik Japans spreek, en wanneer hij dan merkt dat ik hier niet sinds een week of twee ben, dan gaat het natuurlijk goed. Ik beschouw de Japanner als een mens die men makkelijk kan benaderen als men langs zijn deur binnengaat. Ik doe wat de Japanners onder mekaar ook doen, namelijk vragen waar ze geboren zijn. Ik heb heel Japan doorkruist, ik ken de kenmerken van iedere provincie, de mooie monumenten of landschappen ervan, en ik vraag dan aan de persoon waar hij precies vandaan komt. Meestal blijkt dat ik daar geweest ben, en kan ik zeggen: ja, ik herinner me die of die tempel of dat bergje, en dan is het ijs onmiddellijk gebroken. Je moet de mensen aanpakken langs de wortels, die in Japan nog zeer sterk regionaal zijn. In internationale havensteden zoals Kobe en Yokohama is men eraan gewend vreemdelingen te zien omdat er, zoals in Kobe, meer dan 20.000 wonen, maar overal elders valt ons gezicht op. En in kleinere dorpen of in de minder ontwikkelde lagen van de maatschappij is de eerste indruk die een blank gezicht - vooral met blauwe ogen en een grote neus - geeft, te vergelijken met de indruk die de Amerikaans zwarte schrijver James Baldwin beschrijft (hij bracht namelijk één jaar door in een Zwitsers dorp): een neger in een Zwitsers dorp, dat is inderdaad de indruk die wij blanken geven als we hier ergens in een dorp komen.
| |
Contacten tussen Westerse en Japanse literatuur
We mogen niet vergeten dat de gewone Japanner tienduizend maal méér weet over het buitenland dan de gemiddelde westerling over Japan. Een krant van twintig bladzijden bevat tenminste drie of vier bladzijden buitenlands nieuws. De drie grote kranten hier hebben elk zes miljoen lezers per dag. Wat de kennis van onze cultuur betreft, is het zo dat de gemiddel- | |
| |
de Japanse student honderden boeken buitenlandse literatuur in vertaling heeft gelezen. Hij is veel internationaler georiënteerd dan men in het Westen pleegt te denken. Als hij merkt dat een vreemdeling Japans spreekt, dan stelt hij ontzaglijk veel vragen over het buitenland, hij wil er steeds méér over weten. Op een gegeven moment ontstaat het gevaar dat men de vreemdeling gaat beschouwen als een soort universele autoriteit. Het zou best kunnen dat men mij vandaag of morgen vraagt wat ik van de zijdecultuur in Lyon denk - waar ik volstrekt niets van af weet.
- De vertalingen van buitenlandse literatuur, waar u het even over had, worden hier al verslonden sedert het einde van de vorige eeuw, toen Japan zich openstelde voor het Westen. Wat is er te zeggen over de kwaliteit van die honderdduizenden vertalingen? U hebt, in verband met deze kwestie, een bestsellend boekje gepubliceerd met als titel ‘Verkeerde vertalingen’. En wat kunt u vanuit uw ervaring op dat gebied vertellen over de betrouwbaarheid van de westerse vertalingen van Japanse literatuur, die onze enige bron van kennis zijn wat betreft de literaire esthetica?
- Het is in Japan niet gebruikelijk dat vertalers elkaars werk kritiseren. Ook de lezers in dit land zijn ongelooflijk geduldig en kopen alles wat vertaald is, ook al is het bijna onleesbaar. Een andere zaak is dat Japan sedert het einde van de vorige eeuw een speciale ‘vertaalstijl’ heeft ontwikkeld: de Japanners verwachten dat een werk uit een vreemde literatuur niet in gewoon Japans vertaald wordt, maar in een exotisch soort Japans dat niet zelden onbegrijpelijk is, vooral wanneer het gaat om filosofische teksten. De werken van Mounier zijn in het Japans vertaald, maar zijn absoluut onleesbaar. Niet alleen staan er fouten in, bovendien is de zinconstructie slaafs afgekeken van de Franse constructie; je moet dus Frans kennen om het Japans te verstaan! Het bijzondere aan deze toestand is dat de lezers deze ‘vertalingen’ blijven kopen. Zou men in Parijs zo'n vertaling in gebroken Frans publiceeren, dan ging de uitgever dadelijk failliet. Hier niet, hier verdienen ze er grof geld mee. Nu was dat boek van mij in zover nieuw dat ik mij kritisch opstelde ten aanzien van deze stand van zaken. Kritiek uitbrengen verwekt in Japan altijd opschudding; daarom zijn er ook zestigduizend exemplaren van verkocht. De mensen waren stomverbaasd dat de boeken die ze bij de hand hadden zo slecht vertaald waren, dat die beroemde vertalers eigenlijk de taal niet kenden.
De Japanners die vreemde literatuur vertalen, hebben bijna nooit in het land waar het boek geschreven is, geleefd. Het mag dan ook bijna een wonder heten dat er toch nog een aantal werken werkelijk goed vertaald zijn. Ik heb op verzoek van een Japanse uitgever een paar keer een Engelse vertaling van een Japans boek nagekeken en heb daar een klein aantal foutieve vertalingen in gevonden. Wat mij daarbij het sterkst is opgevallen, is de vrijwel onherkenbare atmosfeer: blijkbaar is de typische gevoels- | |
| |
waarde die een Japanse roman in het Japans heeft, ontzettend moeilijk in een westerse taal weer te geven. De Franse of de Amerikaanse vertaler probeert natuurlijk de Japanse kleur en geur te bewaren, maar of dat altijd lukt, durf ik sterk te betwijfelen.
In uw vraag klinkt echter vooral door waarom er zoveel honderden Japanse boeken nooit vertaald zijn. Men vertaalt natuurlijk enkel wanneer men hoopt of weet dat de tekst zal gedrukt worden. Heel wat uitgevers beslissen zelf dat deze of gene schrijver niet vertaald moet worden, zonder eigenlijk precies te weten waarom niet. Buitendien is het aantal westerse vertalers verschrikkelijk klein. Het Westen dient hier beslist een mea culpa te slaan: er zijn veel te weinig mensen die bereid zijn Japans te leren.
- Hebt u het gevoel dat wij in het Westen via de (vrij schaarse) vertalingen een representatief beeld van de moderne Japanse literatuur krijgen? Of vertegenwoordigen de voorhanden zijnde vertalingen van Tanizaki, Kawabata, Mishima, Oë, Abé, Endo en nog een paar anderen slechts een fractie van een enorme wereld, die veel rijker is?
- Het is zeker alleen maar een fractie. Van de dertigduizend nieuwe boeken die elk jaar verschijnen zijn er waarschijnlijk wel vijfduizend of tienduizend novellen of romans. Nu, als er daarvan één of twee vertaald worden, mag men al blij zijn. Bovendien, wat de gewone Japanner leest en waar hij de invloed van ondergaat, wordt praktisch niet vertaald. Ik zou zeggen dat de Japanse literatuur in het Westen een uitgezuiverde bellettrie is. Mishima is uiterst moeilijk te lezen in het Japans, de gewone mens in de straat leest Mishima niet, omdat hij met opzet archaïsche woorden gebruikt. Zoals u weet, heeft het Japanse schrift zich na de oorlog moeten beperken tot 1.800 karakters, wat veel te weinig is om te schrijven. Mishima hield zich geenszins aan die regel, en maakte rustig gebruik van de drie tot vierduizend karakters van voor de oorlog.
- Hij was ongetwijfeld een eliteschrijver, al was hij terwille van zijn provocerend gedrag in geheel Japan vermaard.
- Men vertaalt een eliteliteratuur, die dan de bron wordt van geleerde dissertaties over literaire theorieën, dat wel, maar zij is toch niet datgene wat de gemiddelde Japanner dagelijks leest.
Een aparte vermelding verdient een Japanse specialiteit: de vanzelfsprekende cultus van de literatuur, vooral van het dichten. De gewone Japanner, zelfs de intellectuele Japanner weet niet dat de drie grote kranten iedere zondag een volledige bladzijde wijden aan de Japanse haiku. Duizenden haiku worden iedere week door gewone mensen ingezonden. Die worden gepubliceerd en gekritiseerd door specialisten, jaar in, jaar uit. In iedere familie, in elk gezin is er iemand die verzen maakt. Dat wordt als vanzelfsprekend beschouwd, men lacht er niet mee, integendeel, het is
| |
| |
een benijdenswaardige zaak!
- Een dichter hier, neem ik aan, is dan ook geen halfgod.
- Neen. Grootmoeder schrijft een vers, vader heeft zich aan het dichten gezet, het produkt naar de krant gestuurd en het is verschenen. De keizer geeft in het begin van het jaar een versmotief op. Iedereen wordt uitgenodigd, zich daarop te laten inspireren. Tegen de eerste oktober moeten de gedichten naar het keizerlijk hof gestuurd worden - ieder jaar komen er zo'n twintigduizend binnen - en de beste twaalf worden dan voorgelezen voor de keizer. Er heest dus een atmosfeer van vanzelfsprekende bewondering voor verzen, van aandacht voor de poëzie van het dagelijkse leven. Er is geen plaats in huis waar niet een bloem staat, moeder zet iedere dag verse bloemen neer, ook op de meest onverwachte plaatsen. De westerling zal wel even opkijken dat er op het vensterbankje van de WC een bloem staat. De taxichauffeur en de buschauffeur brengen iedere dag één bloempje mee dat ze in een plastic vaasje voor hun zitplaats schikken.
| |
Taal- en gedragspatronen in de samenleving
- Wat zijn de basiswaarden die een jonge Japanner in oorsprong als levensoriëntatie meekrijgt?
- Van mijn eerste jaren in Japan af heb ik de indruk gekregen dat de confucianistische familiemoraal in Japan nog heel sterk leeft, meestal zonder woorden, in het gedrag van de mensen. Dat betekent onder meer trouw aan de familie, onderwerping aan de familie-autoriteit, ook vertegenwoordigd door de familiegraven. Met het tweejaarlijkse boeddhistische dodenfeest komen niet alleen de oude heer en de oude dame het graf van hun voorouders versieren, maar alle kinderen moeten mee, en de kinderen leren daar voor het graf te buigen en verschillende religieuze gebaren te maken. In de familie zelf maakt men overigens weinig uitdrukkelijk religieuze gebaren, tenzij indien grootvader of grootmoeder inwoont, dan wordt ieder avondmaal, dat de hoofdmaaltijd is, begonnen met een offerande van een beetje gekookte rijst en een vrucht voor het beeld van de afgestorven grootvader. Die soort cultus bestaat, maar voor andere zaken zijn er geen uitdrukkelijke gebaren die behoren tot één of andere religie.
De groepstrouw, niet alleen groepsverbondenheid, maar de volkomen trouw aan de groep wordt beslist aan de kinderen meegegeven. Opvallend is bovendien de bevoorrechte positie van de jongens in het gezin. Als er jongens en meisjes zijn, komen de jongens altijd eerst aan de beurt: ze krijgen het eerst hun eten voorgezet, ze worden in alles bevoordeeld. En de meisjes leren van kindsbeen af dat ze de man moeten helpen. Als er twee jongens in een gezin zijn, wordt aan de ouderste voortdurend gezegd:
| |
| |
je moet dit of dat niet doen want je kleine broertje kijkt. De kinderen spreken elkaar ook niet met hun naam aan, maar noemen elkaar ‘jongere broer’ of ‘oudere broer’, van het ogenblik af dat ze kunnen spreken.
- Voornamen worden zelden gebruikt?
- De ouders noemen wel hun namen, maar dan meestal voorafgegaan door de vermelding ‘oudere broer’ of ‘jongere broer’, met de bedoeling dat de kinderen elkaar ook op die manier zouden aanspreken. De meeste kinderen zeggen niet Jan of Piet tegen hun oudere broer, maar ‘oudere broer’, ‘oudere zuster’, ‘jongere zuster’. Dat is een typisch taalgebruik van kindsbeen af. De hiërarchische structuur van de familie komt er op die manier vanzelf in, ook in die gezinnen waar men zogezegd modern wil zijn. Hier in de buurt is een studentenhuis. Twaalf studenten van verschillende universiteiten wonen er samen, en men zou denken dat daar gewone democratische gelijkheidsverhoudingen bestaan. Dat is echter onmogelijk, want de eerstejaarsstudent moet ‘meneer’ zeggen tegen een vierdejaars, en de jongens van het vierde jaar spreken de eerstejaarsstudenten aan met hun familienaam, zonder beleefdheidsformule. Elk jaar schuift iedereen één jaar op, en verandert men zijn aanspreekformules. De jonge priester die voor dat studentenhuis instaat, vroeg hen eens of ze het niet prettiger en makkelijker zouden vinden elkaar als gelijken te behandelen. Daar is echter geen sprake van, de taal laat het hun niet toe. Een en ander demonstreert hoe een bepaalde Weltanschauung op een verborgen, maar zeer effectieve manier aan de mensen wordt opgedrongen. Wanneer de kleuters naar de bewaarschool gaan, spreken de jonge onderwijzeressen hen aan in een verheven, uiterst beleefde taal. Zo leren kleine kinderen vanzelf de grammatica van de beleefde taal te gebruiken en, al zijn zij zelf het voorwerp van die verheven taal, ze verstaan best waarom het gaat: wanneer ze later op de lagere school terechtkomen, weten ze precies hoe ze hun onderwijzers moeten aanspreken.
Een ander, bekend kenmerk van de Japanner, is zijn vlijt, zijn onbegrensde bereidvaardigheid om te werken. Het gezinshoofd komt iedere dag pas om negen of tien uur 's avonds thuis, hoewel het werk om vijf uur zou moeten gedaan zijn: de economische vooruitgang van Japan is te danken aan het feit dat men geen overuren erkent, in de praktijk blijft iedereen op kantoor langer dan strikt noodzakelijk is.
Trouw aan de firma?
- Inderdaad. En als het sectiehoofd of de kantoorchef aan de tafel naast mij aan het werk blijft tot zeven of acht uur 's avonds, mag ik als kleine bediende natuurlijk niet vroeger weggaan, integendeel, ik mag pas na hem vertrekken.
Wanneer u vraagt naar wat een Japanner onbewust meekrijgt, moet ik
| |
| |
wijzen op zijn grote bezorgheid voor de indruk die hij op anderen maakt. Dat lijkt me echt een nationale trek. Vooraleer hij zelf iets tegen de vreemdeling zegt, zal hij altijd eerst vragen wat de vreemdeling van Japan vindt. Er zijn veel meer anti-Japanners onder de Japanners dan anti-Amerikanen onder de Amerikanen. Ze zijn weliswaar ontzaglijk trots op hun land, maar tezelfdertijd vreselijk bezorgd: wat voor beeld projecteren wij naar buiten, vragen zij zich voortdurend af. Zij vrezen dat het een slecht beeld is, en houden derhalve onophoudelijk een gewetensonderzoek, of ze vergelijken voortdurend - een vergelijking die vaak volledig fout zit omdat zij ten onrechte denken dat het buitenland op dit of dat gebied beter is.
- Een Japanner ziet er vaak ongerust en gespannen uit, zelden op zijn gemak, altijd ergens mee bezig. Is dat een oppervlakkige indruk, of behoort dat gedrag ook tot zijn fundamentele structuur?
- Ik denk dat de buitenlander die geen Japans spreekt, die indruk inderdaad krijgt. Japanners hebben een grote angst om in een vreemde taal te spreken, ze vrezen een slechte indruk te geven, ze vrezen zich niet goed uit te drukken. Het Engels wordt hier zes jaar lang in het middelbaar onderwijs aangeleerd, en dat gebeurt met dezelfde vaardigheid en dezelfde verbluffende resultaten als het onderwijs van het Nederlands in Wallonië... zoals ik dat in mijn jeugd heb meegemaakt.
| |
Oplossing of verdoezeling van conflicten?
- De hiërarchische structuur van de Japanse maatschappij heeft mij - en ik denk dat zulks het geval is met heel wat mensen uit het Westen die hier enkel een poosje verblijven - nogal geschokt. Wij zijn toch min of meer opgevoed met de idealen van de Franse Revolutie: gelijkheid, broederlijkheid, en vooral vrijheid. Wij proberen als westerlingen onze basiswaarden te exporteren en te universaliseren. Hoe reageert de Japanse maatschappij daar eigenlijk op?
- De vraag hebben Japanse vrienden mij al vaker gesteld, en ik heb hun steeds geantwoord dat de idealen van de Franse Revolutie voor het eerst, en voor een klein stuk, zijn gerealisereerd door de kleinzonen van degenen die de Franse Revolutie hebben gemaakt. De lui die de Franse Revolutie hebben gemaakt, hadden de ideeën, maar konden ze niet realiseren; hun zonen waren nog door de oudere generatie grootgebracht; pas na 1848 beginnen de kleinzonen van de Franse Revolutie te doen wat hun grootvaders propageerden. Ook al hebben de Amerikanen de democratie in Japan geïntroduceerd - een twijfelachtige zaak, maar ze werd in elk geval binnengebracht - moet je wachten op de generatie van de kleinzonen van degenen die dertig, veertig jaar oud waren in 1945. Je mag geen plotse,
| |
| |
perfecte democratie verwachten. Verder vooronderstelt uw vraag een zekere levensopvatting. Het is heel mooi gelijkheid te propageren, maar men maakt de mensen vaak wijs dat zulks betekent dat de mensen gelijk geboren zijn.
- Neen, de mensen zijn fundamenteel gelijkwaardig.
- Ja, maar ze zijn fundamenteel verschillend, goddank, anders zou het erg eentonig zijn. Vergeet niet dat er van de hiërarchische maatschappijstructuur een grote spirituele rust en kalmte uitgaat: men weet precies waar men staat.
- Men kent zijn plaats in de maatschappij, zoals in het negentiende-eeuwse Engeland van Victoria...
- ... maar die plaats wordt niet als laag ervaren. Recente opiniepeilingen in Japan wijzen uit dat 80% van de bevolking zich beschouwt als middle class! Zo voelen ze zich. Nu denk ik dat die hiërarchische structuur wel enigszins zal veranderen, ze is trouwens al wat verandert sedert de Meiji-Restauratie van 1868, maar die verandering vindt altijd plaats in een Japans kader. Ik wil hier een zin citeren van een Japanner die, me dunkt, heel juist is: ‘Het Japanse volk is gekenmerkt door zijn diep gevoel voor traditie’. Ook als de uiterlijke vormen niet langer nageleefd worden, blijft het traditionele gevoel voortbestaan. Iemand die met het vliegtuig in Tokio aankomt, vindt dat alles in de straten Amerikaans of Europees aandoet. Pas na een paar weken komt hij tot de ontdekking dat, om nu maar iets te noemen, de mensen geen fooi willen ontvangen, omdat men werkt als persoon, uit fierheid. Men is geen slaaf: dus geen fooien. Dat is een stuk van de cultuur dat men niet opmerkt wanneer men een betonnen gebouw ziet. In al die betonnen gebouwen en in al die moderne vervoermiddelen werken en verplaatsen zich mensen, van wie het hart nog helemaal Japans is.
- Je krijgt als bezoeker in Japan de indruk dat er geen conflicten bestaan, of althans dat ze niet aan de oppervlakte komen. Maar natuurlijk ontstaan in elk type maatschappij, hoe ze ook is georganiseerd, conflicten. Wat gebeurt ermee in Japan?
- De fameuze Japanse instelling van de algemene consensus is bekend. Men discussieert kalm, men doet zijn uiterste best om de gevoelens erbuiten te houden (men mag zijn gevoelens immers niet tonen), en iedereen stelt iets voor. Het voorstel wordt dan veranderd door een ander, er worden nieuwe standpunten aangevoerd, enzovoorts. Zo'n sessies kunnen rustig drie, vier, vijf dagen duren, maar uiteindelijk is iedereen het eens over de te volgen lijn. De Japanse manier vergt van de betrokkenen dat men zoveel mogelijk verschillende standpunten vrijuit in het publiek, in de raad,
| |
| |
in de groep, in de commissie, naar voren brengt.
- Een compromis waarvoor niemand individueel verantwoordelijk kan gesteld worden?
- Neen. De eindbeslissing wordt schriftelijk neergelegd. In Japan moet alles ondertekend worden, waarbij men echter geen handtekeningen, maar een stempel gebruikt. De beslissing volgt de hiërarchische weg, en de hoogst geplaatste die de laatste stempel op het document drukt, is verantwoordelijk. Als er iets misloopt, moet hij zijn ontslag indienen.
- Of zelfmoord plegen?
- Dat is natuurlijk extreem, en gewoonlijk een schuldbekentenis.
- Men kan zich voorstellen dat het bereiken van een consensus (konden wij dat maar wat meer in een aantal fundamentele kwesties!) grote voordelen oplevert, maar dat het toch ook frustraties moet bezorgen aan degenen die moeten toegeven. Het ligt immers in de rede dat de sociaal zwakkeren zich verplicht zien om toe te geven wanneer men beslist een consensus wil bereiken.
- Ja, maar het is mij in de Japanse wereld opgevallen - ik heb vooral discussies meegemaakt over wetenschappelijke problemen - dat er nooit iemand het gevoel krijgt dat zijn thesis volledig verworpen is. Een deel ervan blijkt steeds verwerkt in de eindoplossing. In zekere mate wordt de eventuele frustratie daardoor verminderd. Ik kan u misschien iets vertellen dat mij persoonlijk is overkomen. Ik heb in één van mijn eerste bijdragen over dialectologie een geheel nieuw standpunt verdedigd ten aanzien van het ontstaan en de ontwikkeling van de Japanse tonen - de Japanse taal heeft muzikale tonen -. Daarbij stelde ik een nieuwe dialectologische methode voor. Ik doceerde in die tijd aan de Stedelijke Universiteit, en mijn voorstel ging lijnrecht in tegen de theorie van mijn grote baas. Hij heeft het nooit aanvaard. Op één van de congressen, waar hij als voorzitter de openingsrede moest houden, heeft hij er lang niet mals over gesproken, zij het in uiterst beleefde bewoordingen. Onder zijn leiding zijn er, vijftien jaar later, verschillende werken gescheven die dezelfde methode als de door mij geïntroduceerde volgen. We hebben uiterlijk nooit conflicten gehad, hij heeft in mijn aanwezigheid nooit gezegd dat mijn theorie fout was - achter mijn rug wel, misschien - en ik heb hem natuurlijk ook nooit gezegd dat ik iets gevonden had wat hij niet wist. In deze zaken tellen, vind ik, de resultaten, in casu een nieuwe generatie dialectologen die de nieuwe methode volgt.
- Hoe dieper je gaat bij ons in het Westen, hoe fundamenteler de problemen, hoe groter de conflicten. Denk aan de gehele geschiedenis van de fi-
| |
| |
losofie, aan het probleem van nominalisme versus realisme, aan de onverzoenlijkheid tussen idealisten en materialisten, aan de discussie tussen eensdeels neopositivisme en anderdeels existentialisme en fenomenologie. Vind je iets van een dergelijke discussie, die in de beste momenten dan toch heeft bijgedragen tot de verduidelijking van ons westers denken, in een of andere vorm terug in het Japanse denken, - ik bedoel een confligerend denken dat mogelijk kan leiden tot een hogere trap, tot méér kennis?
- De intellectuele wereld in Japan, die grotendeels onder westerse invloed staat, stamt merkwaardig genoeg rechtstreeks af van de laat negentiende-eeuwse positivisten in Frankrijk en Duitsland. Het grootste filosofische tijdschrift in Japan, Denken, is een maandblad dat in elk nummer twee of drie artikels over het marxisme brengt. Het lijkt wel de enige ideologie die hier bekend is. Een intellectueel die geen marxist zou zijn, is hier geen intellectueel.
- Als dat marxisme ernstig wordt gedacht, moet het toch aanzienlijke consequenties hebben ten aanzien van de verticaal, hiërarchisch gestructureerde Japanse maatschappij. Een marxist met zijn ideeën over de klassenstrijd kan niet anders dan in conflict komen met de bestaande Japanse maatschappijvorm.
- Dit soort intellectuelen zijn volstrekt kamergeleerden. Het is mij altijd opgevallen dat in de grote tegenstellingen tussen de politieke partijen geen enkele intellectueel - en, nog grotere verbazing: geen enkele jonge intellectueel of begaafde student - ooit meewerkt aan de verkiezingsstrijd.
- Waterdicht gescheiden werelden, die van de vrij ondoorzichtige praktische politiek, en die van de kamerideoloog?
- Ja. Natuurlijk bestaat er wel degelijk een goed georganiseerde communistische partij. Zij voeren allerhande acties. Maar de intellectueel die zich marxist noemt in zijn boeken zal nooit aan de kiesstrijd meewerken.
- Dat lijkt me een pervertering van het marxisme. Als men de wereld niet kan veranderen, zou Marx zeggen, dan hoeft men ook geen wijsbegeerte te bedrijven, want die heeft niet als functie de wereld te veranderen.
- Daar is natuurlijk wel iets voor te zeggen. Ik begrijp best waarom ze zo'n standpunt innemen. Hier in Japan heeft men namelijk een viscerale afkeer van Rusland. De communistische partij hier heeft die weerzin goed aangevoeld, heeft zich dan ook uitdrukkelijk tegen Moskou verzet, en zich op China gericht. Deze afkeer is werkelijk over het gehele Japanse volk verbreid, en neemt de weinig nobele vorm aan van een soort nationale haat, die vast niet bestaat ten aanzien van de andere landen. Dat is de reden waarom de intellectuelen zo terughoudend zijn om zich teveel of al te
| |
| |
uitgesproken marxistisch in de praktijk op te stellen. Ik heb een jong musicus gekend, die inmiddels een beroemd violist is geworden. Op een bepaald moment kreeg hij de kans om zowel in Moskou als in Parijs te gaan studeren. Iedereen ried hem af naar Moskou te gaan, omdat hij dan voor de rest van zijn leven zogenaamd enkel concerten had kunnen geven die door marxisten zouden zijn georganiseerd!
| |
De Japanse humor
- Met al zijn ijver en al zijn andere kwaliteiten, waaronder zijn intellectuele nieuwsgierigheid wellicht het sterkt opvalt, heeft de Japanner voor mij - in zover ik dat kan beoordelen - een groot gemis: humor lijkt niet zijn sterkste zijde. Of ga ik hier te zeer af op het beeld dat de hedendaagse literatuur in Japan ons toont?
- Mijn idee is totaal anders. In het dagelijkse leven houden de Japanners heel veel van grappen. Meestal zijn het woordspelingen. Dat hebben ze trouwens gemeen met de Fransen, die ook graag jeux de mots bedrijven. Woordspelingen maken is in Japan een heuse, door iedereen beoefende sport. Verder is dit misschien het enige land waar de humoristische verteller een nationale held is. In Tokio alleen zijn er vijf theaters waar men iedere dag niets anders doet dan luisteren naar een heer op een podium die een kluchtig verhaal vertelt. Er zijn scholen waarvan de discipelen nieuwe werken maken die dan gepubliceerd worden - er bestaan honderden volumina - maar daar zie je natuurlijk nooit een vreemdeling. Deze waarachtige humor-literatuur is uiterst populair. Soms ga ik naar een grote zaal in de Tokiose Shibuya-wijk met drieduizend plaatsen, waar je eens in de maand, meer bepaald de laatste week ervan, de grote talenten van dit genre orale literatuur kan horen. De plaatsen worden al de eerste dagen van de maand ter verkoop geboden, je moet er altijd voor in de rij staan, en als je de achtste dag komt is alles uitverkocht. Als ik, zoals gezegd, af en toe een plaats weet te bemachtigen en naar de voorstelling ga, dan merk ik dat tweederde van de zaal jongelui zijn. Iedere universiteit heeft tenminste één literaire club, waar studenten dergelijke verhalen aanleren onder de leiding van één van die ouwe heren, en waar ze dan jaarlijks, op het feest van de universiteit, voor hun vrienden-studenten zo'n meesterwerkje voordragen. Dat is absoluut onbekend in het Westen, wat enigszins begrijpelijk is omdat dergelijke humor onvertaalbaar is.
Ook in het dagelijkse leven is er veel humor. Ik zelf heb ontzettend veel plezier met mijn Japanse vrienden. Het hoogtepunt voor iedere Japanner is het zogenaamde najaarsfeest of nieuwjaarsfeest. Soms viert men het een week vóór Nieuwjaar, soms een week na Nieuwjaar. Het hele kantoor, de hele klas, de musicale groep, het dameskransje, kortom iedereen,
| |
| |
die behoort tot een bepaalde groep en verbonden is in een net van sociale betrekkingen, komt samen in een restaurant waar iedereen niets anders doet dan drinken en lachen.
| |
De eerste zorg: sterke maar afhankelijke economie
- Einde vorig jaar verscheen het derde, zogeheten RIO-rapport aan de bekende Club van Rome, waarin gepleit wordt voor een nieuwe internationale orde die de wereldproblemen globaal zou analyseren. In hoever zou Japan bereid zijn hieraan mee te werken, rekening houdend met de insulaire ingesteldheid van de Japanners?
- Ik denk dat de huidige leiders van het politieke en industriële leven nog niet bereid zijn in dat verband iets anders te doen dan een mondelinge beaming. Her ontbreekt de nodige durf om op wereldschaal te denken. De politieke en industriële leiders zijn immers in de eerste plaats bezorgd om de broosheid van de Japanse economie. Van buitenaf gezien ziet die economie er verschrikkelijk sterk uit, maar men is er zich scherp van bewust dat ook het kleinste voorwerp dat in dit land verkocht wordt, vervaardigd is met geïmporteerde grondstoffen en waren. Iedere belangrijke buitenlandse gast, een president, een koning of een premier, wordt hier ontvangen uitsluitend met het oog op nieuwe of meer commerciële akkoorden, om nog meer te kunnen verkopen en nog meer te kunnen kopen. Drie jaar geleden ontstond hier een drama toen Amerika een paar weken lang geen soyabonen wou uitvoeren. De hele economie stond hier op stelten omdat men in Japen elke dag soyabonen eet. Deze kwetsbaarheid van de economie, deze extreme afhankelijkheid van het buitenland, inspireren de Japanse leiders tot grote voorzichtigheid. Zij zijn voortdurend en niet ten onrechte bevreesd dat de talrijke Japanse produkten, die in het buitenland aan de man gebracht worden, niet steeds in dank afgenomen worden.
|
|