Wie heeft er een mening over kunst?
H. van Lier
Het schijnt, dat er een tijd geweest is, waarin er geen kunstenaars waren. Ze waren er natuurlijk wel, maar wij waren er niet om ze kunstenaars te noemen. In hun tijd waren ze veel meer gespecialiseerde vaklieden, hout- en metaalbewerkers, steenhouwers, ambtenaren, geloofsdeskundigen, marktkooplieden, akrobaten, noem maar op.
Het aanwijzen van het verschil tussen ambacht en kunst in die tijd is even raar als het vaststellen van het verschil tussen kunst en kleinkunst. Als er al een verschil ontstond, was het misschien te vinden in het meer of minder doen van concessies van de vakman aan de opdrachtgever.
Dat zal wel de basis zijn van de zo veel voorkomende mening, dat een èchte kunstenaar pas goede kunst kan maken als hij, gelouterd door ontbering, tot de echte waarheid der dingen is doorgedrongen. Met andere woorden: de vakman die zo overtuigd is van dat wat hij doet dat hij zelfs bereid is daarvoor armoe te lijden, die moet het wel heel zeker weten. Wij zijn daarom bereid zo iemand een kunstenaar te noemen. Wie niet tot armoede bereid is, is blijkbaar niet overtuigd, kan daarom geen echte kunstenaar zijn. Het is natuurlijk een vreemde omkering, maar ook voor velen als laatste criterium overgebleven nu bijna niemand meer weet wat kunst is. Maar of dat nu opgaat of niet, gelukkig is de maatschappelijke functie zo anders, minder romantisch geworden, dat kunstenaars nu net zomin honger behoeven te lijden als iemand anders.
Eind juli presenteerde minister Van Doorn - van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) - een uitvoerig werkstuk van zijn departement aan de Tweede Kamer: de nota Kunst en Kunstbeleid. Het is een boekwerk geworden, 139 bladzijden, en het kreeg een motto mee, een mening over kunst, de volgende uitspraak van Daniël de Lange:
‘In de kunst wordt de kultuur telkenmale levend door bevestiging op tegenspraak. Zij verstoort het spiegelbeeld waarin elke kultuur zichzelf tot hoofd van Medusa wordt; starend naar haar eigen beeld wordt de kultuur immers tot een dode schim. In die zin is kunst een onmisbare faktor voor het voortbestaan, de ontwikkeling en de verandering van elke kultuur en is - omgekeerd - de bereidheid van een kultuur om haar spiegelbeeld te laten veranderen door de kunst een maatstaf van haar levenskracht’.