Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 523]
| |
Politieke geografie en de school
| |
Politieke geografie en geopolitiekIn het overigens betrekkelijk geringe aantal Nederlandse politiek-geografische studies van de laatste jaren keert vrijwel steeds deze klacht terug: De politieke geografie is een verwaarloosd studieveld, het aantal Nederlandse beoefenaren is naar verhouding te gering, de politieke geografie is het stiefkind van de sociale geografie, etc. Als oorzaak wordt allereerst gewezen op de ‘traumatische nawerking’ van het geopolitieke verleden van de politieke geografie.Ga naar voetnoot1 Daarmee wordt gedoeld op de grote invloed van de geopolitiek op het denken van vooraanstaande nationaal-socialisten in Duitsland in de periode 1900-1945. De gedachten die aan deze geopolitiek ten grondslag liggen, vinden hun oorsprong in een wat eenzijdige interpretatie van de ideeën van de invloedrijke Duitse geograaf Friedrich Ratzel (1844-1904). Ratzel interpreteerde de staat ‘als eine Form der Verbreitung des Lebens an der Erdoberfläche’ | |
[pagina 524]
| |
als ‘bodenständiger Organismus’. Hoewel Ratzel deze organicistische staatsopvatting heeft beperkt door ze meer van toepassing te achten voor primitieve dan voor ontwikkelde staten, is ze vooral in Duitsland in een bepaalde zin geïnterpreteerd en verhard. In dit proces heeft het denken van de Zweed R. Kjellen (1864-1922) een belangrijke rol gespeeld. Hij kende de staat als organisme morele en intellectuele capaciteiten toe. In de zich dan ontwikkelende pseudowetenschap geopolitiekGa naar voetnoot2 is de staat ‘het organisme, de organen zijn de taal, het leger, het administratieve apparaat, de grenzen en de mensen zijn de cellen; een staat kan geboren worden, volwassenheid bereiken en sterven tenzij de staat zich verjongt; een staat kan zich voortplanten (uitbreiden en kolonisatie); bij veroudering vertoont de staat verkalkingsverschijnselen en moet onder toezicht gesteld worden (protektoraat, kolonie). Wanneer nu deze verschijnselen bepaald worden door biologische wetten van geboorte, groei en sterven, dan is natuurlijk elke morele beoordeling van het gedrag der staten zinloos: hoe kan men een staat veroordelen die midden in de vlegeljaren zit’?.Ga naar voetnoot3 In deze visie is ook het gedrag der staten onderworpen aan de Darwinistische wetten van de natuurlijke selectie en de strijd om het bestaan. De strijd om ‘Lebensraum’, noodzakelijk voor het voortbestaan van staten, wordt dan een geaccepteerd gegeven. Dat deze ideeën, uitgewerkt door de geopoliticus Haushofer (1869-1946), hoogleraar in de geopolitiek aan de universiteit van München, invloed hebben gehad op Nazileiders als Hitler, Hess en Rosenberg, bewijst de geschiedenis. Geen wonder dat door deze vereenzelviging van politieke geografie en geopolitiek de politieke geografie na de Tweede Wereldoorlog wantrouwend werd bekeken. Deze houding is vooral kenmerkend voor de Europese sociaal-geografen. Voor de Nederlandse sociaal-geografen komt daar nog bij dat zij in de periode 1930-1945 in toenemende mate geconfronteerd werden met bepaalde opvattingen van de invloedrijke Utrechtse hoogleraar in de sociale geografie L. van Vuuren (1873-1951). Sommige van zijn ideeën kunnen nu niet bepaald anti-nationaal-socialistisch worden genoemd en het is daarom denkbaar dat zijn leerlingen als een reactie hierop een neutrale houding aannamen ten aanzien van de wenselijkheid van een politieke geografie als een zelfstandige deeldiscipline binnen de sociale geografie. Overigens gebiedt de eerlijkheid hier vast te stellen dat de politieke geografie niet alleen in de vorm van de Duitse geopolitiek uit de jaren voor de Tweede Wereldoorlog zijn ontsporingen kent. Ook de geopolitieke interpretaties van de zogenaamde ‘Heartland-theorie’ van de Engelse geograaf Mackinder (1861-1947), die behalve in kringen van Duitse geopolitici ook in Anglo-amerikaanse kringen invloed had, moeten in dit kader worden ver- | |
[pagina 525]
| |
meld.Ga naar voetnoot4 In diens visie is het ‘Heartland’ (Oost en Centraal Europa, Centraal Azië en de Tibetaanse en Mongoolse Hooglanden) een gebied met een groot machtspotentieel. Een dergelijk potentieel machtsblok is alleen in toom te houden door de insluiting ervan. Deze zienswijze heeft grote invloed gehad op de Amerikaanse buitenlandse politiek (containment policy, falling domino policy). | |
De recente ontwikkeling in de politieke geografie in NederlandDe als traumatisch aangeduide nawerking van de geopolitiek is niet de enige reden voor het achterblijven van de ontwikkeling van de politieke geografie. Ook wordt gewezen op de gebrekkige theorievorming als gevolg van o.a. de afwezigheid van overeenstemming over het object van de politieke geografie. Dat wordt enerzijds veroorzaakt door de verscheidenheid aan inzichten over object en doelstellingen van de ‘moederwetenschap’, de sociale geografie zelf, en anderzijds ‘door de verbinding met het begrip “politiek”, een verschijnselencomplex waar de meeste geografen van huis uit al wat onwennig tegenover staan, maar dat bovendien zeer verschillend wordt geïnterpreteerd en gedefinieerd door politicologen en sociologen’.Ga naar voetnoot5 Gelukkig kan men nu constateren dat zich in kringen van sociaal-geografen een toenemende belangstelling aan het ontwikkelen is voor politiek-ruimtelijke processen. Deze toegenomen belangstelling kan deels worden toegeschreven aan de bewustwording van de sterk groeiende overheidsbemoeienis op de organisatie van de ruimte, deels ook, dachten we, aan veranderingen in het karakter van de sociale geografie. Hoewel met name in de Verenigde Staten interessante concepten met betrekking tot de politieke geografie zijn ontwikkeld, beperken we ons hier tot het signaleren van enkele kenmerken van de politieke geografie in Nederland. Het sociaal-geografisch denken in Nederland is voor de periode na 1960 sterk beïnvloed door een groep Amsterdamse en Utrechtse sociaal-geografen. In de door hen ontwikkelde visie is de invloed van het systeemdenken onmiskenbaar.Ga naar voetnoot6 In deze context heeft Schat de doelstelling van de politieke geografie als volgt geformuleerd: zij bestudeert de politiek-ruimtelijke orde (organisatie) en de invloeden die hiervan uitgaan op de sociaal-ruimtelijke | |
[pagina 526]
| |
orde (organisatie).Ga naar voetnoot7 Het gaat hierbij dus om de wijze waarop overheidsinstellingen de hen toegankelijke ruimten organiseren. In deze visie wordt de overheidsinstelling gezien als een van de denkbare elementen van het ruimtelijk systeem. Het ruimtelijke systeem is daarbij een geheel van zogenaamde handelingsverbanden (gelokaliseerde organisatorische knooppunten van waaruit de mensen hun activiteiten bedrijven zoals huishoudens, bedrijven, instellingen) met onderlinge relaties. Doordat de handelingsverbanden gelokaliseerd zijn, ontstaat er een bepaalde orde in het ruimtelijk geheel (in een stad ontstaan bijvoorbeeld wijken met verschillende functies: wijken waarin het wonen geconcentreerd is of wijken waar men een grote concentratie van winkels vindt). De wijze waarop die ordening tot stand komt en verandert, is het gevolg van activiteiten van de verschillende handelingsverbanden in zo'n ruimtelijk systeem. In onze tijd wordt de invloed van de overheidsinstellingen op dat ordeningsproces steeds groter. Dit laatste vormt nu een belangrijk studie-object van de moderne politieke geografie. Het is duidelijk dat het daarbij niet gaat om de politieke instellingen en organisaties zelf, want dat wordt beschouwd als het studie-object van de politicologie en de sociologie. Het gaat om de ruimtelijk differentiërende werking die van deze instellingen uitgaat. Men kan in dit verband denken aan de ruimtelijke aspecten van het regionaal-economisch beleid van een regering. Het spreidingsbeleid van onze centrale overheid met betrekking tot de rijksdiensten is een goed concreet voorbeeld van een politieke beslissing met verreikende gevolgen voor de sociaal-ruimtelijke structuur van de betrokken gebieden. Op het lokale vlak vormt de regulerende werking van gemeentelijke overheden via bestemmingsplannen en saneringsprojecten een goed voorbeeld van een studie-object dat zeer goed zou passen in een politiek-geografisch onderzoek op microniveau, al moet hierbij worden opgemerkt dat men dit ook wel als een onderwerp van een bestuurs- of beleidsgeografie wil zien.Ga naar voetnoot8 | |
De politieke geografie en de schoolaardrijkskundeTot dusver is alleen gesproken over de situatie in de politieke geografie zoals die op universitair niveau beoefend wordt. Hoe staat het echter met de politieke geografie in het basis- en voortgezet onderwijs? Als gevolg van het feit dat de Nederlandse schoolaardrijkskunde geleidelijk aan onder invloed gekomen is van de geografie-visie waarvan zojuist sprake was, is er gelukkig meer aandacht gekomen voor politiek-geografische as- | |
[pagina 527]
| |
pecten van het ruimtegebruik. Deze ontwikkeling is tot voor kort vrijwel beperkt gebleven tot de schoolaardrijkskunde van het voortgezet onderwijsGa naar voetnoot9, waar zodoende een einde is gekomen aan de situatie waarin politiek-geografische aspecten slechts beschreven werden in termen van staatsrechtelijke aard. Wie herinnert zich niet de stereotype afsluiting van een hoofdstuk waarin een land behandeld werd in de aardrijkskundeschoolboeken van de jaren zestig: Groot-Brittannië en Noord-Ierland vormen samen één constitutioneel Koninkrijk. Evenals in vele andere landen bestaat het Parlement uit twee kamers, in Engeland Hogerhuis en Lagerhuis geheten.Ga naar voetnoot10 Het zal duidelijk zijn dat een dergelijke passage weinig aanknopingspunten biedt voor een behandeling van de ruimtelijk structurerende werking van politieke verschijnselen en processen. Ondanks hoopvolle aanzetten tot een modernisering van de schoolaardrijkskunde, waarbij een verscherpte aandacht voor politieke verschijnselen vanzelfsprekend is, verloopt de communicatie tussen de beoefenaren van de schoolaardrijkskunde (de onderwijzers en leraren) en de universitaire geografen nog uiterst stroef. De wijze waarop de universitaire geografen nieuwe inzichten en kennis presenteren, is niet steeds bevorderlijk voor het versmallen van de kloof. Niet alleen maakt de toepassing van geavanceerde statistische technieken onderzoeksresultaten moeilijk begrijpbaar, ook het voor niet-ingewijden haast onleesbare vakjargon draagt niet bij tot een goede spreiding van modern geografische kennis. Daarom is het verheugend publikaties onder ogen te krijgen die én inspirerend kunnen zijn voor de leerkracht én die bovendien zodanig geschreven zijn, dat de inhoud ervan ‘verteerbaar’ is. Zo'n publikatie is Er zijn grenzen... Politieke geografie voor de basisschool van de Nijmeegse sociaal-geograaf H. van den Bosch.Ga naar voetnoot11 Deze publikatie is het resultaat van intensief contact van de auteur met leraren en studenten van pedagogische academies. Wat allereerst opvalt is dat hierin de betekenis van een politiek-geografische benadering van problemen geschetst wordt voor het niveau van de basisschool. Dit komt niet voort uit het besef dat bij het begin begonnen moet worden, doch uit de veronderstelling dat het proces van politieke socialisatie (het leerproces waarbij het individu zich een aantal politieke uitgangspunten | |
[pagina 528]
| |
eigen maakt) reeds op zesjarige leeftijd op gang gekomen is. Jonge kinderen zijn al op de hoogte van een aantal nationale symbolen en via vooral het geschiedenis- en aardrijkskunde-onderwijs wordt dit nationaal bewustzijn in een bepaalde zin versterkt. Een en ander werkt volgens Van den Bosch etnocentrisme in de hand. Daaronder verstaat hij de denktrant waarbij een persoon de groep waartoe hij behoort (en waarmee hij zich identificeert) als uitgangspunt neemt bij de beoordeling van alle andere groepen. Doorgaans worden andere groepen (en gebieden) bij etnocentrisch denken beladen met stereotiepe voorstellingen. Daarvan worden enkele sprekende voorbeelden gegeven: ‘Spanjaarden, Portugezen en Italianen zijn vrij donker, hebben zwart haar, spreken vlug, zijn opvliegend, maar menen het toch goed’; ‘Belgen zijn kleiner dan de Nederlanders, rijden graag op een racefiets en de mannen dragen graag een pet’. Deze passages komen uit een schoolboek. Van den Bosch ziet de politieke geografie als een middel om etnocentrisch denken te bestrijden. Reeds op de basisschool kan daarmee een begin worden gemaakt. Als tweede opvallend kenmerk van deze studie moet gewezen worden op de aandacht die besteed wordt aan de betekenis van het wetenschappelijk denken in het algemeen en van de geografie in het bijzonder voor het onderwijs. De pyramidale structuur van de wetenschap (paradigma's, theorieën, toetsbare generalisaties en individuele gebeurtenissen) is een uitstekend uitgangspunt voor de leerstofselectie. Kennis moet, ook voor de jeugdige leerling, gegoten worden in een begrippenstructuur analoog aan de hiërarchische structuur van de wetenschap, doch uiteraard wel aangepast aan de behoeften, de motivatie, de ontwikkelingsfase en de intelligentie van het kind. Dat betekent voor het geografieonderwijs een definitieve afrekening met de ‘kruideniersaardrijkskunde’ of de ‘kapenkunde’, waarin het memoriseren van feiten centraal stond. In deze publikatie tracht de auteur duidelijk te maken in hoeverre de geografie kan bijdragen tot een verdieping van de kennis van de politieke en sociale territorialiteit. De territorialiteit (het begrensd zijn) van het bestaan structureert Van den Bosch naar een drietal perspectieven. Allereerst stelt hij dat, los van denkbare waarden, grenzen op vele manieren op het menselijk bestaan inwerken. Wegen houden plotseling op, stedelijke functies worden kunstmatig in stand gehouden (zie bijvoorbeeld de aanwezigheid van 4 instellingen van hoger onderwijs in het grensgebied van België-Nederland-Duitsland: Luik, Hasselt, Maastricht en Aken) en de communicatie wordt gestoord. Dit alles rekent Van den Bosch tot de ‘rationaliteit’Ga naar voetnoot12 van de factor territorialiteit. De subjectiviteit ervan betreft de rechtvaardiging van de bestaande grenzen. Die rechtvaardiging vindt nogal eens zijn oorsprong in | |
[pagina 529]
| |
etnocentrische ideeën. Tenslotte kent territorialiteit ook een ideologisch moment. De instandhouding van een bepaalde politiek-ruimtelijke geleding kan als belangrijk worden gezien door deelgroepen van de samenleving ter consolidering van de door hen verworven machtsposities. Een goed voorbeeld hiervan zijn de grenscorrecties die na afloop van een oorlog worden doorgevoerd en waarbij de belangen van de in de grensstreken levende bevolking ondergeschikt gemaakt worden aan de politieke denkbeelden en belangen van nationale regeringen (gesteund door nationalistisch denkende groeperingen). Het zojuist geschetste perspectief waarin de territorialiteit van het bestaan gezien wordt, vormt de basis voor een aantal lesactiviteiten die als voorbeeld in het tweede deel van het boek zijn opgenomen. Twee van die lesactiviteiten willen we hier kort weergeven om zo een indruk te geven van de wijze waarop een politiek-geografisch concept door Van den Bosch voor een bepaald onderwijsniveau ‘vertaald’ wordt. Het eerste betreft conflicten met betrekking tot ruimtegebruik die doorgaans herleid kunnen worden tot verschillende waarderingen van aspecten van die ruimte. Deze conflicten zijn een gevolg van de verabsolutering van de subjectieve ruimtewaardering. De wortels ervan gaan tot in de vroegste kinderjaren terug. Door middel van een sprookje over ‘Kabouters en Konijnen’ wordt getracht de problematiek voor jonge kinderen begrijpelijk te maken. Een groep kabouters en konijnen woont in een gebied. De kabouters en de konijnen zijn voor hun bestaan op elkaar aangewezen. De konijnen zorgen voor kabouteronderkomens (holen) en de kabouters zorgen voor de voedselreserves voor de wintermaanden. Een droge zomer maakt een einde aan de vredige symbiose. De kabouters willen voorraden, de konijnen zien alleen het belang van het moment en eten maar: ‘Naarmate de konijnen meer eten worden de kabouters gieriger. Zij krijgen echt ruzie. Jullie zijn dom, zeggen de kabouters. Jullie zijn gierig, zeggen de konijnen. Langzamerhand vinden de kabouters de konijnen niet alleen dom, ze vinden ook dat ze raar springen en ze vinden het gek dat ze hun eten niet koken en geen kleren dragen en geen meubels in hun huizen hebben. Ook de konijnen vinden de kabouters niet alleen gierig. Ze zien nu opeens dat kabouters niet eens een vacht hebben, alleen een lastige baard, en ze dragen lappen aan hun lijf. Ze kunnen niet eens goed zien in het donker...’. Het einde van het sprookje is dat de kabouters en konijnen niet meer bij elkaar willen wonen. Het land wordt verdeeld, er ontstaat een grens. De leerlingen worden aan het denken gezet over alle mogelijke gevolgen van die grensvorming. Een lesactiviteit bestemd voor wat oudere kinderen heeft betrekking op een probleem in het kader van de ruimtelijke ordening. In twee dorpen wordt van een busdienst gebruik gemaakt voor het bezoeken van een zwembad in een derde dorp. De dorpen liggen in een grensgebied. Plotseling wordt er aan de andere zijde van de grens een nieuw zwembad geopend dat afgezien | |
[pagina 530]
| |
van de grens veel dichter bij ligt. Door middel van een rollenspel moeten de leerlingen zich verplaatsen in de situatie van de dorpsbewoners en moeten ze tot een besluit komen of het nieuwe zwembad de voorkeur verdient boven het bestaande. Als lesdoelen omschrijft Van den Bosch voor deze lesactiviteit het bijbrengen van het besef dat de barrièrefunctie van een grens slechts verminderd kan worden door goede betrekkingen tussen de betrokken landen en dat vermindering van de barrièrefunctie in het belang van de bewoners van grensgebieden is. Met deze en nog 24 andere lesactiviteiten (waarvoor compleet lesmateriaal in de vorm van docentenboeken, lesbladen, transparanten, dia's, etc. beschikbaar is) wil Van den Bosch een bijdrage leveren in de bestrijding van het etnocentrisme. Op deze wijze kan men voorkomen dat de territorialiteit van ons bestaan (als een overigens legitiem gegeven) aanleiding geeft tot onmenselijk of misdadig handelen. Op deze wijze kan de schoolaardrijkskunde een bijdrage leveren in de behoefte aan een verantwoorde oriëntatie in de ruimtelijke problemen van onze samenleving. De schoolaardrijkskunde hoeft dan niet, zoals de Franse geograaf Yves Lacoste het steltGa naar voetnoot13, te ontaarden in een ‘géographie des professeurs’. Met dit laatste wordt een schoolaardrijkskunde getypeerd waaruit de beoefenaren systematisch of onbewust alle politieke factoren als zijnde onbelangrijk verbannen. Het werk van Van den Bosch laat zien dat men niet vroeg genoeg kan beginnen met de vervanging van een op feitenkennis berustende ‘neutrale’ schoolaardrijkskunde door een conceptgerichte schoolaardrijkskunde, waarin de politieke socialisatie een rol van betekenis wordt toegekend. |
|