Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 771]
| |
De kerk in stroomversnelling
| |
[pagina 772]
| |
landse kerkprovincie heeft altijd gezegd niet voorop te willen lopen en een uitzonderlijke positie te willen innemen in de wereldkerk; zij heeft zich altijd verzet tegen de rol van prima donna die de massamedia haar opdrongen. Welnu, dit boek laat zien dat daar inderdaad geen gevaar voor is: wat hier in Nederland gebeurt, is overal elders ook aan de gang. Kleurrijke en dramatische taferelen worden door de auteur overal ter wereld aangetroffen. Het is begrijpelijk dat hierbij de Engels-sprekende landen een zekere voorkeur genieten; vooral de Verenigde Staten van Amerika blijken ook op dit terrein het land van onbegrensde mogelijkheden en onmogelijkheden te zijn. Een derde kwaliteit van dit boek (die echter niet tegen de Nederlandse kerkelijke journalistiek behoeft te worden uitgespeeld) is de intelligentie waarmee moeilijke theologische en kerkelijk-politieke vraagstukken worden ontleed en beschreven. In veel hoofdstukken wordt de problematiek toegespitst op een fundamentele tegenstelling tussen twee polen, die ieder op zich een eigen waarde vertegenwoordigen. Rond deze polen worden de voorvallen uit vele landen gegroepeerd op een wijze die de volstrektheid van de tegenstelling opheft. Hierdoor voorkomt de auteur dat problemen op onverantwoorde wijze worden vereenvoudigd tot een simpele oppositie. In het inleidende hoofdstuk worden de voor- en naconciliaire kerk onder allerlei aspecten tegenover elkaar gezet en wordt tegelijk aangegeven dat het naconciliaire al te vinden is in de tijd vóór het concilie; gezien de verdere inhoud van het boek vindt de auteur het terecht niet nodig om het omgekeerde aan te tonen. In een hoofdstuk over de liturgie wordt het heimwee naar plechtigheden in een barokke of neogothische kerk met een muziekmis van Haydn gesteld tegenover het heerlijke gevoel om als lichtelijk illegale gemeente bijeen te zijn in een devotioneel kale ruimte. Men vindt er verbijsterende voorbeelden van verzet tegen de nieuwe liturgie, maar ook een verslag van de meest onwaarschijnlijke nieuwe liturgische bedenksels. In hoofdstukken over het gezag en de medeverantwoordelijkheid van de leken, over het priesterschap, over de theologie, over kerk en humanisme klinkt in allerlei toonaarden de tegenstelling door waarvan de moderne christen zich dank zij het existentialisme zo scherp bewust is geworden: enerzijds een aanbod van religieuze waarden die als het ware van boven af op de mensen neerdaalt en anderzijds een op zoek gaan naar diezelfde waarden vanuit de concrete situatie en het persoonlijk aan voelen en beleven, zodat waarheden, uitspraken en geboden zonder die persoonlijke verwerking slechts als lege retoriek worden ervaren. In beschouwingen over het marxismeGa naar voetnoot2 en de oostpolitiek van het vati- | |
[pagina 773]
| |
caanGa naar voetnoot3 wordt gewezen op het geleidelijk verdwijnen van een algemene katholieke sociale leer, hetgeen een vacuüm schept dat eventueel door een menselijk marxisme gevuld zou kunnen worden. In deze kwesties speelt de tegenstelling tussen christenen die hun land ontvlucht zijn en hen die trachten in een communistische staat christelijk te leven, een grote rol. In het hoofdstuk over huwelijk en seksualiteit wordt het biologisch determinisme van Humanae Vitae gesteld tegenover een personalistische beleving van de seksualiteit. Men vindt verder interessante beschouwingen over de geleidelijke ommekeer van paus Paulus, een uitvoerig verslag over de centralisatie van de curie en over de rol van aartsbisschop Benelli, over wie de auteur al eerder artikelen heeft gepubliceerd in The Observer. Hoezeer Peter Hebblethwaite ook beide zijden van een probleem in het oog houdt en zijn ironie naar alle zijden richt wanneer hij dit nodig acht, toch kiest hij wel degelijk partij in de kerkelijke controverse. Dit gebeurt nadrukkelijk in het laatste hoofdstuk, het hoogtepunt van zijn boek, waarin hij zoekt naar de oorzaken van de onrust. Hij somt drie verklaringen op. De eerste ontkent het bestaan van een crisis; zij is de uitvinding van journalisten en de massa-media. Het concilie heeft wellicht ooit enige aanleiding tot onrust gegeven, maar nu is geleidelijk de oude vertrouwde toestand teruggekeerd, het ‘dopo-concilio’. De tweede verklaring creëert een zondebok binnen de kerk: de onrust wordt veroorzaakt door onverantwoordelijke elementen in de kerk die overal tegenaan willen schoppen, of door de halstarrigheid van de curie, of door de zucht naar aanpassing aan de wereld of aan het protestantisme. Peter Hebblethwaite zelf echter zet als derde verklaring de crisis in de context van een veranderende wereld: wat in de kerk gebeurt, is een weerspiegeling van veranderingen die op alle niveaus in alle delen van de wereld plaats vinden. In de kerk van vroeger kan men de religieuze waarden niet meer ontdekken, omdat zij op een wijze worden gepresenteerd die geen aansluiting heeft met het beste wat in eigen tijd aan menselijke idealen leeft. Daardoor wordt de kerk als niet-authentiek, als onmenselijk, als wezensvreemd ervaren. Historische, maar vaak al te menselijke vormen lijken voor eeuwig gecanoniseerd als goddelijke geboden. Het enige dat men in dit boek zou kunnen betreuren is het feit dat juist deze veranderingen in de profane wereld te schetsmatig zijn weergegeven. Misschien hangt dit samen met het feit dat het vaderland van de schrijver geen provo-tijd en geen massale studentenopstanden gekend heeft. Als men het concilie in verband brengt met de gebeurtenissen uit het einde van de zestiger jaren ontwaart men een unieke opeenvolging van gebeurtenis- | |
[pagina 774]
| |
sen. Rond 1968 breekt de grote golf van de democratisering los. Het is vreemd, maar een feit dat tot die tijd het begrip democratie bijna uitsluitend gefunctioneerd had als een politiek begrip; het werd toegepast op het staatsbestuur in al zijn geledingen van gemeente, provincie en parlement. Maar alle andere vormen van gemeenschap: het gezin, de school, de universiteit, het bedrijf werden patriarchaal of aristocratisch bestuurd; er werd van bovenaf geregeld. In de zestiger jaren dringt eerst geleidelijk en dan met revolutionaire kracht het besef door dat wat geldt voor de staat, mutatis mutandis geldt voor alle vormen van menselijke samenleving. Dit leek een frontale aanval op het gezag te zijn, maar dat is natuurlijk een vergissing; zoals in het staatsbestel betekent democratisering ook hier alleen een andere wijze van gezagsuitoefening. Deze bewustwording werd sterk beïnvloed door de existentiële levenshouding van de moderne mens, die het voor hem onmogelijk maakte normen opgelegd te krijgen en te beleven die van boven af en buiten hem om tot stand zijn gekomen. Daarom wil hij betrokken worden bij de uitvaardiging ervan. Het wonderlijke feit heeft zich nu voorgedaan dat de wellicht meest hiërarchisch gestructureerde gemeenschap, de katholieke kerk, zich door zelfkritiek en innerlijke vernieuwing op deze verandering had voorbereid nog voordat de nieuwe opvattingen over gezag en gehoorzaamheid gemeengoed waren geworden in de maatschappij. Zoals nooit te voren werd in de kerk de nadruk gelegd op het gehele Volk Gods en ontstond een sfeer van onderling overleg en medeverantwoordelijkheid die door het idee van de bisschoppelijke collegialiteit zelfs het pausschap niet onberoerd liet. Door het concilie - althans door het nieuwe dat het concilie bracht, want tenslotte kan men er alles in terugvinden - was de kerk in een optimale positie om de komende mentaliteitsverandering op te vangen en te begeleiden. De kerk hoefde slechts haar nieuwe gedaante te tonen of de moderne mens zou er zichzelf in kunnen herkennen; hij zou er zichzelf kunnen zijn. Daardoor zou de goddelijke boodschap van de kerk ook voor hem verstaanbaar zijn. Velen in de kerk hebben deze convergentie van kerkelijke en wereldlijke veranderingsdrift op haar juiste waarde geschat, niet in de laatste plaats de bisschoppen van Nederland. Maar juist op het moment dat buiten de kerk de nieuwe vormen van gezagsuitoefening meer algemeen aanvaard begonnen te worden, leken een aantal instanties in Rome alles op alles te zetten om tegen de stroom op te roeien en oude structuren opnieuw te urgeren. Vooral het absolute, onbeperkte, ongecontroleerde en oncontroleerbare gezag van paus en bisschoppen over alles en iedereen werd krachtig gerestaureerd. Dit ging in tegen alle idealen van waarachtige ‘medemenselijkheid’ waarin de moderne mens was gaan geloven juist vanwege zijn ervaringen met de gevaren van het Befehl ist Befehl. Deze vlucht voor de reeds ingezette vernieuwing heeft bij velen sterke frustratie- en vervreemdingsgevoelens ver- | |
[pagina 775]
| |
oorzaakt, die in alle geledingen van de kerk te constateren zijn. In navolging van de Franse schrijver François Roustang beschrijft Peter Hebblethwaite drie typen van gelovigen die ieder op eigen wijze op deze spanningen reageren: de First Man, d.w.z. de conservatief die zonder voorbehoud naar het verleden terug wil; de Second Man, de progressief die zweert bij alles wat nieuw is; de Third Man die het wel voor gezien houdt in de kerk en afhaakt. De auteur voegt er zelf een Fourth Man aan toe. Deze aanvaardt de spanning, de tegenstellingen, de strijd en het onbehagen in het besef dat een ideale kerk nooit heeft bestaan. Hij probeert volgens eigen innerlijke overtuiging binnen deze kerk te leven, in dialoog met iedereen. Hij heeft zijn hoop gesteld op het oude beginsel uit het kerkelijk recht (waarschijnlijk een unicum in welke bestaande wetgeving ook) dat zegt dat de consuetudo contra legem (een gewoonte of gebruik ontstaan tegen de wet in) op den duur rechtsgeldigheid verwerft.Ga naar voetnoot4 |
|