| |
| |
| |
De DDR en de schizofrenie van een Duitse natie
L.L.S. Bartalits
Ontstaan in 1949 als resultaat van de Koude Oorlog, betrad de Duitse Democratische Republiek (DDR) het internationale politieke toneel. Op 21 december 1972 werd het basisverdrag met betrekking tot de relaties tussen de beide Duitslanden getekend.
De staatkundige structuur van de DDR komt overeen met het vaste patroon van de volksdemocratieën, hetgeen betekent dat Partij en Staat naast elkaar bestaan. De Socialistische Eenheidspartij Duitsland (SED), die in 1946 uit de fusie van de Communistische en de Sociaal-Democratische Partij is voortgekomen, omvat een Politiek Bureau (19 leden) en een Centraal Comité (135 leden). Het hoogste staatsorgaan, de Volkskamer, bestaat uit 434 afgevaardigden en 66 vertegenwoordigers van Oost-Berlijn. De Volkskamer wijst de Staatsraad aan (24 leden), waarvan de voorzitter als staatshoofd optreedt. De Raad van Ministers (44 leden) voert de politiek van de Staatsraad uit. De verschillen in structuur tussen de DDR en de Sovjet-Unie zijn de volgende: de DDR is geen federatie zoals de USSR, maar een eenheidsstaat; de Sovjet-Unie kent voorts een eenpartijsysteem, terwijl er in de DDR naast de SED nog vier andere partijen bestaan, namelijk de Christen-Democratische, de Liberale, de Nationaal-Democratische en de Agrarische Partij.
Niettegenstaande het feit dat het land over weinig natuurlijke hulpbronnen beschikt, is het erin geslaagd in de rij van socialistische landen na de Sovjet-Unie de tweede plaats te veroveren. Tussen 1950 en 1960 verdrievoudigde de Oostduitse industriële produktie zich en tussen 1960 en 1975 verdubbelde deze zich opnieuw en zelfs meer dan dat. Met name zijn opmerkelijke resultaten geboekt in de traditionele sectoren zoals precisie-instrumenten, optiek en scheepsbouw, waarvan bezoekers uit het Westen zich kunnen overtuigen op de Leipziger Messe, die tweemaal per jaar wordt gehouden.
Onder de Warschaupakt-landen heeft de DDR de hoogste levensstandaard, maar ten opzichte van de Bondsrepubliek bestaat een duidelijke achterstand. Deze achterstand uit zich niet alleen in het steeds niet te koop zijn van tandenborstels, radiobatterijen, zuidvruchten enz., maar ook in jarenlange levertermijnen voor auto's. Onbevredigend is ook het niveau
| |
| |
van de dienstverlenende sector.
Voorts is er op woongebied een grote achterstand. De gemiddelde grootte van de huizen is in de DDR 55 m2, in de Bondsrepubliek 75 m2. De moeilijkheden liggen niet zozeer in een woningtekort, maar in de veroudering en de slechte staat van een deel der huizen; van de ongeveer zes miljoen woningen in de DDR is meer dan de helft ouder dan vijftig jaar.
Door de sterke prijsstijgingen in het Westen is de koopkracht van de Oostduitse mark relatief verbeterd. Tendenties tot een sluipende prijsverhoging door manipulaties werden beantwoord met een prijsstop voor verbruiksgoederen, die duurde tot 1975.
Onder Walter Ulbricht had de DDR zich nog ten doel gesteld de West-duitse levensstandaard op korte termijn te overtreffen. Nu wordt van directe economische concurrentie met de Bondsrepubliek afgezien, al blijft verdere verhoging van de levensstandaard het hoofddoel van het vijfjarenplan.
Het Vijfjarenplan 1971-1975 was gericht op een evenwichtige ontwikkeling van de diverse economische sectoren. Dit was vooral nodig doordat er in 1969 en 1970 tekorten in de energie- en landbouwsector waren opgetreden. De investeringen werden afgestemd op modernisering en rationalisering van de ondernemingen, omdat er een groot tekort aan arbeidskrachten bestond. Het was de bedoeling, dat er in 1973 een sterke industriële expansie (6,5% per jaar) tot stand zou worden gebracht, nadat er in 1972 een zekere consolidatie was ontstaan.
De DDR is de belangrijkste leverancier en een groot afnemer van de Sovjet-Unie, waarvan zij talloze grondstoffen betrekt, zoals olie en aardgas, steenkool, ijzererts, non-ferrometalen, hout, katoen, enz. Dit betekent dat bijna 50% van de buitenlandse handel van de DDR zich met de Sovjet-Unie afspeelt en 25% met de overige socialistische landen. Van de resterende 25% betreft ongeveer de helft de handel met de Bondsrepubliek, terwijl de andere helft op de andere kapitalistische landen is afgestemd.
Sedert 1955 behoort de DDR tot het Pakt van Warschau. Het nationale volksleger, dat uit land-, lucht- en zeemacht bestaat, telt 140.000 man. Het wordt bijgestaan door zogenaamde veiligheidstroepen (politie, grenswachten enz.) en een volksmilitie ter sterkte van ongeveer 400.000 man. Indien men hierbij optelt de 300.000 man Russische troepen (20 divisies) die in de DDR zijn gestationeerd, dan mag men stellen dat de militaire verdediging van de DDR afdoende is geregeld.
De relaties van de DDR met de Bondsrepubliek worden beheerst door de theorie van de ‘Abgrenzung’, dat wil zeggen strikte scheiding tussen beide Duitse staten. Dit betekent echter niet dat het begrip hereniging geheel onbekend is in de DDR. In artikel 8 van de in oktober 1949 aangenomen constitutie van de DDR werd namelijk gesproken over een geleidelijke
| |
| |
toenadering tussen de beide Duitslanden op basis van socialisme en democratie.
Op 27 september 1974 keurde de Volkskamer (DDR-parlement) eenstemmig een voorstel goed om uit de grondwet van de DDR het begrip ‘Duitse natie’ te schrappen. Hiermee werd ook artikel 1 van de grondwet gewijzigd, waarin tot dan toe was vastgelegd dat de DDR een socialistische staat is van Duitse oorsprong. Sindsdien is volgens dit artikel de DDR een ‘socialistische staat van arbeiders en boeren’.
Helemaal geschrapt uit de grondwet is het artikel waarin nog sprake was van een fase-gewijze toenadering tussen beide Duitse staten en van een uiteindelijke hereniging op basis van socialisme en democratie. Met die beslissingen van de Volkskamer ging het afgrenzingsproces van de DDR ten aanzien van de Bondsrepubliek een nieuwe fase in.
De preambule van het in 1964 met de Sovjet-Unie gesloten vriendschapsverdrag maakte nog melding van de wens van beide partijen om de ‘eenwording van Duitsland langs vreedzame en democratische weg te realiseren’.
Een karakteristiek element in het op 7 oktober 1975 in Moskou ondertekende nieuwe vriendschapsverdrag tussen de DDR en de Sovjet-Unie was dat het streven naar hereniging van Duitsland niet meer wordt genoemd, dit in tegenstelling tot de oude verdragen. Een ander verschil met het verdrag van 1964 betreft de bepaling over wederzijdse militaire bijstand. Volgens het verdrag van 1964 namen de partijen de plicht op zich, elkaar in Europa militaire bijstand te verlenen. De beperkende bepaling ‘in Europa’ komt in het nieuwe verdrag niet meer voor; met andere woorden: indien de Sovjet-Unie in het Verre-Oosten mocht worden aangevallen, dan is de DDR verplicht tot militaire hulp.
Een van de markantste aspecten van de verhouding tussen de Bondsrepubliek en de DDR is de interduitse handel, die nog steeds als binnenlandse handel wordt beschouwd en bovendien door het EEG-verdrag van 1957 ook zo wordt aangemerkt. Het in december 1972 tot stand gekomen basisverdrag tussen de beide Duitse staten bracht daarin geen wijziging.
| |
Betekenis van het basisverdrag
Wanneer men het basisverdrag naar betekenis en inhoud onderzoekt, kan men een onderscheid maken tussen punten die ondubbelzinnig geregeld werden en andere punten waarbij de nodige duidelijkheid niet gerealiseerd kon worden.
Met betrekking tot de definitief geregelde punten kreeg men het volgende beeld:
(1) Het verdrag bevestigde niet alleen de hoedanigheid van de grens tussen de beide Duitslanden als staatsgrens in de zin van het volkenrecht (ter
| |
| |
herhaling van artikel 3 van het verdrag van Moskou tussen de Bondsrepubliek en de Sovjet-Unie), maar de DDR wordt in praktisch elk artikel van het verdrag als staat en daarmee als zelfstandig rechtssubject in de zin van het volkenrecht gekwalificeerd. In dit opzicht kwamen de verdrags-formuleringen overeen met de reeds eerder door de regering Brandt-Scheel gebruikte formule van de ‘twee staten in Duitsland’.
(2) Het verdrag stelt buiten twijfel dat vorm gegeven moet worden aan de betrekkingen tussen de Bondsrepubliek en de DDR op basis van absolute gelijkberechtiging en non-discriminatie.
(3) Artikel 4 bevat een niet voor andere uitleg vatbare bepaling waarbij de Bondsregering ervan afziet zich op te werpen als de enige legitieme vertegenwoordiger van het gehele Duitse volk in internationale aangelegenheden. Wel mag de Bondsregering voor de hereniging der beide delen van Duitsland blijven pleiten en daarmee ook de belangen blijven behartigen van het volgens haar rechtsopvatting verslagen doch niet ten ondergegane Duitse Rijk.
(4) Duidelijk is vastgesteld dat het basisverdrag geen inbreuk maakt op het voortbestaan van de verantwoordelijkheid van de vier grote mogendheden voor geheel Duitsland en geheel Berlijn, wat overigens ook reeds uit het algemene volkenrecht volgt.
(5) Ondubbelzinnig is tevens vastgelegd dat beide verdragspartners (in artikel 2) de rechten van de mens en het zelfbeschikkingsrecht zullen handhaven. Dit laatste moet overigens worden geïnterpreteerd conform artikel 2 van het verdrag in de zin van het in het Handvest van de Verenigde Naties neergelegde zelfbeschikkingsrecht, hetgeen eerder in de richting gaat van een zelfbeschikkingsrecht van de staat dan van dat van het volk of de natie.
Ten slotte is vastgelegd dat beide Duitse staten spoedig een verzoek zullen indienen om lid te worden van de Verenigde Naties, waardoor toelating van de beide Duitslanden tot de Wereldorganisatie mogelijk is geworden.
Voor de volgende zaken lukte het echter niet een ondubbelzinnige regeling te treffen.
(1) Ook na ratificatie van het basisverdrag kan men vaststellen dat een volkenrechtelijke erkenning van de DDR door de Bondsrepubliek niet heeft plaatsgehad. Immers erkenning is een wilsuiting en zonder een expliciete wilsexpressie kan men niet van een wilsuiting spreken. Bovendien weigert de Bondsregering erkenning van de DDR met het (geloofwaardige) argument dat zij kwalitatief betere dan ‘slechts’ volkenrechtelijke betrekkingen met de DDR wenst tot stand te brengen.
(2) Wat dit laatste betreft worden op enige plaatsen in het verdrag de toekomstige betrekkingen tussen beide staten aangestipt. Zo wordt in artikel 8 niet gesproken van een uitwisseling van ambassadeurs, maar van
| |
| |
permanente vertegenwoordigers, waar kennelijk de functie van ‘Hoge Commissaris’, die in het Britse Gemenebest het bestaan van bijzondere betrekkingen karakteriseert, als voorbeeld gediend heeft. Een duidelijke verplichting om deze speciale betrekkingen verder uit te bouwen kan echter uit het verdrag niet worden afgeleid.
(3) Evenmin is in het verdrag de verwijzing naar het voortbestaan van één enkele Duitse natie in ondubbelzinnige termen gesteld.
(4) Niet duidelijk zijn ook de bepalingen over faciliteiten van menselijke en humanitaire aard.
(5) Onduidelijk is tenslotte in hoeverre de DDR de verantwoordelijkheid van de Bondsrepubliek voor West-Berlijn erkent voorzover het betreft de vertegenwoordiging naar buiten. Verdragen die op grond van het basisverdrag tussen beide Duitslanden zullen worden gesloten, zullen dan ook niet automatisch op West-Berlijn van toepassing zijn, zodat in die gevallen een ‘Berlijnclausule’ nodig blijft. In dit opzicht is het onderhavige basisverdrag dan ook een stap terug vergeleken bij de in de Viermogendhedenovereenkomst inzake Berlijn (dd. 3 september 1971) bereikte resultaten.
Een evaluatie van het basisverdrag levert op het eerst gezicht een negatieve indruk op: alleen daar is het verdrag duidelijk waar het om concessies aan de DDR gaat, terwijl de concessies aan de Bondsrepubliek slechts in vage formules zijn terug te vinden. Maar de indruk wordt iets gewijzigd, wanneer men zich afvraagt welke doelstellingen beide partijen niet hebben kunnen bereiken. Dan blijkt de lijst van niet-verwezenlijkte Oostduitse desiderata vrij wat langer te zijn dan het Westduitse verlanglijstje.
In het algemeen kan men dus stellen dat het basisverdrag geen geslaagd verdrag kan worden genoemd. Het is daarentegen wel een verdrag dat een actievere Duitslandpolitiek mogelijk, ja onontkoombaar maakt, waardoor de Duitse kwestie niet voor eeuwig op de lange baan kan worden geschoven. Aangezien het basisverdrag het volgen van een herenigingspolitiek op lange termijn niet onmogelijk maakt, kan men tegen het verdrag in de Bondsrepubliek ook geen gegronde constitutionele bezwaren aanvoeren. Het komt er dan ook op aan wat de verantwoordelijke politici van dit verdrag maken en hoe zij het verder gebruiken in hun streven om beide Duitse staten nader tot elkaar te brengen.
| |
Wijzigingen in de ideologische doelstellingen van de SED
De SED onder leiding van Honecker heeft ingezien dat de opbouw van het communisme in de DDR niet zo snel te bereiken is als zij in het begin van de jaren zeventig had gepland. De formules uit die tijd, zoals ‘economisch de Bondsrepubliek in de kortst mogelijke tijd inhalen’, liet men als niet realiseerbaar vallen. De economische ophouw in de DDR kan slechts met
| |
| |
die hervormingen bereikt worden die een reële kans van slagen hebben.
Uitgaande van deze basis, trachtte (en tracht) de SED, van de nood een deugd makend, in het bijzonder drie doeleinden te bereiken:
(1) Generalisatie van het DDR-model. Door middel van de generalisatie van het DDR-model wil de SED de omliggende socialistische landen het theoretisch materiaal leveren op grond waarvan politieke en economische ontwikkelingen teweeg gebracht kunnen worden die geïnspireerd zijn op het voorbeeld van de DDR. Daardoor zou zowel een volgende ‘Praagse lente’ onmogelijk gemaakt kunnen worden als het economische overwicht van de DDR kunnen worden geponeerd. Indien de ideologische voorsprong door de overige landen van het Warschau Pact zou zijn aanvaard, dan zou het de SED gelukt zijn ook in dat opzicht haar rol van junior partner van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie verder uit te bouwen.
(2) Kalmering van de bevolking. De bevolking in de DDR moest ten tijde van de crisis in Tsjechoslowakije en daarna gekalmeerd worden met de geruststellende formule: geen experimenten, dit wil zeggen, een en ander zou tot een geleidelijke ontwikkeling beperkt dienen te blijven. Hier komt bij dat de regering in Oost-Berlijn haar systeem in vergelijking met dat van Tsjechoslowakije in wezen geconsolideerd acht en erop rekent voor haar pas-op-de-plaats-beleid de instemming te kunnen verkrijgen van een aanzienlijk deel van de bevolking in de DDR.
(3) Afgrenzing tegenover de Bondsrepubliek. Dit wil zeggen dat de bevolking van beide Duitslanden ervan overtuigd moet blijven dat het grote ideologische en politieke verschil tussen de Bondsrepubliek en de DDR gelegen is in het feit dat in laatstgenoemd land zich reeds in de zeventiger jaren de overgang van het socialisme naar het communisme zal voltrekken, waardoor de door het Westen gewenste toenadering op een aantal gebieden tussen de beide delen van Duitsland totaal onmogelijk zal zijn geworden.
Vervolgens moet nader worden ingegaan op de vraag welk praktisch-politieke doel de SED en de CPSU ertoe heeft gebracht:
a de opvatting te verdedigen, dat het socialisme en communisme twee fasen zijn van een en hetzelfde maatschappelijk proces;
b de these van Ulbricht dat het socialisme een zelfstandig maatschappij-politiek systeem zou zijn, uit het ideologisch arsenaal te verwijderen;
c de DDR vast te leggen op de voor alle staten van het Warschau Pakt verplichte stelling van de ontwikkelde socialistische maatschappij.
De SED gaat er met andere woorden van uit dat er drie etappes te onderscheiden zijn, die geleidelijk in elkaar overlopen, te weten: de overgang van kapitalisme naar socialisme, de schepping van de grondslagen van het socialisme en de opbouw van het ontwikkeld socialisme. De SED stelt zich hiermede volledig achter de opvatting van de CPSU, dat de gesloten- | |
| |
heid van het socialistische kamp moet worden versterkt en de positie van de Warschaupakt-landen tegenover de rest van de wereld in de dialoog met het kapitalisme en het Maoisme verbeterd. Met deze stellingen willen de staten van het Warschau Pakt met name meer speelruimte veroveren tegenover andere communistische landen en partijen.
De vraag wanneer de volgende fase van het socialisme begint, behoeft niet meer besproken te worden. De overgang is geleidelijker geworden. De SED legt voorts de nadruk op wat Marx en Engels reeds hebben voorspeld: dat de overgang van kapitalisme naar communisme een langdurig en gecompliceerd proces zou zijn, waarbij verschillende ontwikkelingsfasen doorlopen moeten worden. Daarom wil de SED onder meer ook aantonen dat bijvoorbeeld de Communistische Partij van de Volksrepubliek China, dit wil zeggen het Maoisme, in tegenspraak komt met Marx en Engels wanneer zij betoogt dat zij reeds een communistische maatschappij opbouwt zonder de trap van de opbouw van het ontwikkelde socialisme zelfs maar bereikt te hebben.
| |
Duitslandpolitiek als functie van de ontspanning
Wat de verhouding tussen beide Duitslanden betreft, werden onder meer tijdens de afgelopen jaren de onderhandelingen over gezondheidszorg, niet-commercieel betalingsverkeer en uitbreiding van de verkeerswegen naar West-Berlijn met succes bekroond. Maar andere punten zoals het postverkeer, culturele uitwisseling, juridische bijstand en de activiteit van de grenscommissie gaven meer problemen dan verwacht was. Daardoor is rationele nuchterheid veranderd in ontnuchtering.
Men kan zich afvragen wat daarvan de oorzaken zijn. Terecht wees bondskanselier Helmut Schmidt er bij herhaling op, dat de sinds 1969 gevolgde koers voor de Westduits-Russische en Oost-West-Duitse betrekkingen mogelijk gemaakt werd door de internationale constellatie. Bij deze gelegenheid beschouwde Schmidt de Duitslandpolitiek als een functie van de ontspanning tussen Oost en West, met name tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie.
De sinds begin vorig jaar steeds moeizamere onderhandelingen tussen Bonn en Oost-Berlijn en de gedwongen adoptie van kinderen van gevluchte ouders uit de DDR schenen het best te verklaren te zijn uit vèrgelegen en geen verband hiermede houdende factoren, zoals de greep van de Sovjet-Unie naar Angola, de dubbelzinnigheid van Moskou bij de MBFR-onderhandelingen en de veronderstelde intriges op het Iberische schiereiland. Dit alles wekte in West-Europa veel onbehagen en leidde tot waakzaamheid. Daarom ook stokte de toenadering tussen de Bondsrepubliek en de DDR. Een tijd lang kon nog de schijn gehandhaafd worden dat alles slechts gradueel moeilijker ging dan verwacht werd en dat men
| |
| |
het beleid - zij het wat nuchterder - kon voortzetten.
Daarom reageerde men van Westduitse zijde in augustus vorig jaar relatief kalm en zakelijk op de polemische aanvallen van het SED-orgaan Neues Deutschland. Hoewel duidelijk gebleken was dat het bewuste hoofdartikel het officiële standpunt van het Oostduitse regime weergaf, verklaarde de Bondsregering dat zij zich niet dezelfde toon eigen zou maken in de omgang met de DDR.
Wel maakte Bonn duidelijk dat het een inperking van het reisverkeer tussen Oost- en West-Duitsland als een verdragsbreuk zou opvatten. Het zal in het belang van de burgers zijn zich alle inspanningen te getroosten om de in de inter-Duitse overeenkomst bereikte vorderingen veilig te stellen en verdere vorderingen te maken.
Kennelijk hield Bonn rekening met de sterke nervositeit en geprikkeldheid, veroorzaakt door de dood van de Italiaanse vrachtwagenchauffeur Benito Gorghi aan de DDR-grens bij Hirschberg. De scherpe attaque van Neues Deutschland werd in het Westduitse regeringskamp aanvankelijk beschouwd als een vlucht naar voren, een poging om zich naderhand vrij te pleiten van schuld aan het grensincident. Neues Deutschland klaagde namelijk dat dit betreurenswaardige voorval op schaamteloze wijze werd benut om de voortdurende provocaties van de BRD aan de Oostduitse grens te verontschuldigen.
De polemiek uit Oost-Berlijn blies vanzelfsprekend de politieke tegenstellingen binnen de Bondsrepubliek nieuw leven in. Het contrast tussen de positiekeuze van de Bondsregering en de uitlatingen van de oppositiepartijen was onmiskenbaar. Biedenkopf, toen nog secretaris-generaal van de CDU, zegde vanwege het toenemend aantal incidenten een ontmoeting met Kohl, de permanente vertegenwoordiger van de DDR in Bonn, af, omdat de voorwaarden voor een zinvol gesprek zijns inziens ontbraken. De CSU-leider Stücklen verklaarde dat het Oostberlijnse dreigement meer was dan een afleidingsmanoeuvre. De DDR was volgens hem met rugdekking van de Kremlinleiders weer overgestapt op een onverhulde confrontatiekoers.
| |
Een nieuwe Berlijnse crisis?
Thans dreigt er een nieuwe Berlijnse crisis, omdat er onenigheid is ontstaan tussen de beide Duitse staten over de juridische positie van Oost- en West-Berlijn.
Het op 3 september 1971 tot stand gekomen viermogendhedenakkoord inzake Berlijn bleek al spoedig een overeenkomst te zijn waar iedere partij zijn eigen opvatting over had. De westelijke mogendheden en de Bondsrepubliek zagen het bereikte als een regeling die voor geheel Berlijn gold. Ook tijdens de onderhandelingen hebben zij daar geen twijfel over laten
| |
| |
bestaan. De DDR en de Sovjet-Unie beschouwden de overeenkomst als een aangelegenheid die alleen op West-Berlijn betrekking kon hebben. Het akkoord werd ondanks dit verschil in interpretatie ondertekend en het was duidelijk, dat na verloop van tijd nieuwe moeilijkheden niet zouden uitblijven. Met name na de ondertekening van het slotakkoord van Helsinki, dat voor de Sovjet-Unie en de DDR het sluitstuk vormde van een Europese regeling.
Helsinki voldeed echter niet geheel aan de verwachtingen van de Sovjet-Unie. Het stelde haar wel in de gelegenheid haar positie in Oost-Europa te consolideren, maar bracht de Russen ook in verlegenheid, omdat velen in de Sovjet-Unie zelf, maar ook in Polen en Tsjechoslowakije en zelfs in een modelstaat als de DDR gebruik wilden maken van de mogelijkheid die de slotakte van Helsinki opende op het terrein van de mensenrechten. Zo had de DDR al te maken gekregen met vele honderden Oostduitsers die zich openlijk beriepen op het akkoord van Helsinki bij het aanvragen van een uitreisvisum. Elke dag meldden zich tientallen van deze mensen bij de vertegenwoordiging van de Bondsrepubliek in Oost-Berlijn om inlichtingen in te winnen over de mogelijkheid om naar het Westen te emigreren. De DDR-autoriteiten probeerden hier een eind aan te maken door de Volkspolizei voor het gebouw van de Westduitse missie te posteren en Oostduitse bezoekers tegen te houden. Deze maatregel werd weer ongedaan gemaakt, toen de westelijke geallieerden er bij de Sovjet-Unie tegen protesteerden.
De autoriteiten van de DDR namen ook andere stappen, die uitgelegd werden als pogingen om de westelijke landen duidelijk te maken dat Oost-Berlijn niet onder het bestuur van de vier mogendheden valt, maar een deel van de DDR is. Zo worden de Oostberlijnse leden van de Volkskamer van de DDR in tegenstelling tot vroeger als volwaardige afgevaardigden beschouwd en zijn de controleposten tussen Oost-Berlijn en de DDR afgeschaft. Bovendien hebben de DDR-autoriteiten het reizen naar Oost-Berlijn bemoeilijkt door buitenlanders en staatlozen te verplichten een Oostduits visum aan te vragen, dat slechts een dag geldig is en de mogelijkheid tot overnachten uitsluit.
De DDR zou zulke stappen nooit kunnen nemen als de Sovjet-Unie ze niet zou goedkeuren. Uit Russische commentaren blijkt dat de Kremlinleiders achter de DDR-maatregelen staan. Hieruit blijkt dat men in Moskou Oost-Berlijn beschouwt als een onafscheidelijk deel van de DDR met dezelfde rechtsstatus als andere delen van de republiek. ‘De DDR-autoriteiten beschikken in hun hoofdstad over alle soevereine rechten. Elke poging om dit te bestrijden is niet alleen een bewuste inbreuk op de juridische en feitelijke realiteiten, maar ook een inmenging in de interne aangelegenheden van een onafhankelijke staat’, aldus een van de Russische commentaren.
| |
| |
| |
De schizofrenie van een Duitse natie
De regering in Bonn strijdt er voor, de claim te handhaven dat Duitsland nog steeds één natie is. De politieke leiders in Oost-Berlijn strijden om te bewijzen dat de DDR op zichzelf een natie is, waarbij zij niet nalaten historische argumenten te gebruiken. Merkwaardig genoeg boeken zowel Bonn als Oost-Berlijn voortgang in hun strijd. Want de DDR wordt een staat met een werkelijke nationale identiteit, maar tegelijk zijn er steeds meer contacten tussen de DDR en de Bondsrepubliek. Dit leidt in de DDR tot een curieuze schizofrenie.
Goede partijbonzen werken overdag aan de opbouw van het socialisme en kijken 's avonds naar de Westduitse televisie met al zijn amusement. De koren bezingen ‘De Republiek ons Vaderland’, maar het is de popmuziek die de mensen de winkels in doet gaan. De mensen bekritiseren onderling het systeem heftig, maar gaan het verdedigen zodra een buitenstaander met kritiek komt.
Het meest onvoorspelbaar wat de gevolgen betreft, zijn de sterk toenemende persoonlijke contacten tussen de beide Duitslanden, voortkomend uit de verschillende overeenkomsten die de regeringen gesloten hebben. Volgens Oostduitse opgaven passeerden sinds 1973 ruim vijfentwintig miljoen Westduitsers en Westberlijners de DDR-grens. In omgekeerde richting gingen volgens DDR-cijfers ongeveer 9,5 miljoen Oostduitsers, volgens Bonn echter slechts ruim 4,2 miljoen. Dat verschil blijft een mysterie, maar zeker is dat de persoonlijke contacten groeien, aangevuld door brieven, televisie en radio. De twee bevolkingen zijn nauwelijks vreemden voor elkaar.
Voor de DDR is dat moeilijk, gezien het geclaimde recht de burgers voortdurend in het socialisme op te voeden. Hen bloot te stellen aan de decadente moraal, de materiële verlokking en de politieke verwarring van het kapitalisme moge op zich de ogen openen, het is lang niet altijd eenvoudig er tegen op te boksen. Een oplossing is het afschrijven van de oudere generatie als onverbeterlijk en zich te concentreren op de jongere generatie, die nimmer een ander systeem heeft meegemaakt. De jongeren zijn minder kritisch ten aanzien van de structuur van het systeem.
De stroom uit het Westen veroorzaakt spanningen. Door het in te wisselen valutabedrag van bezoekers te verhogen en mensen in meer verantwoordelijke posities af te raden Onkel Fritz uit Frankfurt a.M. uit te nodigen, probeert men het bezoek af te remmen, maar de basisovereenkomsten worden in acht genomen en er blijft veel verkeer tussen beide Duitslanden.
Dat suggereert, ondanks repressie tegenover de dissidenten, een gegroeid vertrouwen, hetgeen ook blijkt uit de wat liberalere informatiepolitiek, ook al blijft men de waarheid op nerveuze wijze behandelen als iets dat
| |
| |
zo gevaarlijk is dat men het alleen in het Westen kan aantreffen. De Oostduitse intellectuelen vinden dat hun Westerse tegenvoeters evenzeer gefrustreerd zijn, door commerciële druk en tirannie van de baas op kantoor. Er zijn geschoolde arbeiders die waarschijnlijk graag meer zouden verdienen, maar die vrezen niet te zullen weten hoe ze voor zichzelf moeten zorgen in de Westerse concurrentiemaatschappij. Er zijn Oostduitse vluchtelingen in de Bondsrepubliek die klagen over te veel materialisme en statuszoekerij en die vinden dat de menselijke relaties in de DDR warmer zijn; de oude Duitse deugden van orde en respect voor opvoeding en gezag zijn volgens hen in de DDR beter bewaard.
Toch vluchten, ondanks de gevaren, nog velen naar het Westen. Gezien de belemmeringen zijn dat thans de zeer rijken en de zeer wanhopigen. Voor veel mensen is de balans van voor- en nadelen moeilijk op te maken. De arbeider moet welvaart tegenover veiligheid stellen. Een manager in de DDR heeft niet de onzekerheid van de markteconomie, maar kampt wel met het probleem hoe hij het plan moet waarmaken met een tekort aan personeel en grondstoffen.
De DDR lijkt vooral aantrekkingskracht uit te oefenen op de politieke idealist en de niet-ambitieuze man die het leven waardeert. Voor de individualist en de niet-politieke man met ambities kan er frustratie zijn: hij kan een redelijk comfortabel leven bereiken, maar zal steeds geremd worden door minder capabelen in de bureaucratie; hij heeft ook minder om zijn geld aan uit te geven dan in het Westen; en hij heeft minder te lezen, wat vooral de intellectueel zwaar valt.
De toekomst lijkt nog onzeker. Het zal moeilijker worden de DDR weer te isoleren en nog moeilijker om de wereldinflatie buiten de deur te houden, die een bedreiging vormt voor de prijsstabiliteit, dè troefkaart tegenover de Bondsrepubliek. De wereldgrondstoffenprijzen stegen in de afgelopen jaren sterker dan die van de Oostduitse industriële produkten, en ook al krijgt de DDR de meeste grondstoffen uit de Sovjet-Unie, de Kremlinleiders volgen de prijzen op de wereldmarkt en hebben bovendien bij herhaling te kennen gegeven de leveranties niet te kunnen verhogen. Dat betekent aankopen in het Westen en moeilijkheden om de uitvoer evenredig op te schroeven.
Het meest dreigende gevaar voor de DDR is dat de Russen eventueel in de toekomst meer machines in het Westen zullen kopen en het Westen als betaling meer grondstoffen zullen aanbieden, waarbij het mes voor de DDR dus aan twee kanten snijdt. Politieke problemen kunnen ook ontstaan als economische druk leidt tot ongelijke beloning, wat de hele tendens van Honeckers beleid zou doen omkeren. Honecker begunstigt de arbeiders en vermindert de privileges die Ulbricht de intelligentsia gaf. Zo is bijvoorbeeld de toegang tot de universiteit voor kinderen van intellectuelen bemoeilijkt. In de jaren vijftig leidde dat tot een wegtrekken van
| |
| |
intellectuelen en het is nog een van de redenen waarom zoveel artsen veel geld betalen om het land uitgesmokkeld te worden. De intellectuelen en hun kinderen worden in toenemende mate gefrustreerd en dat kan het moeilijker maken de reisbeperkingen op te heffen.
Het voornaamste dilemma van de DDR is dat, als zij zich sneller wil ontwikkelen, er ofwel een opmerkelijke doorbraak in morele motivatie nodig is, ofwel het opofferen van de gelijkheid en de veiligheid die de troefkaart vormen in het pokerspel met de Bondsrepubliek. Maar tot nog toe heeft de DDR een opvallende bekwaamheid getoond moeilijke problemen op te lossen en dat zou ook nu wel eens kunnen blijken.
|
|