Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 531]
| |
Het fenomeen Illich. II
| |
Illichs dubbele-drempel-theorieVooraan in Energy and Equity (en in de Nederlandse vertaling)Ga naar voetnoot2 staat als | |
[pagina 532]
| |
motto een uitspraak van Jose-Antonio Viera Gallo, staatssecretaris van justitie in de regering van Allende: ‘Het socialisme kan er alleen op de fiets komen’. Elders in de tekst zelf luidt het: ‘Een participatiedemocratie is niet mogelijk zonder een technologie met een laag energieverbruik. Tussen vrije mensen gaan produktieve sociale relaties zo snel als een fiets, niet sneller’ (EE2, 21; EMT, 25).Ga naar voetnoot3 Geen van Illichs ‘kwetsbare, evoluerende en voor kritiek vatbare’ ideeën zoals hij ze zelf noemt (EMT, 10; ‘idées errantes’, EE2, 7), heeft waarschijnlijk meer dan deze ertoe bijgedragen dat hij gemakkelijk afgedaan wordt als een wereldvreemde utopist: hij wil de auto afschaffen en terug naar de fiets. Wat voor zin heeft een sociale theorie die van zulk een krankzinnige idee uitgaat? Ze ondergraaft ‘een van de fundamenten van onze wereldopvatting’ (EE2, 16). Wat kan Illich bedoelen? Hij bedoelt doodgewoon de vraag om te keren: wat voor zin heeft een maatschappij nog die uitgaat van de krankzinnige idee dat energieverbruik (en in het algemeen industriële produktie van goederen en diensten) alsmaar moet en kan toenemen? Want wat zien we in zulk een maatschappij gebeuren? Dat het Illich om iets veel fundamentelers te doen is dan om wat wij tegenwoordig de energiecrisis noemen, maakt hij van meet af aan duidelijk. Al dat gejammer over een energiecrisis dient alleen om een contradictie te versluieren die men niet onder ogen wil zien: de absolute contradictie tussen sociale rechtvaardigheid (algemener: een zinvolle samenleving) en een steeds hoger niveau van energieverbruik en industriële groei. Hoe verderfelijk overdreven energieverbruik is voor het ecologisch milieu, begint men in te zien; maar het is minstens even verderfelijk voor het sociale milieu. Een | |
[pagina 533]
| |
levenswaardige samenleving is alleen mogelijk ‘als het energieverbruik per hoofd beneden een bepaalde drempel blijft’ (EE2, 11-14.) Het komt er dus helemaal niet op aan, vuile energie door schone te vervangen: boven een bepaalde drempel heeft schone energie hetzelfde corrumperend effect als vuile.Ga naar voetnoot4 Het volstaat ook niet (het is geen voldoende voorwaarde) de uitbuitingsverhoudingen in het energieverbruik af te schaffen.Ga naar voetnoot5 Neen, waar het op aankomt is, de drempel te bepalen waarboven energieverbruik, wie er ook over beschikt, vanzelf tot klassevorming en uitbuiting leidt (EE2, 11), waarboven de technische structuur van de produktie-middelen elke sociale structuur te gronde richt en om het even welke samenleving, een arme of een rijke, een kapitalistische of een socialistische, zowel technisch en economisch als sociaal en psychisch ontwricht en verlamt.Ga naar voetnoot6 Eigenlijk gaat het daarbij om twee drempels, juister nog om de zone tussen twee drempels. Beneden een bepaalde drempel van energieverbruik is een samenleving uitsluitend aangewezen op het fysisch en louter autonoom vermogen van de metabolische lichaamsenergie; het is duidelijk dat deze door heteronome energie, techniek, industriële produktie aangevuld en bevorderd kan worden. Gebeurt dat ‘tot op zekere hoogte’, zijn we m.a.w. over de drempel van de loutere lichaamsenergie heen, dan bevinden we ons in een zone waarin een harmonische samenwerking, een synergie, bestaat tussen autonoom vermogen en heteronome produktie, waarin heteronome energie de autonome prestatie aanvult en versterkt zonder ze te verdringen of onmogelijk te maken (EE2, 44, 66). Wordt het aandeel van de heteronome energie te groot (de vraag blijft altijd: hoeveel te groot?), overschrijden we m.a.w. een tweede kritische drempel, dan gaat de heteronome produktie het autonome vermogen zo overheersen, verdringen, verlammen, dat de hele samenleving nog uitsluitend op die heteronome produktie, op haar prothesen, is aangewezen en er de slaaf van wordt. Beneden de eerste | |
[pagina 534]
| |
drempel is een samenleving de slaaf van haar afhankelijkheid en schaarste; boven de tweede drempel is zij de slaaf van haar overvloed (EE2, 67; EMT, 78).Ga naar voetnoot7 Om Illichs toepassing van dit algemene principe op het verkeer te begrijpen, moeten we het onderscheid voor ogen houden dat hij maakt tussen transit (gang op eigen kracht) en transport (gemotoriseerd vervoer). Verkeer is een combinatie van de twee. Economisch, sociaal en psychisch optimaal verkeer is een optimale synergie tussen de twee. Zodra echter het aandeel van het gemechaniseerde transport té groot wordt, zodra de hoeveelheid energie die daarvoor nodig is, de tweede drempel overschrijdtGa naar voetnoot8, vermindert de sociale gelijkheid, neemt de mobiliteit af in verhouding tot de sociale tijd die eraan besteed wordt, worden tijd- en ruimtebeleving grondig ontwricht; de transportindustrie leidt tot ‘ongelijkheid, ondoelmatigheid, machteloosheid’ (EMT, 19). Boven een bepaalde drempel ontsnapt ze aan een gelijkverdeelde sociale controle en is alleen nog manipuleerbaar door macht en technocratie (EE2, 14). Ze kost de maatschappij meer tijd dan ze bespaart. Ze verergert de uitbuiting van de armen (EE2, 35). Niemand kan nog tijd besparen zonder een ander tijd te doen verliezen en aangezien de verliezers tegenover de ‘snelheidskapitalisten’ altijd de grote meerderheid vormen, ‘werpt dit een veel algemener ethisch probleem op dan nierdialyse of orgaantransplantaties’ (EMT, 40-41). De transportindustrie (de auto) schept eerst afstanden (voor allen), om daarna te zeggen dat zij alleen die (voor enkelen) kan overbruggen (EE2, 35; EMT, 41). In de V.S. wordt 4/5 van het autoverkeer besteed aan heen en weer gerij tussen huis, werk en supermarkt door mensen die bijna nooit in een vliegtuig zitten; 4/5 van het aantal km dat gevlogen wordt, wordt opgevreten door 1,5% van de bevolking (EMT, 30). De gemiddelde Amerikaan besteedt per jaar meer dan 1500 uur aan zijn auto (rijden, wachten, ervoor werken enz.), d.i. 28% van zijn sociaal tijdsbudget, en hij legt 10.000 km af, dat is iets meer dan 6 km/u (cfr. ook C, 24).Ga naar voetnoot9 ‘Tegenwoordig werken de mensen een groot deel van de dag uitsluitend om het geld te verdienen dat ze nodig hebben om te kunnen gaan werken’ (EMT, 47). De mens is een nieuw soort nomade geworden, ‘altijd verwijderd van zijn plaats van bestemming, niet meer in staat om deze op eigen kracht te bereiken en alle dagen verplicht om er zich naartoe te begeven’ (EE2, 40-41). Met behulp van zijn drempeltheorie haalt Illich uit zijn kritiek op de trans- | |
[pagina 535]
| |
portindustrie wat hij noemt een algemene economische wet: zodra een industrieel produkt een bepaalde drempel van consumptie per hoofd overschrijdt, gaat het een radicaal monopolie uitoefenen op de bevrediging van een behoefte.Ga naar voetnoot10 Voorbij een bepaalde drempel sluit de schoolplicht alle autonome leermogelijkheden af, vernietigt het gezondheidssysteem de gezondheid, verstikt het vervoer het verkeer. Dat monopolie ontstaat zodra een samenleving zich afstemt op de doelstellingen van diegenen die de grootste hoeveelheden van dat produkt consumeren en wordt versterkt doordat iedereen structureel genoodzaakt wordt het minimum van dat produkt te consumeren zonder welk de hele machine niet meer kan draaien (EE2, 46, EMT, 53). Illichs kritiek op het energieverbruik is, zoals men allang zal hebben begrepen, veel radicaler dan dat ze beantwoord zou kunnen worden door terugdrijving van de auto door (al dan niet genationaliseerd) openbaar vervoer of door de aanwending van alternatieve, niet zo schaarse en vervuilende (al dan niet genationaliseerde) energiebronnen. Op z'n simpelste komt ze hierop neer: Beneden een bepaald niveau van heteronome, industrieel geproduceerde energie, laten we zeggen beneden het niveau van de fiets, blijft de autonome en gelijkverdeelde bewegingsvrijheid en verplaatsingsmogelijkheid te klein (‘er is geen enkele reden van technische, economische of ecologische aard om, waar dan ook, op dit ogenblik een dergelijke achterstand te dulden’, EMT, 76). Boven een bepaald niveau vernietigt en onteigent het energieverbruik de autonome en rechtvaardig gespreide mobiliteit (structurele contraproduktiviteit) en werkt het systeem ook economisch en sociaal contraproduktief. Tussen onderontwikkeling (geen fietsen) en overontwikkeling (radicaal monopolie van transport) ‘is er ruimte voor een doelmatige post-industriële wereld, waarin de industriële produktiewijze de autonome produktie aanvult zonder ze te onteigenen, een wereld van mondige, rijpe technologie’ (EMT, 76). | |
Illichs evenwicht tussen autonomie en heteronomieDaarmee zitten we vlak bij dat kapitale hoofdstuk in Illichs boek over geneeskunde en gezondheidszorg, Het medisch bedrijf, een bedreiging voor de gezondheid? (MB), een hoofdstuk dat door de sensatie die rond het boek is ontstaan, nog al eens over het hoofd wordt gezien.Ga naar voetnoot11 Aan de hand van een artikel van J.P. DupuyGa naar voetnoot12 schets ik eerst het analyserooster voor Illichs eco- | |
[pagina 536]
| |
nomische theorie zoals dat zich hier heel scherp gaat aftekenen, om daarna, alweer schematisch, toch ook iets te zeggen over de toepassing daarvan op het medisch bedrijf. Het hoofdstuk heet ‘De twee dimensies van de institutionele contraproduktiviteit’ en begint met de woorden: ‘De sociale schade die het medisch bedrijf aanricht, is slechts een aspect van de destructieve heerschappij die de industriële ontwikkeling uitoefent op onze samenleving, slechts een voorbeeld van de frustraties veroorzaakt door de overproduktie. Om ze goed te begrijpen, moet men ze in haar algemene sociaal-economische context plaatsen’ (NM, 83). De industriële maatschappij is een prothese-maatschappij geworden. Alle ideologieën, hoe tegengesteld ook, geloven dat het welzijn van de mensen toeneemt met de kosten en de macht van de prothesen waarover ze beschikken. Voor de sociale doeleinden (voeding, opvoeding, verkeer, gezondheidszorg, enz.) van om het even welke maatschappij zijn altijd twee verschillende produktiewijzen gebruikt: een autonome en een heteronome. Je kunt zelf leren en je kunt onderwezen worden door professionelen; je kunt zelf lopen of fietsen en je kunt getransporteerd worden; je kunt zelf genezen (onovergangelijk; Illich komt er steeds op terug: het drukt zich ook uit in de taal) en je kunt professionelen je laten genezen. De autonome produktie brengt gebruikswaarden voort, die meestal in overvloed aanwezig zijn en niet verhandelbaar; de heteronome produktiewijze brengt ruilwaarden voort, waren, die via de markt of een instituut worden verhandeld. Lange tijd is de heteronome produktiewijze zo binnen grenzen gehouden, dat ze in positieve synergie, in wisselwerking stond met de autonome; ze vulden elkaar aan. De prestatie van een maatschappij hangt af: 1) van de respectieve produktiviteit van ieder van de twee modi en deze kan aanzienlijk worden verhoogd door technische vooruitgang; 2) van de manier waarop de twee in synergie staan, elkaar aanvullen en samenwerken. (De fiets, het boek, antibiotica zijn heteronome produkten die de autonome produktie aanvullen zonder ze noodzakelijk te vernietigen). De algemene stelling van Illich is dan de volgende: worden bepaalde drempels overschreden, dan komen de twee produktiewijzen met elkaar in conflict, dan volgt uit de expansie van het heteronome systeem een omkering van de synergie, dan wordt het heteronome systeem een zelfregelend (zichzelf ontregelend) systeem, onafhankelijk van de wil en de doelstellingen van mensen die nog altijd denken dat zij het beheren (een economische crisis die ervaren wordt als een natuurfenomeen), en het gaat een ‘globale | |
[pagina 537]
| |
contraproduktiviteit’ vertonen. Deze is het resultaat van verschillende fenomenen samen, ‘die men, wil men dit toppunt van anti-economie begrijpen, goed moet onderscheiden’ (NM, 93 en vlg.). 1. Ieder van de heteronome systemen heeft verderfelijke gevolgen voor het hele maatschappelijk systeem: vervuiling van milieu, bedreiging van gezondheid, sociale polarisatie en tal van ‘verborgen kosten’, vernietiging van ‘ongeprijsde’ goederen en alles wat economisten externaliteiten noemen. 2. Steeds meer middelen zijn nodig om dezelfde resultaten te bereiken, die resultaten die het systeem zelf zich ten doel stelt en die het steeds meer in de weg gaat staan: er treedt een ‘specifieke contraproduktiviteit’ op. 3. Ten slotte veroorzaakt het systeem een ‘structurele contraproduktiviteit’, de belangrijkste van al. We krijgen te maken met een fundamenteel vicieuze cirkel: het monopolie van een industrieel produkt ontvreemdt de autonome produktiecapaciteit van individuen en groepen en deze hebben dus steeds meer heteronome produktie van goederen en diensten nodig. Er ontstaat een samenleving in expansie die altijd maar moet groeien en die automatisch de ongelijkheid verscherpt. In een verschoolde maatschappij kunnen de meesten niet naar de universiteit, maar tegelijk wordt het autodidactisch weten ontwaard; in een maatschappij gebouwd op autosnelwegen, gebruiken de meesten nooit een vliegtuig; op gebied van geneeskunde krijgen de meesten nooit toegang tot de meest geperfectioneerde middelen, maar tegelijk worden oude middelen en methoden (aspirine b.v.) ontwaard; thuis sterven en geboren worden wordt het privilege van de allerrijksten of de doem van de allerarmsten. Er ontstaat een dialectische relatie, die in dit geval ontaardt in een vicieuze cirkel, tussen het technisch systeem en de mythen die het voortbrengt en die het dragen. De voornaamste daarvan is de hybris, de overmoed, die de mens doet geloven dat het meeste nooit genoeg is, dat het meeste en het beste wenselijke doelstellingen zijn, die dank zij de heteronome produktie wel eens te realiseren zullen zijn. Er treedt een mechanisme in het werk dat steunt op het ‘altijd meer’: van iets goeds heeft men nooit genoeg; wat telt, is minder wat men heeft op zichzelf dan wat men heeft t.o.v. wat men nog beter zou kunnen hebben; en wat men beter zou kunnen hebben, neemt toe met wat men heeft én met wat anderen hebben.Ga naar voetnoot13 Overvloed schept evenveel | |
[pagina 538]
| |
schaarste als hij opheft. In Het medisch bedrijf stelt Illich een typologie voor van de schade die aldus aangericht wordt op het gebied van de gezondheid, maar die ook op andere gebieden kan worden toegepast.Ga naar voetnoot14 In die schade (iatrogenese: door geneeskunde veroorzaakte ziekte) onderscheidt hij drie dimensies: (1) De technische of klinische iatrogenese. Versta je gezondheid zoals het medisch bedrijf deze zelf definieert (levensverwachting, sterfte- en morbiditeitscijfers), dan wordt het steeds duidelijk dat de medische consumptie daar niet alleen, statistisch gesproken, slechts een relatieve positieve invloed op heeft (doorslaggevend zijn hygiënische en milieuvoorwaarden), maar dat zij in steeds toenemende mate zelf nieuwe ziekten en kwalijke fysieke neveneffecten veroorzaakt. (2) De sociale iatrogenese. Gezondheid kan ruimer worden verstaan als ‘harmonie tussen individu en omgeving’ (René Dubos), als het autonome vermogen om opgewassen te zijn tegen de omgeving of om een ondraaglijke omgeving te weigeren of te veranderen. Door de algehele medicalisering van het leven (je bent patiënt van vóór je geboorte tot aan je dood) en het radicale monopolie van de professionelen wordt de verantwoordelijkheid van mens en maatschappij voor een gezond leefmilieu, voor gezonde arbeids- en woonomstandigheden hun uit de hand genomen. De geneeskunde wordt een alibi voor een pathogene (ziekmakende) samenleving. Tegen zo'n samenleving kùn je je niet en hoéf je je dus ook niet meer te verzetten, want je wordt ziek verklaard. De samenleving kan voor de sociale dimensie van de gezondheid alsmaar schadelijker worden: de professionelen dragen er zorg voor dat de kwalen alsmaar vernuftiger worden opgelapt.Ga naar voetnoot15 (3) De structurele iatrogenese. Specifiek menselijk is gezondheid, verstaan als het vermogen om autonoom, bewust opgewassen te zijn niet alleen tegen de natuurlijke en de pathogene maatschappelijke omgeving, maar tegen veel intiemere bedreigingen die de mens altijd zal kennen: pijn, ziekte, handicap, dood. In drie hoofdstukken schets Illich een overvloedig gedocumenteerde geschiedenis van pijn, ziekte en dood. Lange tijd is de mensheid daartegen opgewassen geweest door er een zin aan te geven in haar mythen en cultuur. Onze cultuur wordt gedreven door de mythe van de hybris. Als de expansie van de professionele gezondheidszorg, wanneer ze bepaalde drempels overschrijdt, de structurele gezondheid van een samenleving aantast, dan gebeurt dat omdat ze gedragen wordt door een mythe die ze tegelijk instandhoudt, de mythe die zegt dat het volledig uit de wereld helpen van pijn, handicap en lijden en het eindeloos uitstellen, het overwinnen | |
[pagina 539]
| |
van de dood wenselijke doelstellingen zijn, die dank zij de eindeloze ontwikkeling van het medisch bedrijf wel eens te realiseren zullen zijn. Aan hetgeen je uit alle macht uit de wereld wil helpen, kun je geen zin meer geven. De medicalisering van lijden, ziekte en dood vormt aldus de meest verregaande onteigening, de zin-beroving van de structurele gezondheid. Tegenover die mythe van de hybris roept Illich de mythe van Nemesis, de wraakgodin, op (Medical Nemesis): zij laat de mens die in overmoed de fatale drempel overschrijdt, voortleven zonder zin, voortleven zonder leven. Prometheus, aan de rots gekluisterd, wiens lever dagelijks weggevreten wordt door de gieren en dagelijks door de dokters van het godenrijk weer wordt gerepareerd om dagelijks weer te worden weggevreten. | |
ConvivialiteitScholing, verkeer, medisch bedrijf: telkens weer komt Illich erop terug, het zijn maar voorbeelden, paradigmata van instellingen die deel uitmaken van een veel omvattender maatschappelijk proces. Dat proces beschrijft hij in Tools for Conviviality, La Convivialité (C), Naar een nieuwe levensstijl (NL).Ga naar voetnoot16 Van het analyserooster waarnaar we op zoek waren, zijn we al verschillende elementen op het spoor gekomen. Ik wil het nog even aanvullen met een korte (weer heel schematische) samenvatting van wat hij allemaal in dit boek heeft gestopt; alles komt er samen. ‘De bestaande ideologieën brengen wel de contradicties van een maatschappij die berust op de kapitalistische beheersing van de industriële produktie aan het licht, maar de industriële produktiewijze zelf laten ze intact. Ik hoop dat er eens een wetenschappelijk exacte theorie van de industrialisatie wordt geformuleerd die ons in staat stelt de drempels te bepalen waarboven de industriële instellingen zich tegen zichzelf keren en de mens schaden. Het is op dit ogenblik moeilijk ons een moderne samenleving voor te stellen waarin de industriële expansie in evenwicht en onder controle wordt gehouden door meerdere, elkaar aanvullende produktiewijzen die technisch en wetenschappelijk gelijkwaardig zijn. Onze visie op wat mogelijk en haalbaar is, is zo beperkt en bepaald door industriële verwachtingen, dat ieder alternatief dat tegen verdere uitbreiding van de industrialisering wordt gesteld, ons als een terugkeer naar vroegere onderdrukking en schaarste of als een utopisch plan voor nobele primitieven in de oren klinkt. Maar in feite volstaat het in te zien dat wetenschap en techniek op twee tegengestelde manieren gebruikt kunnen worden: de eerste leidt tot heteronome overheersing, de andere tot bevordering van op gemeenschap betrokken autonomie. | |
[pagina 540]
| |
Een maatschappij, een maatschappelijk instrumentarium van de tweede soort noem ik conviviaal. Een conviviale maatschappij is een maatschappij waarin samen-levende mensen de sociale controle hebben over hun instrumenten’ (Vgl. C, 11-13; NL, 10-12). Instrumenten, werktuigen, ‘tools’ zijn voor Illich zowel het simpelste handwerktuig als de meest complexe instellingen voor de produktie van goederen en diensten. Ze kunnen, zoals we in OM al hebben gezien, uit zichzelf, structureel, ‘manipulerend’ of ‘conviviaal’ zijn, ongeacht hun technologisch niveau. Het eerste belangwekkende van dit concept is dat Illich ermee duidelijk maakt, dat overproduktie van diensten (ook de nonprofit produktie van geestelijk en cultureel welzijn, waarin men tegenwoordig graag een oplossing wil zien voor de tewerkstelling) ‘dezelfde catastrofale en destructieve neveneffecten heeft als de overproduktie van goederen’ (C, 10; NL, 9).Ga naar voetnoot17 Het tweede belangwekkende van dit concept is dat het ertoe aanzet om over maatschappelijke regelingen, sociale en economische ordeningen en de verandering ervan anders te denken dan wij gewend zijn. Gewoonlijk denken wij dat de voornaamste vraag is: wie heeft er de macht over en wat willen zij ermee? Illich zegt: er zijn werktuigen, instellingen, diensten waarmee we niets meer te willen hébben, waar niemand nog macht over hééft, die eigenmachtig zijn geworden. En dan is verandering van beheer helemaal geen revolutie meer (NL. 108). Het is de structuur van de produktiekrachten die de sociale verhoudingen bepaalt (C, 72).Ga naar voetnoot18 Het politieke probleem gaat zich dan in heel andere termen stellen: hoe, wanneer krijgt een instrument zo'n structuur en zo'n dimensie, dat het onvermijdelijk aan de politieke controle ontsnapt en tot sociale ongelijkheid, onmondigheid, vervreemding leidt? M.a.w. dezelfde vragen waarmee we | |
[pagina 541]
| |
heel de tijd al bezig zijn: waar liggen de grenzen, waar liggen de drempels, waar ligt het evenwicht? Dat moet worden onderzocht in wat Illich noemt een counterfoil research: ‘Het huidige wetenschappelijk onderzoek is overwegend in twee richtingen geconcentreerd: onderzoek en ontwikkeling van doorbraken naar betere produktie van betere produkten en systeemanalyse die ten doel heeft de mensen voor verdere consumptie te behouden. Wat ik voorstel, is onderzoek in een radicaal tegengestelde richting, onderzoek naar de wortel van het kwaad. Laten we het radicaal onderzoek noemen’ (C, 115-116).Ga naar voetnoot19 Het heeft twee taken: (1) het verschaffen van criteria om uit te maken waar de drempel ligt waarboven een instelling een dodelijke logica gaat ontwikkelen; 2) het bedenken van werktuigen die het levensevenwicht optimaliseren en daardoor de vrijheid voor iedereen, de convivialiteit, maximaliseren. Het eerste onderzoek sluit aan bij Illichs dubbele-drempel-theorie, die we al hebben behandeld. Het tweede betreft ‘het multidimensionele evenwicht van het leven’ dat door het conviviale instrument wordt gerespecteerd en bevorderd, door het heteronome vernietigd. Illich behandelt vijf punten (nogal willekeurig, zegt hij, ze kunnen worden aangevuld) waarin het overdoelmatige werktuig het levensevenwicht kan bedreigen: de biologische en ecologische functie, het radicale monopolie, de overgangsprogrammering, de sociale polarisering, de geplande veroudering. Die vijf dimensies moeten samen in het oog worden gehouden; ieder systeem moet rekening houden met het evenwicht in ieder van die vijf dimensies. Een instelling b.v. die het ecologisch evenwicht niet direct aantast, maar wel een radicaal monopolie uitoefent (medisch bedrijf), deugt niet; een instelling die het ecologisch evenwicht bevordert (beheersing van bevolkingsexplosie), maar een overprogrammering veronderstelt, deugt niet. Wat Illich onder die vijf dimensies van het levensevenwicht verstaat is, dunkt me, het gemakkelijkst uit te leggen door middel van het analyserooster dat we tot nu toe hebben gevonden: de theorie van de dubbele drempel en vooral het evenwicht tussen autonome en heteronome produktiewijze. 1 - Wat hij de biologische en ecologische dimensie noemt, wordt dan het evenwicht tussen overgeleverd zijn aan de natuurlijke omgeving en beheersing ervan. Te weinig energie, techniek, industrie levert de mens over aan de natuur; te veel energie, techniek, industrie vernietigt de natuur, ontwortelt de mens. 2 - Onder radicaal monopolie verstaat Illich iets anders dan het monopolie | |
[pagina 542]
| |
van een firma over een merk of produkt. Het is het monopolie dat een heteronoom vervaardigd en verspreid produkt uitoefent op de bevrediging van een behoefte die het zelf schept of instandhoudt. Als Coca-Cola in Nicaragua het monopolie heeft over frisdranken, kan iemand nog altijd water drinken. Maar de auto monopoliseert de ruimte en verlamt de autonome verplaatsingsmogelijkheden; de scholarisatie monopoliseert het leren en devaloriseert het zelf-leren; het medisch bedrijf monopoliseert de gezondheidszorg en onteigent de gezondheid. Te weinig organisatie, techniek en wetenschap in al deze sectoren betekent te weinig autonomie, machteloosheid door afhankelijkheid; te veel organisatie, energie, techniek en wetenschap vernietigt de autonomie en betekent machteloosheid door overvloed. 3 - De overprogrammering vernietigt het evenwicht tussen hetgeen men zelf kan leren uit de omgang met naastbestaanden, met doorzichtige, hanteerbare instrumenten, en wat men van buitenuit, heteronoom, te leren opgelegd krijgt. Te weinig programmering leidt ertoe dat er dingen zijn die je nooit zult leren; te veel programmering leidt ertoe dat je nooit meer iets zult leren, dat je je onophoudelijk laat instrueren, conditioneren, normaliseren, recycleren, reformeren (ik zei het al: het drukt zich ook uit in de taal). 4 - Sociale polarisatie is een onvermijdelijk gevolg van de hypertrofie van de industriële produktiewijze. In welk ideologisch systeem ook leidt deze tot concentratie van macht en privileges en tot modernisering van de armoede. Met te weinig taak- en rolverdeling, differentiatie, te weinig gezonde, zelf gewilde hiërarchisering, machtsverdeling, is geen samenleving mogelijk; te veel heteronoom voortgebrachte en instandgehouden machtsongelijkheid is onverdraaglijk onrechtvaardig. 5 - Met de geplande veroudering bedoelt Illich iets meer dan b.v. de in auto's ingebouwde veroudering of de krankzinnige vernieuwing van farmaceutische produkten. Hij bedoelt ermee: boven een bepaalde drempel verbreekt de verandering het evenwicht tussen verleden en toekomst, tussen traditie en vernieuwing. Met te weinig vernieuwing en verandering maakt de mens geen geschiedenis; met te veel en te snelle vernieuwing en verandering hééft de mens geen geschiedenis en geen ervaring meer en verliest zijn heden alle zin. | |
Wat te doen?‘Het ideaal van de socialistische traditie zal nooit gerealiseerd worden, tenzij de heersende instituties radicaal omgekeerd worden en onze industriële werktuigen vervangen worden door conviviale. Maar omgekeerd zal deze reorganisatie (re-tooling) van de maatschappij slechts een vrome wens blijven zolang de socialistische idealen van rechtvaardigheid het niet halen. Ik geloof daarom dat de wereldomvattende crisis van onze huidige instituties verwelkomd moet worden als de dageraad van een revolutionaire be- | |
[pagina 543]
| |
vrijding uit een maatschappij die de elementaire menselijke vrijheid beknot en van mensen uitsluitend consumenten en slaven van door instituties voortgebrachte produkten maakt... Tegenover de bedreiging van een technocratische apocalyps stel ik de visie van een conviviale maatschappij’ (C, 29-30; NL, 30). Is het een visie of een visioen? Ik heb geprobeerd een handzaam analyserooster aan te reiken om de lezer die zich zelf in Illichs vaak verwarde en irriterende geschriften wil verdiepen, een beetje wegwijs te maken. Ik heb niets gezegd over mogelijke oplossingen. Stelt Illich er zelf voor? Voor de school, ja, hij schetst een alternatief, maar zo concreet is dat nu ook nog niet. Voor de rest niet veel. Steeds weer komt hij erop terug: ik leg alleen negatieve criteria aan. Of hij laat zien welke oplossingen zeker niet deugen. Positieve recepten weigert hij te geven. Deed hij dat wel, dan zou hij zelf die autonomie van individuen en groepen waar het hem vooral om te doen is, aantasten. Bovendien moet een post-industrieel evenwicht tussen heteronome en autonome produktiewijze - de kern van Illichs maatschappelijke theorie - vanzelf tot een heel gevarieerd pluralisme leiden. Ga je in plaats van dingen en diensten voor mensen te produceren, voorwaarden scheppen waarin zij hun vrijheid en mondigheid kunnen realiseren, dan kom je met jezelf in tegenspraak als je die gaat plannen en weer dicteren.Ga naar voetnoot20 In die vrijheid en mondigheid heeft Illich een ontzaglijk - misschien wat naïef - vertrouwen. Ten aanzien van de huidige gang van zaken is hij geweldig - misschien overdreven - pessimistisch (‘Ik krijg een bijna ondraaglijk gevoel van angst’, NL, 161). Hij is ervan overtuigd dat de industriële produktiewijze onherroepelijk haar verderf tegemoet gaat. Maar hoopt dat op het moment van de ineenstorting er genoeg mensen zullen zijn die zich duidelijk bewust zijn van de oorzaken van die ineenstorting, genoeg om een gemeenschap te vormen die er politiek op voorbereid is om de mogelijkheidsvoorwaarden van een post-industriële samenleving te scheppen. Bijwijlen ziet het ernaar uit dat hij niet veel anders ter beschikking heeft dan die hoop. En zijn subversief inzicht. ‘Dichters en narren zijn altijd in verzet gekomen waar creatief denken door dogma's werd onderdrukt. Zij doen zekerheden wegsmelten, verdrijven angst, doen opstaan uit verlamming. Profeten ontmaskeren dogma's en bijgeloof en mobiliseren mensen om hun ogen en hun verstand te gebruiken. Poëzie, intuïtie en theorie kunnen misschien leiden tot een revolutie van het bewustzijn’ (NL, 94). | |
[pagina 544]
| |
Conviviaal - Convivialiteit |
|