Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 829]
| |
ForumVaria religiosa1. Het verschijnsel godsdienstToen ik eens een artikel moest schrijven over hedendaagse religieuze bewegingen (occultisme, sectarisme en alles wat ermee samenhangt) heb ik tevergeefs gezocht naar een goed algemeen overzicht over deze materie.Ga naar voetnoot1 Het was verheugend dat er onlangs een bundel is verschenenGa naar voetnoot2 waarin een tiental hedendaagse bewegingen nader wordt beschreven, geanalyseerd en geëvalueerd. Vijf bijdragen komen uit de Verenigde Staten; ‘dit ligt voor de hand, omdat moderne religieuze bewegingen... grotendeels uit Amerika stammen en vandaaruit verbreiding over de wereld vonden’ (blz. 25). De samenstellers hebben de bewegingen in de volgende categorieën ingedeeld: revivalistische, mystieke, psychedelische en maatschappij-kritische. Het positieve van de bundel is dat alle bijdragen, voor zover ik kon nagaan, niet door aanhangers van de desbetreffende beweging werden geschreven, maar door sociologen, die vaak heel knappe analyses van de verschijnselen weten te geven. Het vakjargon (deprivatie, rolconflict, subcultuur, tegencultuur) moet men dan maar op de koop toe nemen. Twee details die mij zijn opgevallen: verscheidene bewegingen presenteren zich als een alternatief voor druggebruikers; bijna elke beweging eist van toekomstige leden dat zij zich voortaan van drugs onthouden en helpen dan ook bij de ontwenning. Vervolgens sprong in het oog dat de jongeren die zich bij een beweging aansluiten zeggen weer voor het eerst genegenheid, liefde te hebben ondervonden, iets dat zij klaarblijkelijk in het ouderlijk milieu niet aantroffen. Dat bij een Katechetisch Instituut een boek verschijnt over godsdienstsociologieGa naar voetnoot3 zegt al direct iets over de doelgroep: katecheten, pastores, pedagogen. Bevat het boek enerzijds de overbekende items, anderzijds wordt een aanzienlijk deel van het werk besteed aan nieuwere geluiden (nieuwe rollen in de kerkstructuur door het wegvallen van steeds meer priesters, de toekomst van de godsdienst). De problemen die worden beschreven en geanalyseerd zijn voor iedere lezer herkenbaar en in de directe omgeving toe te passen; bijna alle literatuur is minder dan tien jaar oud. Een discipline waar men in Nederland weinig van hoort is die van de godsdienstwijsbegeerteGa naar voetnoot4, een wetenschap die om verschillende redenen in rooms-ka- | |
[pagina 830]
| |
tholieke en gereformeerde universiteiten en hogescholen geen zelfstandige plaats heeft gekregen. Zij zou geen vrije, onbevooroordeelde wetenschap zijn, maar gecamoufleerde apologetiek, zeggen sommige filosofen; het geloof heeft aan een theologische verantwoording genoeg, protesteren de theologen. Pas met het uiteenvallen van filosofie en theologie in de tijd van de Verlichting heeft de godsdienstwijsbegeerte zich bestaansrecht verworven, waarbij steeds een aantal vragen rijzen zoals: is het een filosoferen óver de godsdienst, is het een wijsbegeerte die naar de theologie toeleidt of ook een wijsbegeerte die haar eigen Godsopvatting ontwerpt? Op zeer leesbare wijze - ook typografisch - geeft de auteur een inleiding in een voorwaar boeiend vakgebied, waarin zowel de theoloog als de filosoof zijn problemen herkent. Het boek is qua opbouw zo doordacht dat men er nauwelijks aspecten in kan ontdekken die niet behandeld worden. | |
2. GelovenWaarschijnlijk heeft u wel eens een moment beleefd waarop God, schepping en heelal zeer indringend op u afkwamen en als het ware een bewijs van Gods bestaan tastbaar werd. Vreemd genoeg zakt zo'n intense geloofservaring al heel spoedig weer weg. Over deze spanning tussen geloof, ongeloof en twijfel gaat het boek van de klinisch psycholoog Paul PruyserGa naar voetnoot5, dat naar mijn mening één lang en boeiend commentaar is bij de beroemde definitie van William James over religie als ‘de gevoelens, handelingen en ervaringen van de individuele mens in zijn eenzaamheid’, door Pruyser geparafraseerd als ‘wat doet de mens met zijn spontaneïteit’, zowel in positieve als in negatieve zin. Hij probeert dus niet het geloof als een soort afwijking aan de kant te zetten, integendeel, de realiteit ervan wordt door hem ten volle aanvaard en dat heb ik als lezer als erg fijn ervaren. Uit dit niet gemakkelijke boek, dat paradoxaal genoeg wèl boeit, heb ik begrepen dat de drang tot geloven de mens kennelijk is aangeboren. Maar zulke gevaarlijke beweringen zult u Pruyser niet horen zeggen, evenmin als de beroemd geworden uitspraak van wijlen prof. H.C. Rümke: ‘ongeloof is een ontwikkelingsstoornis’Ga naar voetnoot6. Pruyser formuleert het anders: ‘er kan geloof liggen in het zich onttrekken aan geloof’ (blz. 69). De jaren zeventig van de twintigste eeuw zijn wel eens de jaren van ‘de theologie van de genitivus’ genoemd. Men denke aan ‘theologie van de hoop’, ‘theologie van de revolutie’, ‘theologie van de bevrijding’, ‘theologie van de pijn van God’, ‘onmodieuze theologie’. Creatieve theologieGa naar voetnoot7 is het laatste werk dat wij in handen kregen met een soortgelijke titel. Het is een bundel artikelen van een Japans theoloog die tien jaar als zendeling in Thailand en Singapore heeft gewerkt. De oorspronkelijke titel ‘Waterbuffalo Theology’ geeft meer van zijn bekommernis weer dan de Nederlandse titel. ‘Zonder karbouwen geen rijst, geen geld, geen eten, geen leven. Het dagelijks leven van de Derde Wereld is goeddeels bepaald door deze geduldige en dienstbare trekdieren’. Om nog een enkele opmerking van de achterflap te citeren: ‘wij zullen behoefte hebben aan een bromfietsen-theologie, aan een beat- en pop-theologie. In ieder geval aan een theologie die de mensen in deze tijd de mogelijkheid biedt de eeuwige stem van het Woord te vernemen in het diepst van hun eigen bestaanswereld’. We blijven nog even bij hetzelfde thema ‘geloven’, maar maken een enorme sprong terug naar de eerste christenen en hún geloofshouding, zoals deze nog is terug te vinden in de geloofsformules en geloofsbelijdenissen die in het Nieuwe Testament staan geschrevenGa naar voetnoot8. Daartoe behoren niet alleen 1 Kor. 15 en Filipp. 2 (de Christushymne), maar ook alle titels waarmee Jezus wordt aangesproken. Bijzonder illustratief is een overzicht van de voornaamste credo's - die van Rome, Caesarea, Nicea en de apostolische ge- | |
[pagina 831]
| |
loofsbelijdenis (6e-8e eeuw) - die juist door hun onderlinge verhouding nóg grotere zeggingskracht krijgen. De auteur heeft ook gedacht aan het bespreekbaar maken van deze materie in de katechese met behulp van suggesties, vragen en tips tot verwerking. Kortom, een goed boek, dat bij deskundige leiding de beginjaren van de christenheid van dichtbij laat proeven. | |
3. PastoraatIn ruime zin zijn natuurlijk alle publicaties die zich met godsdienst, kerk, geloof, prediking, katechese etc. bezighouden ook bestemd voor pastores. Wat wij onder dit kopje bespreken zijn echter meer praktische handreikingen; daarbij valt op - we hebben het al vaker gesignaleerd - dat er in de Duitstalige landen aanzienlijk meer publikaties verschijnen over pastoraat dan in het Nederlandstalig gebied. Veel gehoord, vaak geschreven, is het begrip ‘Gemeindekatechese’Ga naar voetnoot9, hetgeen in ieder geval géén tegenstelling is met schoolkatechese; juist niet, want beide horen bij elkaar en moeten steeds breder op elkaar betrokken worden. Dat ouders bijvoorbeeld komen kijken hoe de school hun kinderen heeft voorbereid op de Eerste Communie - vroeger doodgewoon - kan in deze tijd niet meer, aangezien er dan een scheiding wordt aangebracht tussen ouders en school. Het is aan te bevelen de Brief van de bisschoppen over het katholieke onderwijs hierop nog eens door te lezen; naar mijn mening worden daarin nogal eens vanzelfsprekendheden opgevoerd die dat op dit moment helemaal niet meer zijn. Om nog eens het voorbeeld van de Eerste Communie te nemen: niet de school, maar de ouders hebben de taak hun kinderen de gemeente Gods binnen te leiden. Over dit probleem en verschillende andere hete pastorale hangijzers (volwassenkatechese o.a.) handelt dit boek met achterin een lange lijst met literatuur, films en andere hulpmiddelen, die voor Nederland en België interessant zijn, maar zeker niet even inzetbaar als in de Duitse gebieden. Hoe kan een groep zó tot bezinning komen dat mensen hun eigen geloven, hun eigen leven leren ontdekken en er actief mee leren omgaan? Dat was de vraag waarmee vier pastores een achttal gespreksgroepen startten in 1974 en waarvan nu een verslag is verschenen, met citaten van de deelnemers, een overzicht van het materiaal dat als opening werd gebruikt, e.d.Ga naar voetnoot10 Over de bruikbaarheid ervan voor anderen valt niets te zeggen. Wat een pastor voor vreemdelingen soms meemaakt beschrijft ons Sjef van Tilborg, naast exegeet in Nijmegen ook pastor in de Italiaanse gemeenschap.Ga naar voetnoot11 Het is een droevig boekje, dat ons naar de buitenlanders laat kijken alsof we het zelf zijn. Weliswaar aangrijpend geschreven, maar wat het nu precies aan anderen wil zeggen is nauwelijks concreet aan te geven; het heeft ook meer iets van een dagboek van de pastor zelf, dan dat elke Nederlander nu over zijn schouder mag meelezen. Een aantal onderwerpen waarmee veel gezinnen te maken hebben of te maken krijgen is goed beschreven door Seef Konijn, theoloog van het bisdom Haarlem.Ga naar voetnoot12 Het is, zoals de auteur zelf opmerkt, een willekeurige keuze; het zijn stukjes die een aanzet willen geven tot bezinning, tot gesprek (p. 7). Met name wanneer hij de sacramenten overpeinst vind ik het boek erg sterk. De aanprijzing van de uitgever op de achterflap (‘een ware vraagbaak voor het gezin’) is daarentegen flauwekul. Daarmee wordt gesuggereerd | |
[pagina 832]
| |
dat het een soort kerkelijk EHBO-boekje is en dat is het gelukkig nu net níet. De hoge prijs lijkt mij het grootste obstakel, ondanks de leesbaarheid en de uitgewogen pastorale toon die er in doorklinkt. | |
4. BezinningIn de Bijbel is veertig dagen een zeer bijzondere periode (Mozes op de berg, Elia in de woestijn en Jezus aan het begin van zijn ‘openbare leven’). Een échte retraite duurt dan ook veertig dagen en om aan bijvoorbeeld zieken of mensen die hun retraite alleen doen een handreiking te bieden is het boek RetraiteGa naar voetnoot13 ontstaan. Ik kan het boek niet zo goed plaatsen; zo vind ik het te vroom aan het begin van elke meditatie, maar daarenboven te eng geconcentreerd rond nieuwtestamentische perikopen. Het Oude Testament fungeert nagenoeg alleen in de geest van de Christusvervulling; slechts in de vier eerste meditaties staan enkele hoofdstukken uit het Oude Testament centraal. Tenslotte ontbreekt voor mij de levensechtheid, het dagelijkse leven, waaruit de retraitant toch afkomstig wordt geacht te zijn. In het boek bestaan alleen: God en ikzelf, en dat steekt me ergens. Meer herkenbaar is de meditatie-handreiking die zijn methode heeft ontleend aan de ‘Geestelijke Oefeningen’ van Ignatius van Loyola.Ga naar voetnoot14 De overwegingen zijn dus niet van de heilige zélf, maar wel volgens de methode van de beroemde ‘Exercitia spiritualia’ opgezet: een passage uit de Schrift, met enkele gedachten daaraan gekoppeld; daarna vervolgt de lezer - liever: de biddende gelovige - zijn eigen weg ter navolging van Christus. Om deze weg zo goed mogelijk te kunnen bewandelen zijn aan het begin van het boek enkele basis-oefeningen opgenomen, die vooral bedoeld zijn om vóór alles lichamelijk en geestelijk tot rust te komen. Passages uit de originele uitgave die zich met de fasering en de structuur van de ‘Exercitia’ bezighouden zijn in de Nederlandse editie weggelaten. De hoge prijs is nadelig, ondanks het mooie papier en de stevige uitvoering. Stof tot nadenken over geweld, onderdrukking, onrecht en marteling geeft een verzameling bijbelteksten naast stemmen van Latijns-amerikaanse christenen. Men behoeft alleen maar pp. 86-91 (de aantekeningen) eens door te lezen om het aanklagende karakter van dit geschriftje te zien: de aantallen priesters, bisschoppen en religieuzen die gedood, gemarteld of vervolgd zijn.Ga naar voetnoot15 Op 22 november 1975 kwam in Würzburg ‘die Gemeinsame Synode’ met een document in de openbaarheid, genaamd Unsere HoffnungGa naar voetnoot16, een lang, maar uitstekend doordacht bijbels-theologisch geloofsgetuigenis, afgedrukt op pp. 167-184. Bij elke paragraaf van de vier hoofddelen waaruit het document bestaat hebben diverse theologen een preek gehouden of een homiletische schets ontworpen. Een nuttig boek, met deze wenk: eerst leze men het document achterin, waarbij het naslaan van de genoemde bijbelpassages cruciaal is, dán pas de preken. | |
5. Franciscus van AssisiBij gelegenheid van de sterfdag van Franciscus van Assisi in 1226, een 750 jaar geleden dus, heeft het provinciaal bestuur der Franciscanen in Utrecht het initiatief genomen tot de oprichting van een Franciscaanse Academie, een vereniging van mensen die zich op enigerlei wijze bezighouden met de wetenschappelijke kennis over de Franciscaanse traditie, en een Franciscaans Studiecentrum, Deken Roesstraat 12, Utrecht, waar een selecte bibliotheek over de geschiedenis van de Franciscanen geïnstalleerd wordt. Een eerste resultaat ligt | |
[pagina 833]
| |
voor ons: een vijftal boeken, alle handelend over Franciscus van Assisi, een man die door zijn heiligheid, eenvoud en fascinerende leefwijze tot de verbeelding van velen sprak en spreekt. Geen wonder dus dat hij binnen twee jaar na zijn dood al heilig werd verklaard door paus Gregorius IX (16 juli 1228). Deze paus, die als kardinaal Hugolinus een groot aandeel had in de organisatie van de Franciscaanse beweging, gaf ongeveer tezelfdertijd aan Thomas van Celano, dichter en sedert 1215 ordegenoot, opdracht om een leven van Franciscus te schrijven.Ga naar voetnoot17 Deze levensbeschrijving, voltooid in 1229, wordt gezien als een der mooiste heiligenlevens uit de Middeleeuwen. Op het generaal kapittel van de orde in 1244 te Genua werd besloten tot een aanvullende en corrigerende Tweede levensbeschrijving,Ga naar voetnoot18 omdat gebleken was dat er veel verhalen over Franciscus in omloop waren die niet in de Eerste levensbeschrijving waren opgenomen. De tweede bundel heeft daarom ook een ander karakter; het zijn een aantal themata uit het leven van de heilige (zijn bekering, zijn levenswijze, zijn armoede, zijn gebedsleven...) die door verschillende personen aan Thomas van Celano worden meegedeeld. Weer een ander beeld van de ‘Arme van Assisi’ wordt ons geschetst door de hoofdredacteur van het tijdschrift ‘Franciscus van Assisi’,Ga naar voetnoot19 die 18 artikelen heeft gebundeld in de hoop daarmee het leven en werk van de heilige beter te kunnen bemediteren. Flet vierde deeltjeGa naar voetnoot20 bevat De geschriften van Franciscus en hier vinden wij dus materiaal uit de eerste hand (brieven, gebeden, regels voor de orde). In de loop der tijd heeft de studie van Franciscus' geschriften geleid tot goede tekstkritische uitgaven en in dit boek vindt men een goede inleiding in alle problemen: datering, echte en onechte geschriften en (in de voetnoten) verwijzingen naar vakliteratuur over details. De serie wordt afgesloten met de beroemde Fioretti,Ga naar voetnoot21 de middeleeuwse verzameling verhalen uit de begintijd van de Franciscaanse beweging, deels legendarisch, deels historisch. Inmiddels is ook een deeltje verschenen over de heilige Clara. Samenvattend mag gezegd worden dat in een tijd waarin mystiek, meditatie en spiritualiteit duidelijk aan belangstelling winnen, deze zes boekjes een goede bijdrage leveren. Panc Beentjes | |
Rubens en zijn tijdHet Rubensjaar 1977 werd glansrijk ingezet met een fraaie publikatieGa naar voetnoot1, een volumineus stuk, rijk geïllustreerd met om en bij de honderd kleurplaten en talloze ets-afbeeldingen. Een monumentale barokke hulde aan Vlaanderens grote barokkunstenaar. In dit werk heeft Avermaete een beeld willen schetsen van de echte Rubens, de concrete mens in een concrete tijd. Weg dus met de heroïserende tendensen, uit de vorige eeuw vooral, die de historische waarheid wel eens geweld aandeden om Rubens onberispelijk-geniaal voor te stellen; meer nog dan hij in feite is. ‘Op die manier daalt Rubens af van het kunstmatig voetstuk | |
[pagina 834]
| |
waarop de meeste zijner biografen hem geplaatst hadden en bevindt hij zich weer onder de mensen, zijn broeders. Dit is een reden om nog meer van hem te houden’ (blz. 11). Zo tekent A. de mens Rubens gefascineerd door weelde en macht, bezeten door succes in de kunst, door ambitie in de diplomatie. Een verfijnd humanist die het stoïcisme aankleeft als een mom om de eigen gevoelens te verbergen. Welke gevoelens? De dood van zijn eerste vrouw, Isabella Brant, schijnt hem niet diep te beroeren. Een huichelaar dan? ‘Als hij deugdzaamheid voorwendt is dat omdat de deugdzaamheid in zijn spel past’ (blz. 397). Een succesrijk schilder-zakenman die toch maar een plebejer is gebleven, ambitieus, zelfingenomen, ietwat autocraat. Een amateur-diplomaat, die ‘een bijzonder machteloos onderhandelaar’ (blz. 227) blijkt te zijn. Een politieke profiteur die ‘in alle omstandigheden de partij van de vorst kiest’ (blz. 260) en derhalve is hij ‘aan de zijde van Spanje komen te staan in de zaak van de onderhandelingen met Holland’ (blz. 305). Waarom dit volksverraad? ‘Hij heeft partij gekozen voor diegenen die hem in hun dienst wilden nemen. En... dat waren zijn landgenoten niet’ (ib.). Verder wijst A. op Rubens' vitalisme, levensliefde, sensualisme en noemt hem in dit verband ‘een ware herder die in katholiek vermomd is’ (blz. 348). Een betwistbare beoordeling; het betreft toch een barokke kunstenaar uit de Contrareformatie. Toen werd het pessimisme van Luthers en Calvijns volgelingen bestreden met een vernieuwd humanisme gestoeld op levensblijheid en levensliefde. Ik wist ook niet dat Christus op het stro was gestorven (blz. 135); ik heb altijd gedacht dat Hij de kruisdood onderging. We hebben Rubens opnieuw ontmoet, in het aangenaam gezelschap van een mentor die af en toe verstrooid is geweest. Of we Rubens opnieuw ontdekt hebben? Of zijn levensportret niet werd vertekend? Wellicht, maar het valt moeilijk hierop te antwoorden, omdat teveel technische gegevens in dit boek achterwege bleven. De vele citaten blijven zonder verwijzing naar auteur of bron. Dit vergemakkelijkt de vlotte lectuur, maar vermindert de geloofwaardigheid van het essay. Vooral wanneer een vergelijking tussen het fascimile van een brief aan Faid'herbe (blz. 379) en de vertaling ervan (blz. 370) duidelijk aantoont hoe graag A. de originele teksten interpreteert. De Nederlandse vertaling bleef evenmin vlekkeloos: moest, in de voorwaardelijke zin, is een afgeschreven Z.N.; bestuurderen komt als meervoudsvorm van bestuurder (ZN) niet voor. En hoe schrijf je de eigennamen? Savonarole of Savonarola? Plantin of Plantijn? Herri of Henri met de Bles? Al met al een vorstelijke uitgave waar het oog veel aan heeft; een boek dat enkele uren leerrijke lectuur bezorgt. Voor wat het geeft, valt het evenwel vrij duur uit.
J.F. Du Bois | |
Welke amnestie in Spanje en waarom?In februari 1977 publiceerden drie Madrileense tijdschriften - Razón y Fe, Revista de Fomento Social en Reseña - tegelijk hun standpunt ten aanzien van de amnestie in Spanje. Ze onderscheidden vier vormen van amnestie, waarvan de laatste, die van de zogeheten autoperdón, het pardon dat de winnende partij aan haar eigen leden schenkt, opvallend vlug en al reeds in 1939 wettelijk werd vastgelegd. Ik meende dat de klare en verhelderende voorstelling van onze Spaanse collega's een aantal van onze lezers zou kunnen interesseren, (de vertaler) Wij menen dat de amnestie een probleem zal blijven, zo lang ze niet wordt toegestaan in haar volle omvang, voor alle politiek gemotiveerde misdrijven. Dit is geen strikte vereiste van louter recht. Het verlenen van amnestie is geen daad van gerechtigheid, maar een beslissing van grote politiek voor die kritieke momenten, waarop louter gerechtigheid niet alles kan oplossen noch het laatste woord kan hebben. Amnestie betekent ‘vergeten’; en er zijn omstandigheden waarin alleen het totale pardon, een pardon dat vergeet en dat eraan verzaakt nog verder de verantwoordelijkheden van het verleden op te sporen, de vrede kan herstellen en de geslagen wonden kan helen. | |
[pagina 835]
| |
In de geschiedenis ontmoeten wij verscheiden types van amnestie: even verscheiden waren de omstandigheden die het verlenen ervan raadzaam maakten. Voor onze opzet - verhelderen wat wij bedoelen met de ‘amnestie van de verzoening’ - kan het nuttig zijn dit soort amnestie met de andere types te vergelijken. 1. De historisch best gedocumenteerde vorm is vooreerst die, welke wij de amnestie van de welwillendheid (benevolencia) zouden kunnen noemen: de amnestie welke de overwinnaar aan de overwonnene verleent na de zegepraal. Is eenmaal het voornaamste oogmerk van de strijd bereikt - en dat is altijd hard voor de overwonnenen - dan verzaakt de overwinnaar toch aan de repressie en verkiest het gebeurde te ‘vergeten’. Op een of andere wijze vinden wij dit soort pardon terug in de zogeheten ‘amnestie-clausules’ van bepaalde vredesvragen die na internationale oorlogen werden gesloten: het gedrag van particulieren van de andere oorlogvoerende partij wordt in het eigen land of in derde landen voortaan ‘vergeten’. Zoals elke amnestie evenwel, is ook deze vooral van toepassing in conflicten tussen burgers van hetzelfde land. Tot dit type behoorden de amnestie die Karel I in 1522 aan de ‘gemeentenaren’ (comuneros) - weliswaar niet aan alle - verleende; die Filips IV in 1652 en later Filips V aan de Catalanen, die Ferdinand VII in 1832 aan de liberalen en die Isabella II in 1849 aan de Carlisten verleende. Na de burgeroorlog heeft men in 1939 van dit type amnestie geen gebruik willen maken. Wel integendeel: niet alleen werd de nieuwe wettelijkheid aan de overwonnenen opgelegd, maar door de Wet van de politieke Verantwoordelijkheden van 9-2-1939 creëerde en specifieerde de nieuwe staat - uit een opstand geboren - nieuwe vormen van misdrijf met een retro-actief karakter, om aldus de overwonnenen te kunnen oordelen en veroordelen. Op grond van deze wet werden strafbaar gesteld (en in feite bestraft) feiten en gedragingen die dateerden vanaf de eerste oktober 1934, zegge twee jaar vóór het gewapend conflict begon! Deze daden waren dus wettelijk op het ogenblik dat ze gesteld werden en in de meeste gevallen waren ze van louter politieke aard (opinie-delicten, ‘verboden’ vergaderingen). 2. Een tweede type van amnestie heten wij de amnestie van het (rechts-)herstel (rehabilitación). Dit is eigenlijk geen amnestie, maar een terugkeer naar de normale toestand, na een periode waarin fundamentele rechten van de persoon wettelijk beperkt werden en de uitoefening daarvan eveneens door de wet verboden werd. Heeft men eenmaal deze rechten erkend (of ze desgevallend voor het eerst ontdekt), dan heeft het geen zin meer een misdrijf te maken van het feit dat iemand ze ooit heeft uitgeoefend! Maar er is meer: in de (discussieerbare) mate, waarin deze beperkingen onrechtvaardig waren, wordt de amnestie voor die pseudo-misdrijven een imperatieve eis tot het goedmaken van een onrecht. De amnestie die in juli 1976 in Spanje werd verleend had overwegend dit karakter: ze was haast uitsluitend beperkt tot politieke misdrijven in de strikte zin van het woord, d.w.z. tot daden die nooit als misdaden beschouwd hadden mogen worden. 3. De derde vorm van amnestie - welke Spanje thans schijnt nodig te hebben - is de amnestie van de verzoening (reconciliación). De omstandigheden die daartoe raden zijn: vandaag de dag hebben de Spanjaarden in gezamenlijk akkoord geopteerd voor de liquidatie van de dictatoriale macht en voor de instauratie van een democratisch en pluralistisch systeem. Maar vanuit deze nieuwe situatie - waarover allen het eens zijn, afgezien van een onbeduidende minderheid - is het onmogelijk een eensgezinde ‘gerechtelijke instructie’ over het verleden in te stellen. Eensgezind is de houding tegenover de toekomst, niet het oordeel over het verleden! Voor de enen waren deze jaren van een geconcentreerd autoritarisme heilzaam en zelfs noodzakelijk als voorbereiding van de voorwaarden die thans de democratie mogelijk maken; in hun opinie bleven de vrijheidsbeperkingen binnen redelijke grenzen besloten. De overtredingen tegen deze orde waren dan ook echte misdrijven, die men vandaag uit welwillendheid zou kunnen vergeven, voor zover zij tot het strikt politieke domein beperkt zijn gebleven (vrijheid van opinie, vergadering, vereniging...). In geen | |
[pagina 836]
| |
geval zouden zij een object van amnestie mogen worden, indien het om daden gaat die, ofschoon ze politiek gemotiveerd waren, toch als misdaden van gemeen recht beschouwd zouden worden, wanneer men er de politieke intentie uit weglaat (aanslagen tegen het eigendom, het leven, de vrijheid en de veiligheid van de personen). Voor de anderen waren deze voorbije jaren integendeel jaren van echte onderdrukking, van machtsmisbruik en van niet te rechtvaardigen vrijheidsbeperking. De zogenaamde ‘politieke misdrijven’ waren geen misdrijven: een onrechtvaardige wettelijkheid was het die tot misdrijf bestempelde wat in werkelijkheid slechts de gerechtvaardigde uitoefening van rechten was. Mocht er al een misdrijf begaan zijn, dan juist door hen die deze nieuwe rechtsorde op het getouw hebben gezet. En er is meer: velen menen dat onder de bescherming en met het mede- weten van deze talloze lui andere schendingen van de mensenrechten werden begaan: aanslag op het principe van het niet-terugwerkende karakter in de bepaling van misdrijven en straf, overijlde gerechtelijke uitspraken zonder voldoende waarborgen in het proces, bloedige repressie, willekeurige aanhoudingen, voortgezette gevangenhoudingen, slechte behandelingen, folteringen. Indien dan onder deze omstandigheden enkelen van de vervolgde groep tot geweld hun toevlucht namen - ook in zijn meest extreme en onmenselijke vormen - dan kan dit weliswaar niet moreel gerechtvaardigd maar toch enigszins verklaard worden. Wij spreken ons niet uit over één van deze beide oordelen. Wij stellen gewoon vast dat ze er zijn als een onloochenbaar feit. En ten aanzien van dit feit menen wij dat de kille eis van gerechtigheid slechts kan voeren tot een proces, waarin beide kampen naar de verantwoordelijken op zoek gaan, een proces waarvan we niet weten tot welke gruwelen het ons opnieuw zou kunnen verleiden. De verzoening kan alleen tot stand komen door het volledig vergeten, door het wederzijdse totale pardon, door de algehele amnestie. Vanuit dat vertrekpunt en vanuit de nieuwe samenlevingsorde die de Spanjaarden hebben gekozen (een orde waarin het ‘politiek misdrijf’ in strikte zin niet zal bestaan) zal het mogelijk worden opnieuw het recht te urgeren tegen iedereen die voortaan nog geweld zou gebruiken. Het is waar dat de bloedige feiten van eind januari deze totale amnestie moeilijker acceptabel hebben gemaakt. De meest overtuigde voorvechters ervan voelden hun opvatting wankelen: men moet inderdaad zijn hart omdraaien in het lijf om nog te kunnen vergeven aan hen die thans de nog embryonale nieuwe vrijheid pogen te ondermijnen. Maar juist omdat wij niet aannemen dat het doel de middelen heiligt, en omdat wij ook vaststellen dat wij allen veel te vergeven hebben en ons veel moeten laten vergeven, moeten wij consequent zijn - zoals Tierno Galvan y Lobato in zijn enquête in EL PAIS - en de thesis van de totale amnestie blijven steunen. 4. Een laatste opmerking nog over het vierde type van amnestie: de amnestie van de kwijtschelding aan zichzelf (auto-perdón), de amnestie die de overwinnaar aan zichzelf verleent. Het regime dat in 1939 de overwonnenen de amnestie van de welwillendheid niet gunde, decreteerde van zijn kant in de wet van de 23e september van datzelfde jaar ‘dat niet als misdrijven zullen gelden... daden tegen de Constitutie, tegen de publieke orde, overtredingen op de wet van het bezit van wapens of explosieven, doodslag, verwondingen, toebrengen van schade, bedreigingen, dwang en alle daden die met de vorige samenhangen; daden gesteld vanaf de 14e april 1931 tot de 18e juli 1936, door personen van wie het zeker vaststaat dat hun ideologie overeenstemt met de Nationale Beweging, en aangenomen dat deze daden door hun politieke motivatie beschouwd kunnen worden als een protest tegen de anti-patriotische strekking van de organisaties en de regering, die door hun gedrag de opstand rechtvaardigden’. Alleen vanuit dat vertrekpunt zal een nieuw rijk van onpartijdige gerechtigheid in vrijheid mogelijk zijn. Laten wij ons goed verstaan: wanneer men zo grootmoedig is geweest tegenover zichzelf, dat men alles rechtvaardigde door de politieke intentie; wanneer men zo rigoureus is geweest tegenover de tegenstander, dat men hem niet alleen niets vergaf, maar door wetten met terugwerkende kracht nog nieuwe misdrijven creëerde; wanneer | |
[pagina 837]
| |
er dan, omwille van dit alles, gedurende veertig jaar buitensporigheden van elke aard blijken begaan te zijn van beide kanten; dan is een amnestie van rechtsherstel allèèn niet voldoende. Evenmin praktiseerbaar - zonder een nieuwe hel te ontketenen - is een nieuw proces waarin alle verantwoordelijkheden nog eens herzien worden. Er rest niets anders dan alles te vergeten, alles te vergeven, zonder enige beperking amnestie te verlenen. | |
Maria Austria's theaterfotografieTheaterfotografie was haar vak. Het vluchtige bestaan van het theater even vasthouden en het overdragen aan de tijd. Bemiddelen, kenbaar maken, verhelderen, zien. En nu ze zelf overleden is (Amsterdam 11 januari 1975) draagt De Bezige Bij ook haar over aan die onverbiddelijke tijd. Geboren te Karlsbad (1915), in Nederland sedert 1937. Een album dat deze wonderlijke vrouw onttrekt aan vluchtigheid.Ga naar voetnoot1 Vaak is theaterfotografie een bedreiging van het theater. Gladde jongens en ranke meiden torsen gesofisticeerde apparaten en doorflitsen het geheim; provocateurs van het intieme, sloddervossen van de magie, feestportrettisten, peeping-toms, hofdignitarissen, beeldgroupies. Manupollutie van de camera. Onverschilligheid voor motief of functie, irrespect voor de histrionische vakman. De resultaten van het glimprodukt hebben alle voorrang: potige harmonisering van het individu, energieloze exaltatie van het moment, opdringerig inblikken van het onbereikbare, formele kilte van een affectief proces. Wat kan de theaterfotografie eigenlijk aan? Domineert het ongestructureerde moment? Wordt een subject bevroren tot een object? Of gaat het toch om mensen binnen een rol? Met wat ze zijn, wat ze - op dàt ogenblik, in déze functie - zijn willen? Waarom überhaupt theaterfoto's, documenten van het niet-bestaande? De nutsfunctie is snel gevonden; de krant, het tijdschrift, de schouwburgvitrine, het programmaboekje, het archief hebben indicaties van het geheimzinnige (of alleen maar het commerciële) hard nodig. Publiciteitsfactoren leveren een eerste verantwoording. Tot dit slag conjunctuur-schuimers heeft Maria Austria nooit behoord. Haar techniek bleef ondergeschikt aan haar liefde. Het is niet de beste vorm om door het leven te komen, maar het garandeert wel enige betekenis voor haar oeuvre. Zij heeft momenten die op accurate wijze de droge reportage strelen: exact, nuchter, ongeretoucheerd, registrerend. Zij heeft nergens die verfoeilijke behoefte ‘kunst’ af te leveren, het raffinement, de trucs, de esthetische lustbevrediging. Maar zij documenteert ook nauwelijks; zij gooit zichzelf niet in de rol van een chroniqueur van het theater. Zij bepaalt nooit de graad van bewustzijn waarmee het arbeidsproces van de theaterkunstenaar als voorstelling mededeelbaar wordt. Zij werkt nergens voor een Modellbuch. Zij gaat niet in de plaats staan van film of video; haar authenticiteit ligt elders. Maria Austria stelt een ‘spiegelbeeld’ ter beschikking. Dat is een gevaarlijke term omdat hij te snel verwijst naar een eventuele verantwoording van weergeven, optekenen, archiveren van het hoe. Maria Austria heeft het ‘wat’ vastgehouden, althans getracht in de buurt te komen van een essentie van het moment als deelgraad van een totaliteit. Zij sluipt met haar camera achter die ondeelbare segmenten van een geheel aan waarin ze mag ‘tonen’ wat er in het theater eigenlijk omgaat, niet waartoe het proces zich herleiden laat. Zij waagt zich aan een studie van mensen midden in het proces van een medium. Communicatie als opdracht. Intermediair. Geen enkele foto - hoe esthetisch afgewogen of gecomponeerd ook, hoe typerend als snapshot ook - is ertoe in staat vast te grijpen wat er precies gebeurt. Dat stelt Maria Austria zich dan ook nooit als vergeefse zelfopdracht; zij legt zich toe op dramaturgisch denken bij | |
[pagina 838]
| |
middel van een ander instrument. Haar theater, uiteraard ook te reduceren tot selectiegegevens uit een compact geheel, is nergens anecdote, nergens zomaar extract, nooit abstract van een onmerkbare realiteit, verwijst zelfs nauwelijks naar zijn eigen materialiteit. Scenische identiteit van de acteur, van de handeling, van het kostuum, van het gebaar, van de onhoorbare stem staat in elk fragment voorop. Zintuiglijkheid triomfeert, dé kwaliteit van het theater. Scenografie wordt ingevangen alleen als die voor dit activiteitsmoment mederelevant wordt. Gestiek wordt opgetekend alleen als die voor de totaliteitscurve van deze registratie fundamenteel is. Grondhoudingen van de voorstellingen worden vastgehouden als zintuiglijke toevalsdocumenten, en laten meteen de mogelijkheid toe als foto-‘lezer’ door te gaan op de suggestiestroom. Structurele zelfstandigheid van de ‘pose’ wordt enkel toegelaten als daardoor inzicht in intentie en demonstratie mogelijk en meteen effect waarneembaar wordt. Fundamentaliteit van de vluchtigheid. Detail als wereldbeeld. Fotografie die het weet te stellen zonder de behoefte aan het begeleidende woord. Symbiose van tekenwereld en zingeving. Rosemarie Clausen, Chargesheimer, Max Waldman, tijdgenoten van Maria Austria's ambacht met wie ze zich rustig meten kan. Zoals bij hen dreigt ook bij haar niet de conventionalisering. ‘Kop’-studies worden geen pasfoto's. Groeperingen ontaarden niet in gymnastische effecten. L'image bien faite, de modieus-grove korrel blijft meestal uit; de vaste contourlijn van het figuur wordt niet opgelost in wittige schimmel op duistere fond. Gezichten zijn de intensivering van het willen en het weten, niet eens van het voelen. Subjectiviteit van de selectie als aanloop tot objectivering van het theater. Realiteit van het theater niet als fotografische interpretatie, maar als autonoom produkt van de fotochemische operatie. Maria Austria produceert reeds gegeven zin, arrangeert niets in de autocratie van de donkere kamer. Koortsigheid, schaduwen van sensualiteit, prikkelnuances van het theaterleven, zwart-witpathos, het blijven risico's. Maar bovenal wentelt en spreidt zich over al deze verwaaiende aspecten van het theater heen: liefde voor de mens in een ruimte die hij continu vult met tekens waarvan zij via technische bemiddeling de verwijzende kracht noteert, hulpeloos en overgeleverd waar die kracht direct werkt, perspectivisch schragend en dragend waar die kracht enkel vermoeden is, breeduit lachend en verbeten knippend waar die kracht scherp en gul en verrassend welsprekend zelfs de camera obsedeert. C. Tindemans | |
Discussies over het Nederlandse buitenlandse beleidVorig jaar organiseerde het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken een discussiedag over het Nederlandse buitenlandse beleid.Ga naar voetnoot1 De grenzen en mogelijkheden werden in de eerste plaats bepaald door de aard van het onderwerp: het buitenlandse beleid staat in normale tijden slechts in de belangstelling bij een beperkte groepering die, hetzij uit idealisme, hetzij uit puur zakelijke belangen, zich een mening vormt. Zelden wordt over het buitenlandse beleid gedacht in termen van een omvattende ideologie, zoals dit wel in de Verenigde Staten het geval is en waaruit Wilsons Volkenbond en de Verenigde Naties na de Tweede Wereldoorlog ontstaan zijn. De tegenstelling tussen ideaal en eigenbelang werd ook aangetroffen bij de inleiders. Metzemaekers, hoofdredacteur van het Financieel Dagblad, beklemtoonde de noodzaak om het officiële buitenlandse beleid te beoordelen aan de hand van de externe belangen. De Nederlandse externe belangen treffen wij veel meer aan binnen | |
[pagina 839]
| |
Europa en de Atlantische wereld dan elders, reden waarom Metzemaekers vraagtekens plaatst achter de huidige mode om de ontwikkelingspolitiek in het brandpunt van de discussies over het buitenlandse beleid te plaatsen. Zijn stelling luidt: ‘Ontwikkelingshulp is als object van buitenlandse politiek een aflopende zaak. Ze is, zoals ze in feite beoefend wordt, vrijwel uitsluitend economisch gericht en een logische voortzetting van de koloniale politiek, in het bijzonder de nadere voortzetting van de zg. ethische politiek tegenover Nederlands-Indië.’ De internationale betrekkingen worden m.a.w. in feite beheerst door economische belangentegenstellingen die, alle ethiek ten spijt, de loop van de internationale betrekkingen bepalen. Het getuigt, aldus Metzemaekers, daarom van weinig realiteitszin om net te doen alsof Nederland zich in dit geval kan onttrekken aan deze werkelijkheid, alle dominees-land traditie ten spijt. Het is duidelijk dat ook Metzemaekers zich aansluit bij een traditie, n.l. die der Hollandse kooplieden. Zijn constatering dat buitenlands beleid en belangen samengaan klopt, zijn conclusie niet. Hij ontkent immers het fenomeen van de ideologische tegenstellingen op mondiaal niveau, terwijl hij zich tevens weinig schijnt te bekommeren om de gevolgen van de toenemende verwevenheid tussen staten, die belangrijke gevolgen heeft voor de ontwikkeling en de uitvoering van een buitenland beleid. Bovendien kan Metzemaekers een korte-termijn-denken verweten worden; uit zijn argumentatie kan in ieder geval niet afgeleid worden dat de ontwikkelingslanden in de toekomst economisch even marginaal zullen blijven. De recente positieverandering van de olieproducerende landen binnen de internationale betrekkingen toont dat voldoende aan.
Tot de groep van de ‘belangenberekenaars’ behoort ook H.J. Neuman, directeur van het Nederlands Instituut voor Vredesvraagstukken, die het probleem van Nederland en het NAVO-bondgenootschap behandelde. Naar zijn mening moet de tegenstelling tussen de supermogendheden USA en USSR, ontstaan in de Koude Oorlog, als feit geaccepteerd worden. De angst voor de Russen, voor het Sowjet-systeem en de daaruit voortvloeiende bewapening zijn zaken waarmee geleefd moet worden. Hoewel naar de mening van Neuman het besef gegroeid is dat er tekortkomingen kleven aan het Atlantische bondgenootschap, is het bewijs niet te leveren dat het veiligheidsbelang van Nederland is afgenomen. Zowel Metzemaekers als Neuman benadrukken dat uittreding uit bondgenootschappen de feitelijke beïnvloedingsmogelijkheid van Nederland op de internationale betrekkingen doet afnemen. Neuman legt een relatie tussen het Nederlandse belang aan veiligheid, het Navo-bondgenootschap en de onbetrouwbaarheid van de Russen. Zijn redenaties zijn traditioneel, terwijl van Neuman als directeur van het Instituut voor Vredesvraagstukken op z'n minst verwacht had kunnen worden dat hij bij zijn analyse het gevaar van de NAVO-alliantie voor een voortzetting van de bewapening en een atoomoorlog in Europa had betrokken. Laat staan dat hij aandacht had moeten schenken aan de alom heersende misvatting dat Nederland in geval van een militair conflict werkelijk verdedigd zal worden. Men heeft blijkbaar weinig belangstelling voor een nadere analyse van de gevolgen van een Nederlands uittreden uit de NAVO, behalve dat men dan verwijst naar de afnemende invloed van Nederland op de huidige verdragspartners!
Coppes, medewerker ontwikkelingseconomie aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, benadert de Nederlandse buitenlandse politiek met meer fantasie. Naar zijn mening dient het buitenlandse beleid afgeleid te worden van een mondiale analyse van het menselijke bestaan. Geweld, armoede, onderdrukking en ecologische verstoringen blijken daarbij de belangrijkste algemene delers te vormen. Deze aspecten zijn niet toevallig ontstaan, maar vormen volgens Coppes het resultaat van het huidige internationale systeem van staten. Hij meent dat Nederland een zinvolle bijdrage kan leveren aan verandering van een dergelijke situatie door zich juist niet te conformeren aan de belangen van de Atlantische geïndustrialiseerde staten. Het is jammer dat Coppes zich daarbij niet gewaagd heeft aan een analyse van de gevolgen van een dergelijke politieke koerszwenking. Belangrijk is daarom voor de oor- | |
[pagina 840]
| |
deelsvorming de bijdrage van Jhr. Van Benthem van den Bergh, die onderstreepte dat het buitenlandse beleid in sterke mate bepaald wordt door onzekerheden, waardoor veelal de neiging ontstaat om een buitenlands beleid met een behoudend karakter te voeren. Frans Nieuwenhof | |
Joegoslavië en de burgerrechtscampagne in het OostblokVoor Belgrado is de discussie over de burgerrechten een bijzonder delicate zaak. Omdat het de CVSE-vervolgconferentie ontvangt en bovendien blokvrij en communistisch is, mag het zelf geen enkele aanleiding tot verscherping van de toon geven. In het geval van ‘Charta 77’ valt dit kennelijk niet gemakkelijk, omdat de Joegoslavische sympathie onmiskenbaar bij de opposanten ligt. Sommige kranten leverden direct kritiek op het Tsjechoslowaakse regime, ondanks de vermaning van andere kranten aan zichzelf, zich niet te mengen in de binnenlandse aangelegenheden van andere landen. Gezien de positiekeuze van Belgrado tegen de Russische interventie in Tsjechslowakije was dit ook bijna onvermijdelijk. De toon van de kritiek is thans echter enige nuances zachter geworden. Zware pressie van de zijde van de Warschaupactlanden schijnt hiervan de oorzaak te zijn. De verzachting van de toon heeft echter ook nog een andere oorzaak. Joegoslavië is zelfs naast de overige Oosteuropese landen in de beklaagdenbank terechtgekomen, nu Djilas heeft verklaard dat dit land naar verhouding meer politieke gevangenen telt dan de Sovjet-Unie, en in de Bondsrepubliek en Italië acties zijn ontketend ten gunste van de tot zeven jaar kerkerstraf veroordeelde dissident Michajlo Michajlov. Bovendien zijn in het Westen petities bekend geworden van Joegoslavische intellectuelen die bezwaren hebben geuit tegen verschillende schendingen van de grondwet. Tegen de zestig ondertekenaars van deze petitie is geen enkele administratieve maatregel genomen; ze bezitten nog allen hun pas. Wel zijn maatregelen genomen tegen diegenen, vooral studenten, die handtekeningen hebben verzameld ten behoeve van een sympathieverklaring voor de ondertekenaars van ‘Charta 77’. Geen arrestaties, maar de welbekende methoden van pressie en intimidatie. Westelijke waarnemers te Belgrado zijn overwegend van oordeel, dat de door Djilas gemaakte vergelijking met de Sovjet-Unie elke grond mist. Officieel zijn er in Joegoslavië 480 politieke gevangenen, maar daaronder worden ook notoire terroristen gerekend en verder Moskou-getrouwe communisten die samenzweringen gepland hebben voor de tijd na Tito, en nationalistische extremisten die op afscheiding van een deelstaat of regio aansturen. De zware accentuering van de factor veiligheid en de daarbij behorende preventieve maatregelen hebben in vele Joegoslavische kringen stellig onbehagen gewekt. Toch blijft waar, dat de houding van de staats- en partijleiders tegenover de eigen bevolking veel humaner en democratischer is dan die van de leiders in enig ander Oosteuropees land, dat de Joegoslavische grenzen open zijn en dat de bevolking in Joegoslavië, ondanks ernstige economische misstanden, veel tevredener is dan die van de Oostblokstaten. L.L.S. BartalitsGa naar voetnoot1 |
|