Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 696]
| |||||||||||
Een Palestijnse staat in de maak?
| |||||||||||
Allon en de teruggave van bezet Arabisch territoriumBondig beschreven, stelt Allon in de heruitgave van zijn plan van 1967 volgende concessies voor: - 2/3 van de Sinaï wordt ontruimd en aan Egypte teruggegeven, en dat gebied moet worden gedemilitariseerd. - Syrië kan hoogstens een symbolische teruggave van enkele km op de Golanhoogten krijgen (‘we kunnen niet gedogen’, zegt Allon, ‘dat de Syri- | |||||||||||
[pagina 697]
| |||||||||||
sche artillerie daar opnieuw de noordelijke Israëlische stellingen bestookt’), de rest van Golan wordt (of blijft) definitief Israëlisch. - Jordanië krijgt de Jordaanvallei niet terug, ook niet de twee zones (aangeduid als ‘arid zone’ en ‘Judean desert’) langs de Jordaan en een deel van de Gaza. De bevolkte Palestijnse gebieden komen aan Jordanië toe, maar er blijven militaire observatieposten (paramilitaire nederzettingen die er nu al zijn). In ruil voor deze toegevingen dienen de Israëliërs de volledige vrede van de Arabische landen te krijgen want, zoals Rabin later zei ‘ook de U.S.S.R. bekwam in Helsinki de vastlegging van door militaire verovering verworven grenzen, én wij zijn dan nog bereid deze grenzen te verleggen’. Rabin moet toch weten dat deze parallel tussen de expansie van Israël en die van de U.S.S.R. bij velen hoogst bedenkelijk overkomt? Ik wil nog even, ter opheldering, de discussie tussen Allon en de redactie van Foreign Affairs aanhalen, m.b.t. de in het artikel gepubliceerde kaart. Allon beweert, dat de definitieve grenzen - zoals Israël die dan ziet - niet door hèm, maar door de redactie van het blad op die bewuste kaart werden getekend. Waarschijnlijk hebben interne regeringsmoeilijkheden Allon belet de verantwoordelijkheid voor de hele publikatie op zich te nemen, aangezien zelfs het Allon-plan, dat dan toch enige inlijving van Arabische gebiedsdelen voorziet, op scherp verzet stuitte binnen de regeringscoalitie. Allon verklaarde dan ook daags nadien in de Knesset, dat het voorstel enkel zijn persoonlijke visie weerspiegelde. Toch lijkt het mij erg onwaarschijnlijk dat zelfs in een democratisch land als Israël de minister van buitenlandse zaken, zonder toestemming van de meerderheid in het kabinet, een plan zou mogen publiceren over zo een gewichtige kwestie als de vredesgrenzen. De discussie toonde enkel de diepe verdeeldheid aan in Israël zelf m.b.t. de nederzettingspolitiek. Vast staat immers dat de Joodse vestigingen volgens het plan van 1967 werden opgetrokken, en dat deze (nu reeds 90) nederzettingen het uitstippelen van het nieuwe plan grotendeels hebben bepaald. De Israëlische regering heeft de onwettige provocatie door Joodse kolonisten steeds bestreden, maar zij heeft de vestiging in Arabische gebieden die paste in het kader van het plan Allon (m.a.w. vooral in de Jordaanvallei) steeds aangemoedigd. Toch stellen er zich nog problemen, want binnen het gebied dat Allon wil prijsgeven, liggen nog verscheidene kibbutzim, moshavim e.d. (Ramallah, Alon Shevut, Kiryat Arba...). Waarschijnlijk is het de bedoeling dat die blijven bestaan, al stel ik mij niet goed voor hoe de bewoners (vaak behorend tot de rechts-extreme middens), zich zo maar bij het feit zullen neerleggen plots buitenlanders te worden in een vreemde Arabische staat, waar zij vanzelfsprekend een gehate minderheid zullen zijn.Ga naar voetnoot2 | |||||||||||
[pagina 698]
| |||||||||||
Allon gekneld tussen gewenste en haalbare oplossingWaar Allon in 1967 nog officieel bereid was in de West Bank en de (hele) Gazastrook een mogelijke onafhankelijke Palestijnse staat op te richten (die dan wel gedemilitariseerd en onder Israëlisch toezicht moest blijven) is daar in het nieuwe plan niet veel meer van te merken. In 1967 werd dit project overigens, zonder veel omhaal, als ‘de creatie van een Palestijnse bantoestan’ door de P.L.O. verworpen! Allons mentaliteitsverandering stoelt op het welbekende Israëlisch verzet met deze P.L.O. over een mogelijke onafhankelijke staat naast de Joodse te onderhandelen. Nu blijft Allon in zijn hart voorstander van deze laatste formule, maar zijn zwakke positie in het kabinet laat hem niet toe zijn ideeën te uiten zoals ze zijn. Hoe minister Allon over de Palestijnen denkt, zegt hij niet in Foreign Affairs, wel elders: ‘De Palestijnen zijn steeds welkom geweest. Dat zijn ze nog... ik heb Arabische vrienden, ik houd van hen, ze zijn mijn broeders en zusters... er is veel pijn geleden, onnoemelijk veel pijn. De Palestijnen, dat is treurig. Die woonden in dit land, maar het is zo groot en zo leeg, ze mogen er nog wonen, het is ook hun land. Maar als ze een Palestijnse staat willen, dan moeten ze naar de Jordaan. Daar is hun land. De tragiek van de Palestijnen is dat ze een prachtig volk zijn, dat er veel fouten zijn gemaakt, en dat we ze allemaal zouden willen omarmen..., de Palestijnen hebben hun eigen rechten. Dat is juist het smartelijke. De Palestijnen zijn nu min of meer de Joden van de Joden geworden. Dat is heel erg, maar dat willen we niet... voor de Palestijnen moeten we een waardige en eerlijke oplossing zoeken. Niet alle Palestijnen zijn terroristen’.Ga naar voetnoot3 Dit lang citaat releveert ons de echte denkbeelden van Yigal Allon, een man die, indien hij door de publieke opinie werd gesteund, alles op alles zou zetten om met de Palestijnen te onderhandelen. Een man die ook begrijpt dat het echte conflict draait om twee volkeren die hetzelfde land claimen, én die weet dat vrede met de Palestijnen de weg opent naar vrede met de buurlanden en niet omgekeerd. Daarbij wordt hij volledig gesteund door N. Goldmann: ‘Er kan geen oplossing gevonden worden zonder erkenning van de rechten van de Palestijnen’.Ga naar voetnoot4 De opvatting van Rabin en zijn aanhang staat daar recht tegenover: hij verklaarde in een interview met Newsweek nooit te willen onderhandelen met de ‘zogenaamde P.L.O.’ (die volgens hem een overkoepelende organisatie vormt van terroristenbewegingen), zelfs als die Israël binnen de | |||||||||||
[pagina 699]
| |||||||||||
grenzen van vóór 1967 zou erkennen.Ga naar voetnoot5 Goldmann gaat daar helemaal niet mee akkoord: ‘Als een Palestijnse regering een Palestijnse staat zou aanvaarden op de westelijke Jordaanoever en in de Gazastrook, en Israël zou erkennen, zou er voor Israël geen enkele reden zijn om een dergelijke staat niet te erkennen en onderhandelingen te beginnen’. Op het argument van ‘veilige grenzen’ antwoordt hij gevat: ‘Palestina moet worden gedemilitariseerd en de grootmachten moeten waarborgen dat Israël de Palestijnse staat niet zal aanvallen’.Ga naar voetnoot6 Tot de Israëlische ‘duiven’ behoren mensen als Eliav (de deelnemer aan de Palestijnse dialoog te Brussel), Arieli, S. Avineri (benoemd door Allon tot directeur van het ministerie van buitenlandse zaken), S. Aloni, M. Pa'il, U. Avneri e.a. D. Gillon merkt terecht op dat hun strategie te verdeeld is om enig effect op de publieke opinie te kunnen uitoefenen.Ga naar voetnoot7 Sommige duiven hebben een Israël-Palestina-comité opgericht, maar worden daarom door vele Israëli's beschouwd als landverraders en collaborateurs. Dat is fout, want ook voor hen blijft een onafhankelijke Joodse staat de onontbeerlijke basis van elk vredesoverleg; daarnaast willen ze óók met de Palestijnse nationale aspiraties rekening houden. Zij weten dat alle Israëlische successen, hun opvoedingsmethodes, hun ontwikkelingshulp, hun werkkracht, hun legendarische dapperheid - om er maar enkele te noemen - steeds worden overschaduwd door het bestaan van de Palestijnse tragiek. Bovenal vrezen zij dat Israël zich momenteel ontwikkelt tot een mini-Zuid-Afrika. Ofschoon de U.N.O.-leden hen constant hieraan herinneren, blijven zij er nochtans, m.i. terecht, van overtuigd dat de toestand van de Palestijnen momenteel veel beter is dan die van de kleurlingen in het apartheidsland. | |||||||||||
Israëls verzet tegen een Palestijnse staat‘Judea en Samaria’ (eertijds behorend tot het bijbelse Palestina) is de vrije Joodse vertaling voor de West Bank; daarmee geven de Groot-Israël-bewegingen duidelijk aan dat wel degelijk Israël recht heeft op deze gebiedsdelen. De kwestie van deze territoria, op Jordanië veroverd in 1967, werd nooit zo scherp gesteld als thans, negen jaar later. Geen Israëlische regeringsleider kan het zich veroorloven ze zonder meer in ruil voor vrede aan Jordanië terug te geven. Zowel mevr. Meïr als premier Rabin hebben keer op keer verklaard dat algemene verkiezingen noodzakelijk zijn, wanneer onderhandelingen ooit tot terugtrekking op de Westelijke Jordaanoever zouden voeren. M.a.w. indien (wat er in de huidige omstandigheden dik | |||||||||||
[pagina 700]
| |||||||||||
inzit) de meerderheid van de bevolking tégen de teruggave van zelfs beperkte gebiedsdelen (aan een zelfs bevriende monarch) stemt, dan betekent dit het einde van 28 jaar regeringscoalitie, geleid door de Arbeidspartij. Ziedaar het dilemma waarin Israël is terechtgekomen. De rechtse Likoed (die een aantal extremistische bewegingen groepeert), geleid door de onverzoenlijke ex-Sternleider Menachim Begin zou zo aan het bewind kunnen komen, dank zij een coalitie met de al even extreme Nationaal Religieuze Partij (N.R.P.). Rabin heeft slechts één keer zijn echte bereidheid tot vredesonderhandelingen met Jordanië getoond, kort na zijn ambtsaanvaarding in 1974, toen juist deze N.R.P. nog geen deel uitmaakte van de regeringscoalitie. Toch ware het verkeerd alle verantwoordelijkheid op de nationalisten af te schuiven: veeleer vertegenwoordigt hun extremistische positie thans een verantwoording om als regeringspartij niets te ondernemen. Hoe langer men die politiek volhoudt, hoe meer tijd er verstrijkt, en hoe meer kans men de Arabieren geeft weer radicale posities in te nemen (of een staatsgreep tegen een gematigde leider te doen slagen). Uiteindelijk kan de Israëlische regering zelfs wijzen op het verstandige karakter van deze ‘wait and see’-politiek, die evenwel niets meer is dan een zichzelf vervullende profetie. Zelfs de vrees dat men door de weigering van elk territoriaal compromis met Hoessein uiteindelijk toch met de gehate P.L.O. zou moeten onderhandelen, kon de Israëlische regering in het verleden niet vermurwen. Er hebben nà 1967 vele contacten plaatsgevonden tussen Hoessein en de Israëliërs, maar nooit heeft eerstgenoemde zich kunnen verenigen met de Israëlische annexatieplannen voor een deel van de West Bank. Ook een gedeeltelijk akkoord, door Allon aangeboden, wilde de Jordaanse koning niet aanvaarden (Israël is daar trouwens later op teruggekomen). Momenteel is deze hele kwestie zonder belang, omdat Hoessein door niemand meer (buiten Israël dan) wordt erkend als de soeverein van Cisjordanië. Tenslotte is het zijn grootvader die in 1948 dit gebied bezet heeft, een territorium - dat deel moest uitmaken van een onafhankelijk Palestina - tussen Israël en Jordanië. Het Palestijnse volk kreeg er alleen maar een nieuwe overheerser bij. De onderhandelingen over dat gebied tussen de twee bezetters ervan, nl. Israël en Jordanië, lijken dan ook totaal zinloos; iets wat de meerderheid van de Israëliërs nog steeds moeilijk schijnen in te zien. Welke zijn de argumenten tegen de Palestijnse staat? Ten eerste, zeggen de Israëli's, is zo'n staat economisch onleefbaar; ten tweede zou die staat pro-Russisch worden, en ten derde kan die staat het Palestijnse vluchtelingenprobleem toch niet oplossen. Vivian Bull heeft in haar hoogstaand werk bewezen dat zulk een staat zeer goed leefbaar is, al heeft hij de Jordaanse èn Israëlische afzetmarkt beslist nodig.Ga naar voetnoot8 Praktisch heeft de West Bank nu | |||||||||||
[pagina 701]
| |||||||||||
reeds gezorgd voor de creatie van een soort economische samenwerking tussen Israël en zijn oostelijke buurstaat. Economisch is de federatie met Jordanië alleen onvoldoende, en politiek is die met Israël onmogelijk; een onafhankelijke gefederaliseerde staat lijkt het enige alternatief te zijn. Wat het tweede argument betreft, noch Egypte, noch Libanon, noch Israël, noch Jordanië zijn pro-Russisch. De grootste financiële steun krijgt P.L.O. van Saoedi-Arabië en van China. Koning Khaled is de aartsvijand van het communisme, en Hua is nu ook niet precies een vriend van Brezjnev. Het derde argument werd eertijds ook tegen Israël gehanteerd: het zou niet in staat zijn alle Joden op te nemen. Er stellen zich hier twee analoge problemen:
Er zijn inderdaad problemen die de oprichting van Palestina bemoeilijken, maar die werden alle gecreëerd na 1967, door Israël zelf, o.a.:
Mochten deze problemen worden opgelost, dan kan Palestina alle drie miljoen Palestijnen huisvesten. De spreiding van het Palestijnse volk ziet er momenteel uit als volgtGa naar voetnoot9: Israël - Palestijnse Israëli's: 435.000 Israël - Jordaanse Palestijnen: 1,15 miljoen (West Bank + Gaza); Jordanië: 1,1 miljoen; Libanon: 300.000; Syrië: 200.000; Koeweit: 175.000; Saoedi-Arabië: 50.000; Egypte: 40.000; Lybië: 10.000; Bahrein, V.A.E., Quatar, Oman: 75.000. Nog steeds worden in de meeste Arabische landen | |||||||||||
[pagina 702]
| |||||||||||
de Palestijnen als tweederangsburgers behandeld zonder politieke rechten. Enkel in Israël wordt hun vrije meningsuiting toegestaan en zijn zij er materieel veel beter aan toe dan hun broeders in de Arabische landen. Toch hoeft men slechts met jonge Israëlische advocaten te spreken om te weten dat het militaire gezag uiterst repressief optreedt tegen Palestijnen die verdacht worden van terroristische activiteiten. Er zijn momenteel zo'n 25.000 ‘politieke’ gevangenen onder hen, en folterpraktijken schijnen ingeburgerd te zijn (dit laatste gespreksthema is taboe in Israël). Het jammerlijke feit dat dergelijke praktijken ook meer en meer schijnen voor te komen in Westerse landen die zich ‘ontwikkeld’ noemen, om maar niet te spreken van de U.S.S.R. en haar Arabische sympathisanten, rechtvaardigt uiteraard deze praktijken niet, maar maakt ze minder ‘uitzonderlijk’. Israël vormt in alle opzichten een intrigerende dualiteit: bereid om tot goede betrekkingen met de Jordaanse Palestijnen te komen, anderzijds onvermurwbaar voor al wie enige sympathie koestert voor P.L.O. Dat de Palestijnse gemeenteraadsverkiezingen van 1976, vanuit dit Israëlisch standpunt, daarom een blunder werden, behoeft geen verder betoog. Sedert 1967 was dit overigens het eerste bescheiden teken dat Israël terug was op de democratische weg: nu nog ontberen de Palestijnen andere politieke rechten. Voor hen is Israël geen democratie. Het zwakste argument tegen de eigen Palestijnse staat komt van de Israëlische rechterzijde (daartoe behoren ook vele leden van de ‘Arbeidspartij’): ‘waarom richtten de Palestijnen niet vóór 1967 hun eigen staat op in de West Bank?’ Alsof de Palestijnen toen over hun eigen lot konden beslissen! Vóór 1967 zou Israël toch blij zijn geweest met zulk een aanbod! Waarom nu dan niet meer? Ging het toen misschien enkel om Israëls erkende bestaansrecht, terwijl er nu wellicht toch andere motieven meespelen? | |||||||||||
Verbaal geweld, religieuze argumentatie en zakelijke overwegingenVoor het eerst sedert de oprichting van Israël, nu 28 jaar geleden, zijn de voorwaarden vervuld om in het Midden-Oosten tot een echte vrede te komen. Let wel op: ik zeg enkel dat de kans op vrede nu reëel mogelijk wordt, waar dat vroeger een utopie scheen, mede door de weigering van de Arabische staten in vrede te leven met Israël. Realiteitszin en berusting hebben de eertijds blinde haat in de geest van de drie betrokken Arabische leiders verregaand geblust. Zowel Sadat, Assad als Arafat zijn op basis van voor hen essentiële condities bereid, niet zonder spijt, het feit ‘Israël’ te aanvaarden. Tot 1973 waren het de Arabische presidenten die elk vergelijk met de Hebreeuwse staat weigerden, en dit is hun uiteindelijk fataal geworden. Hun woede en angst deed hen dingen zeggen, voor eigen (Oosters) publiek bestemd, maar die in Westerse (en vooral Israëlische) oren verbijsterend klonken. Mede daaraan is het te wijten dat de rechtse krachten in Israël | |||||||||||
[pagina 703]
| |||||||||||
sterker werden dan ooit tevoren. De Arabische bewering dat Israël steeds annexatieplannen heeft gehad, is gewoon niet waar. Op het einde van de zesdaagse oorlog was het Hebreeuwse volk enkel opgelucht en blij dat de Joodse staat gespaard bleef van de onnoemelijke ellende die de Arabieren beloofd hadden. Na de oorlog was Israël onmiddellijk bereid de hele Sinaï en Golan in ruil voor een vredesverdrag af te staan. Toen had het land een sterke regering, een eensgezinde bevolking en vooral een enorm zelfvertrouwen in de eigen kracht. De volgende jaren zou dit beeld diepgaande veranderingen ondergaan. De opkomst van de Likoed die als voornaamste programmapunt de annexatie van Judea, Samaria, Golan, Gaza en het grootste deel van Sinaï verkondigde, bracht meteen een diepe verdeeldheid in de Arbeidspartij: aan de ene kant de duiven geleid door Allon en tegen hen de haviken met aan hun hoofd eerst Dajan en later Peres. Ook na Yom Kippoer 1973 bleef de verdeeldheid bestaan. In de oorlog was de Joodse staat steeds één: met een bewonderenswaardige heldhaftigheid hebben de jonge Israëli's keer op keer hun leven veil gehad voor de redding van hun land. Telkens als het perspectief van vrede opdook is Israël verdeeld geraakt; men heeft klaarblijkelijk nooit de nodige tijd gekregen om met die idee te leven. Ook de Israëlische jeugd heeft geleerd de Arabieren én de wereld te wantrouwen. Het voornaamste doel van het Joodse leven is de verdediging van de staat en de strijd tegen de Arabische landen die uitdrukkelijk gezworen hebben op de een of andere manier Israël te liquideren. Beseft men bovendien hoe diep de jarenlange vervolgingen die uiteindelijk culmineerden in een zinloze massamoord op zes miljoen mensen - een daad waar ons verstand nu nog bij stilstaat - de hele Israëlische bevolking hebben aangegrepen, dan begrijpt men dat, nog afgezien van de Arabische haatpropaganda, de vredeskansen door de gemiddelde Israëliër laag worden geschat. Mijn Palestijnse gesprekspartners verstaan deze samenhang gewoonlijk niet, omdat zij niet het verband kunnen zien tussen datgene wat het Joodse volk tijdens de jaren veertig in Europa overkwam, en de huidige positie van Israël in het Midden-Oosten. Ik probeer hun dan steeds geduldig uit te leggen dat het nog zo heel lang niet geleden is dat Shukeiry (Arafats voorganger), onder luide toejuichingen, verkondigde dat alle Israëli's zonder uitzondering moesten worden afgeslacht, ‘precies zoals de Nazi's dat succesvol hadden gedaan’. Nu waren deze woorden misschien alweer niet bestemd voor een Westers publiek (een Arabier weet dat hij moet overdrijven opdat zijn toehoorders de ware betekenis van zijn woorden kunnen vatten), in Israël (waar men de Arabische radioprogramma's en - in sommige gebieden - de T.V.-uitzendingen nauwgezet volgt) klonk dit toch alles behalve als een Arabische vredeswens! Eén ding lijkt mij vast te staan: iedere Israëli verlangt naar vrede, rust èn veiligheid. Eenieder in Israël droomt van uitstapjes naar Caïro, Beiroet of Amman (de laatste stad kan men | |||||||||||
[pagina 704]
| |||||||||||
volgens sommige van mijn Israëlische bekenden reeds bezoeken); er is bovendien bij velen onder hen een reëel verlangen aanwezig naar betere betrekkingen met de Arabieren en in het bijzonder met de Palestijnen van de West Bank. Het is echter jammer dat de angst voor vernietiging in de loop van de jaren door de Israëlische bewindslieden nog is aangedikt, zodat zij nu gedwongen zijn een afwachtende (en vaak onverzoenlijke) houding aan te nemen, geconcretiseerd in het verlangen naar ‘veilige grenzen’. Deze beinvloeding heeft geleid hetzij tot een gematigd-positieve houding, vertegenwoordigd door de ‘duiven’, hetzij tot een fanatiek-onverdraagzaam gedrag, geïncarneerd in de ‘haviken’. Zo verklaarde een lid van de Religieuze Partij voor de TV-camera dat ‘de Palestijnen van de P.L.O. honden zijn en... met dieren praat je toch niet’.Ga naar voetnoot10 Het zou lachwekkend zijn, ware het niet zo diep-tragisch. Want deze man verviel nu precies in de verwerpelijke retoriek die de Arabieren vroeger (en soms nu nog) kenmerkte: ‘Zionisme is racisme’ verkondigde Egypte in de V.N.Ga naar voetnoot11 Tussen haakjes: ‘Zionisme is discriminerend t.o.v. de Palestijnse vluchtelingen’ lijkt mij een juiste(re) uitspraak. Ook intellectuelen als de hooggeleerde prof. Davidi menen dat men de Israëlische Palestijnen naar Egypte moet deporteren (‘want daar is veel plaats’ - men merkt dat de grenzen tussen beide landen gesloten zijn!). De religieuze rechtvaardiging van territoriale aanspraken staat vanzelfsprekend eveneens de verstandhouding tussen Israëli's en zelfs gematigde Arabieren in de weg. Dit beroep op God en de bijbel treft men ook bij ons nog aan. Ter illustratie daarvan geef ik een paar zinnen uit een boek van P. Van de Meerssche (de auteur in gesprek met H. Brugmans).Ga naar voetnoot12 Brugmans: ‘... Al is het natuurlijk ondenkbaar dat men de klok zou kunnen terugdraaien tot vóór de zesdaagse oorlog’ (i.v.m. de bezette gebieden). Van de Meerssche: ‘Het is nochtans datgene wat in talloze UNO-resoluties van Israël wordt gevraagd’. Brugmans: ‘... voor mij heeft de Joodse terugkomst in de eerste plaats een godsdienstige dimensie... die terugkeer: voor mij is dat de aankondiging van iets groots, iets beslissends...’ Wanneer men als Brugmans zulke argumenten aanhaalt, dan is uiteraard een zinnig gesprek met de tegenpartij uiterst moeilijk. Hoe kunnen de Arabieren tot een vergelijk komen met een partner die volhoudt dat zijn aanspraken van goddelijke oorsprong zijn? Nochtans is het precies datgene wat de Likoed en de N.R.P. doen.Ga naar voetnoot13 De vlucht van 600.000 Palestijnen in 1948 | |||||||||||
[pagina 705]
| |||||||||||
was volgens hen een goddelijke ingreep. Trouwens in de loop van de geschiedenis heeft Jahweh steeds ruimte gegeven aan het Joodse volk in Kanaän-Palestina, en daarvoor zijn er telkens andere volkeren moeten vluchten. Daartegenover staat dan evenwel het feit dat de moslims op hun beurt een andere religieuze overtuiging belijden: voor hen zijn zowel de Joodse als de Christelijke godsdienst voorbijgestreefd, omdat zowel Joden als Christenen het opgenomen hebben tegen de boodschapper van Allah. Volgens hen heeft het volk van Ismaël Mohammeds zending aanvaard, en zijn daarom de moslims de ‘uitverkorenen’. Hoe kan men alleen de religieuze motieven van Israël onderschrijven en tegelijk die van de Arabische volkeren verwerpen? Vooral nu van Arabische zijde de betekenis van de ‘heilige oorlog’, die het Midden-Oosten van alle (Joodse) smet moest zuiveren, erg aan het tanen is. Ware het dan niet beter en noodzakelijk in de concrete politieke discussie de bijbel en de Koran erbuiten te laten? De meeste (intelligente) jongere Israëli's blijken met deze gang van zaken niet erg gelukkig te zijn. Hun behoefte aan westers comfort en hun verlangen naar vrede maken hen tevens meer ontvankelijk voor seculiere en redelijke taal. Sommigen hebben bovendien schoon genoeg van de drie jaar lange militaire dienst, en de voortdurende onveiligheid waarin de staat verkeert. De emigratie uit Israël heeft de jongste drie jaren een recordhoogte bereikt, en het zijn niet steeds de minderwaardige krachten die het eerst het beloofde land verlaten. De huidige Israëlische jeugd is zich bewust van haar eigenheid en onafhankelijkheid. Zij kunnen eenvoudigweg niet begrijpen hoe het mogelijk was dat nauwelijks een dertigtal jaren geleden hun grootouders of vader en moeder zich ‘domweg’ lieten vermoorden. Toch blijft bij de meesten van hen een diepe solidariteit bestaan met het volk waaruit zij geboren werden, en dat voor hun geluk geleden heeft. ‘De Nazi's maakten hun brood van onze beenderen,’ vertelde me diep bewogen een Israëlische soldaat, ofschoon hij zelf amper twintig was en in de Joodse staat was geboren. We mogen ons evenwel geen illusies maken omtrent een verwachte pacifistische houding van deze jongeren. Ook bij hen heeft de Arabische (en Israëlische) propaganda haar uitwerking niet gemist! Slechts weinigen zijn bereid alle bezette gebieden te ontruimen en zelfs van die kleine groep (2% van de bevolking misschien) is niemand klaar Oost-Jeruzalem volledig op te geven; hoogstens een gedeeld gezag kan door enkelen worden aanvaard. ‘Waarom’, werd mij gezegd, ‘moeten de Arabieren gebieden terughebben die voor hen materieel gezien toch niets opleveren: Golan is een dorre zandvlakte, Sinaï een onherbergzame woestijn waar enkel nomaden het langer dan enige dagen kunnen uithouden, de woestijn van Judea al even akelig...’. Dat er zoiets bestaat als een geknakt Arabisch prestige en dat een ‘enorme vooruitgang’ werd geboekt in het Arabisch denken over de aanvaarding van Israël was blijkbaar nog niet tot mijn gesprekspartners doorgedrongen. Hoe aan hen en Westerlingen uit te leggen | |||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||
dat iemand als Sadat bij de Egyptische paupers een enorm prestigeverlies zou lijden, indien hij niet alleen Israël erkende, maar op de koop toe een deel van de Sinaï opofferde? Een prestigeverlies dat hem misschien zijn ambt zou kosten. Hoe verklaren dat Arafat een risico heeft genomen doo in privé te vertellen dat hij bereid is Israël te erkennen, zelfs al werd daarmee slechts een bestaand feit geconstateerd? Hoe erop wijzen dat Assad er een gevaarlijke discussie binnen zijn verdeelde partij voor over had om met Israël een akkoord te sluiten? Zo blijft de vrede, die iedereen verlangt, voorlopig en eindeloos uitgesteld. Veelzeggend is in dit opzicht het intussen beroemd geworden gesprek dat Kissinger met een Israëlische kelner voerde ten tijde van zijn pendel-diplomatie.Ga naar voetnoot14 Kissinger: ‘Wat vindt u van mijn rol in het Midden-Oosten?’ Kelner: ‘Er moet vrede komen. Ik bewonder uw pogingen’. Kissinger: ‘Wat bent u bereid te geven?’ Kelner: ‘Niets’. Kissinger: ‘Moet ik dan maar ophouden met onderhandelen?’ Kelner: ‘Nee, beslist niet. Ik ben bereid tien jaar van mijn leven te geven voor de vrede’. Ik verzeker u dat M. Golan dit gesprek niet enkel als humoristisch afwisselingsmanoeuver heeft gebruikt, maar dat het werkelijk weerspiegelt wat onder de Israëli's leeft. Een bijkomende moeilijkheid is het feit dat de Israëli's bepaalde territoria willen behouden uit andere dan louter veiligheidsof religieuze motieven. De ouderen vinden dat, in het kader van het zionistisch ideaal, ruimte moet worden gelaten voor alle Joden die willen inwijken, terwijl de jongeren menen dat de Arabieren maar een soort ‘boete of prijs’ dienen te betalen, voor alles wat ze Israël in de loop van die 28 jaar hebben aangedaan. Dat Israël zelf ook al eens fouten gemaakt heeft, schijnt bij hen nauwelijks door te dringen. En daar is niet eens kwade wil mee gemoeid. Het merendeel van de jongeren aanvaardt kritiekloos wat hun ouders of leraars hun hebben voorgehouden. Zij zijn a-politiek ingesteld en denken weinig na over het Israëlisch-Palestijns probleem, hoe onwaarschijnlijk dit ook moge lijken, aangezien er wel elke dag ergens in Israël een bom ontploft om hen aan het conflict te herinneren. Velen beschikken bijv. over een boekje met de antwoorden die ze moeten geven aan buitenlanders die, zoals ik, lastige vragen stellen. Tenslotte - en dat is een erg zakelijk argument voor het behoud van bepaalde territoria - kunnen in de bezette gebieden industrieën worden opgericht, waarvoor allerlei specialisten nodig zijn. Gezien het hoge aantal afgestudeerden (die om deze reden vaak gedwongen zijn Israël voorgoed te verlaten) zijn het uiteraard dit soort mensen die aandringen op het creëren van meer werkgelegenheid. Binnen Israël òf in de bezette gebieden doet er voor hen, begrijpelijkerwijze, weinig toe. Het zou misschien al bij al toch geen slecht idee zijn om door middel van een referendum te weten te ko- | |||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||
men hoe het Israëlische volk zelf denkt over de bezette Arabische gebieden (momenteel bestaan er slechts fragmentarische opiniepeilingen). | |||||||||||
Verdeeldheid ook onder de PalestijnenNiet enkel de Israëli's zijn verdeeld, ook hun tegenstrevers brengen het er niet beter van af. Binnen de P.L.O. tekenen zich twee kampen af: de gematigde fractie die én de 1,5 miljoen Israëlische Palestijnen én de groep van Arafat omvat, en het afwijzingsfront van Habasj. De Israëlische Palestijnen hebben leren leven met de Israëliërs, en hebben ondervonden dat ze nog niet zo kwaad zijn. Zij zijn het die de bal van ‘Palestina naast Israël’ hebben opgegooid, die dan uiteindelijk ook in het P.L.O.-kamp is terechtgekomen. Dit belet niet dat het officiële P.L.O.-handvest nog steeds duidelijk zegt dat het Zionisme als staatsinstelling vernietigd moet worden, m.a.w. dat een Palestijn hoort te streven naar de oprichting van een z.g. democratisch Palestina, dat ook heel Israël zou omvatten. Het heeft nog tot 1974 geduurd vooraleer Arafat en de zijnen de onmogelijkheid hiervan hebben ingezien. Dit impliceert dat thans bepaalde P.L.O.-mensen die mentaliteitsverandering proberen voor te stellen als uitsluitend een tactische zet. Het strategisch doel zou dan de vernietiging van Israël blijven, maar als tactisch afwijkingsmanoeuver zou P.L.O. in alle gebieden die door de Joodse staat ontruimd werden, een Palestijns gezag ‘vestigen’.Ga naar voetnoot15 Dit is een dwaze en gevaarlijke wensdroom; hoe die ‘ontruiming’ moet gebeuren zegt men er wijselijk niet bij. De straks tienjarige bezetting door Israël van de West Bank heeft enkel de Joodse macht geconsolideerd; buiten het werpen van granaten naar toeristen en andere sluikse aanslagen hebben de terroristen nooit veel kunnen doen om de territoria te ‘bevrijden’. Een vrijwillig Israëlisch vertrek (zoals de V.N. ten onrechte eist) is nog minder waarschijnlijk: welk land zou zo maar gebieden opgeven van waaruit het zelf beter kan worden aangevallen? Wij menen dat ook die P.L.O.-ers beter weten. Arafat zei zelf dat hij het recht heeft te ‘dromen’, en dat hij alvast bereid is een onafhankelijke staat naast Israël te aanvaarden.Ga naar voetnoot16 Dat die dan met de Joodse in vrede wil leven heeft P.L.O. echter nog steeds niet officieel verklaard. Toch is ook deze weigering enigszins begrijpelijk: de erkenning van Israël is in feite de enige troefkaart die deze organisatie nog heeft, terwijl zij bij eventuele onderhandelingen met Israël enkel vragende partij is. Daarom ook aarzelt P.L.O. een regering te vormen. Ofschoon sommige Israëlische duiven daarom verzoeken, menen de Palestijnen dat dit hun bewegingsvrijheid nog zou vernauwen, nu ze zelfs Libanon als basis verloren hebben. Toch zou een Palestijnse regering in ballingschap, mede door de | |||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||
erkenning van op zijn minst negentig landen, de P.L.O. een sfeer van legaliteit geven, en het eertijdse terroristische karakter van de beweging kunnen ontzenuwen: thans wordt dit terroristisch karakter nog steeds door de Israëli's als argument ingeroepen om de P.L.O. niet te erkennen. De Joodse leider van het Israëlisch-Palestijnse gespreksteam te Parijs zei, dat de Hebreeuwse regering P.L.O. niet erg aanmoedigt om een gematigde houding aan te nemen: ‘Ik denk niet dat onze regering zich realiseert hoe weinig steun slechts nodig is om de Palestijnse duiven een revolutie in hun eigen kamp te laten lanceren’.Ga naar voetnoot17 Na zijn gesprekken met P.L.O. was Peled ervan overtuigd dat Arafat en de zijnen slechts wachten op een teken van Israël om hun vredeswil te doen blijken. Ik vrees echter dat ze nog lang kunnen wachten. Velen (de meesten?) menen nl. dat ‘Victory at Entebbe’ steeds zal blijven volstaan om het Palestijns probleem aan te pakken, en ‘dat met de Palestijnen van P.L.O. enkel op het slagveld onderhandeld zal worden’ (dixit Peres). | |||||||||||
ConclusieHet conflict in het Midden-Oosten werd in de jaren 1974-1976 na lange tijd tot zijn ware proporties herleid; voor het eerst realiseert iedere partij zich dat het in de eerste plaats gaat om Israëli's en Palestijnen. Beide volkeren ‘weten’ nu dat de enige oplossing erin bestaat een onafhankelijke Palestijnse staat naast Israël te creëren. Kissingers methode daarentegen betekende gewoon een terugdraaien van de klok naar de jaren van vóór de zesdaagse oorlog. Momenteel schijnen de Palestijnen het verst gevorderd te zijn in het aanvaarden van de binationale idee. Op hun uitnodiging grepen in Parijs en Brussel gesprekken plaats tussen officiële vertegenwoordigers van P.L.O. en afgevaardigden van kleine Israëlische partijen (‘die mensen zijn landverraders’ zei later de Israëlische minister van justitie); in een Israëlische krant verscheen de Palestijnse aankondiging ‘But there is someone to speak to!’. Officieus is Arafat bereid naar Genève te gaan om met de Israëli's te onderhandelen, ‘Israëliërs die met de Palestijnse zaak begaan zijn, schieten we niet meer neer’ verklaarde een P.L.O.-communiqué. Een niet waar te maken uitspraak uiteraard, maar toch, even zo vele tekenen die erop wijzen dat er iets in de Palestijnse mentaliteit veranderd is. Israël schijnt vooralsnog onverzettelijk te willen blijven. Als mijn informatie juist is, zou Peres na de verkiezingen van 1977 eventueel premier worden. Hij is de man van de harde lijn. Het blijft een feit dat vóór 1973 de Arabische landen elk vredesoverleg met Israël hebben geblokkeerd, door (onmogelijke) voorafgaande eisen te stellen. Na 1973 is veeleer Israël in dit | |||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||
Arabische euvel vervallen. In Genève willen de Israëli's geen gemeenschappelijke Arabische delegatie (met P.L.O.) tegenover zich krijgen. Enkel in de Jordaanse delegatie mogen voor hen enkele (Israëlische) Palestijnen zetelen, om duidelijk aan te tonen dat er bij voorbaat geen ruimte is voor een nieuwe Palestijnse staat. Wanneer dan tengevolge hiervan de Palestijnen zich bovendien opnieuw op het pad van de holle woordenkramerij begeven, heb ik zin met Shakespeares Mercutio tot beiden te roepen: ‘A plague on both your houses’. Is er dan geen plaats voor enig optimisme? Natuurlijk blijft steeds de mogelijke druk bestaan die de V.S. op de Joodse staat kunnen uitoefenen om meer concessies te doen. Het is weliswaar jammer dat het op die wijze moet gebeuren, maar Carter schijnt wel degelijk begaan te zijn met het lot van de Palestijnen. Iedere beperkte conferentie (zelfs met P.L.O.), tussen Israël en de Arabieren heeft momenteel weinig kans op succes. Israël is militair té sterk, de tegenpartij is strategisch té zwak en onderling té verdeeld om enig gewicht in de onderhandelingsschaal te kunnen werpen. Een bijkomende moeilijkheid is - ietwat verrassend - het ‘democratische’ karakter van de staat Israël. Hoezeer ook de politici (misschien) verlangen tot vrede te komen, in een democratisch bestel moeten zij rekening houden met de publieke opinie, die wel eens meer belang zou kunnen hechten aan (het behoud van) territoria. Ook een democratische meerderheid kan de vrede in de weg staan. Misschien zullen de nijpende economische problemen en de bestendige onrust in Galilea en de West-Bank toch enige kentering teweeg brengen in de mentaliteit - of het nog niet bezworen gevaar dat de Arabieren zich opnieuw tot de Sovjet-Unie zouden wenden, zodat wapens en olie opnieuw het laatste woord zouden krijgen in dit tragische conflict. Wellicht kan een onverwacht feit van buitenaf de twee partijen nader tot elkaar brengen: een aardbeving, de aanval van een derde land, of - realistischer - de onverwachte verkiezingsoverwinning van iemand als Eban of Allon, of de officiële erkenning van Israël door P.L.O.... Vergeleken met de situatie van enkele jaren geleden lijkt mij de huidige toestand toch iets hoopgevender. Het Joodse volk heeft in Israël reeds ontzaglijk veel verwezenlijkt: de grootste opdracht - die een zeer belangrijke plaats inneemt in de Hebreeuwse godsdienst, de verzoening - is evenwel nog niet vervuld. Misschien blijf ik toch gematigd optimistisch. Minder pessimistisch alleszins dan Van Mierlo of Laqueur, die vrezen dat én Israël én de Palestijnen ten lange laatste in het conflict zullen tenonder gaan.Ga naar voetnoot18 |
|