| |
| |
| |
Invloeden van Oost en West in Afrika
L.L.S. Bartalits
Tot voor enkele jaren vormde Zwart-Afrika een beschermd jachtgebied van de oude koloniale mogendheden - Groot-Brittannië, Frankrijk, Portugal - terwijl de invloed van de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie beperkt bleef. Weliswaar waren sinds het begin van de jaren vijftig de Amerikanen via verschillende instellingen actief bij de Afrikaanse elite in opkomst en vonden de ideeën van vooruitgang en sociale rechtvaardigheid, die door communisten en door andere militante aanhangers van een linkse politiek werden verspreid, gretig gehoor bij jongeren en studenten, maar daar bleef het voorlopig bij. En ook nadat de meeste Afrikaanse landen aan het eind van de jaren vijftig en het begin van de jaren zestig hun onafhankelijkheid hadden gekregen, bleven Frankrijk en Groot-Brittannië er hun dominerende positie behouden. In Afrika werken ongeveer 14.000 Franse technici, de economische banden met het vroegere moederland omvatten nog meer dan de helft van de handel en onderwijs en cultuur aan de Afrikaanse universiteiten en hoge scholen zijn Frans getint. De banden tussen Groot-Brittannië en de Afrikaanse staten die lid zijn van het Gemenebest, zijn, hoewel minder formeel, even nauw. In Zambia, Kenya, Nigeria en elders werken zo'n 12.000 Britse deskundigen, meer dan een derde van hen in het onderwijs.
De laatste jaren hebben vooral de Amerikanen zich economisch (op het gebied van mijnbouw en olie) op spectaculaire wijze in Nigeria, Zaïre, Kenya, Ethiopië, Liberia, Guiné, Ghana en Tanzania aangediend. Daarnaast is ook de Japanse (op het gebied van mijnen, auto's, industriële visvangst), de Italiaanse (op het gebied van olie en publieke werken) en de Westduitse (onder meer op het gebied van chemische produkten) economische invloed aanzienlijk. In totaal vindt 80 à 90% van de Afrikaanse buitenlandse handel plaats met de westerse wereld en de inmiddels in werking getreden Conventie van Lomé kan die situatie slechts bestendigen.
Van haar kant heeft ook de Sovjet-Unie successen geboekt bij haar pogingen invloed in Afrika te verwerven. Tussen 1959 en 1970 zijn haar kredieten aan Zwartafrikaanse landen vervijfvoudigd en het aantal landen dat overeenkomsten voor technische en economische samenwerking met
| |
| |
Moskou heeft gesloten, is sinds 1968 (16 landen) meer dan verdubbeld. In 1971 werkten meer dan 3.000 Russische experts in Afrika ten zuiden van de Sahara en in 1974 waren de Russen betrokken bij 130 projecten in Tropisch Afrika. De Russische hulp wordt over het algemeen gegeven op lange termijn en tegen een lage rente (2,5% per jaar) en in de meeste gevallen worden landbouwprodukten geruild tegen uitrusting, zonder dat er deviezen aan te pas komen. In een aantal gevallen vormt de Russische hulpverlening het exacte evenbeeld van Westerse projecten.
Hoewel de Afrikaanse staten de Russische hulp nog wel eens gebruiken om druk op het westen uit te oefenen, behoudt het Westerse kapitaal in Afrika een overheersende positie, waarbij die van de Russen in het niet verzinkt. Ook viert het systeem van de vrije onderneming en de vrije markt in de Afrikaanse praktijk hoogtij.
Het Russische optreden met betrekking tot Angola zou dan ook door het Westen niet als zo verontrustend behoeven te worden ervaren als de Russen in de afgelopen tien jaar er niet ook in waren geslaagd de eerste wapenleverancier van Zwart Afrika te worden. Tussen 1964 en 1973 verkochten de Russen voor 211 miljoen dollar aan wapens aan Zwart Afrika, met name aan Nigeria, Guiné, Oeganda, de Volksrepubliek Congo, Mali en Ghana, en 26% van de ten zuiden van de Sahara in gebruik zijnde wapens is van Russische herkomst. Tegelijkertijd heeft de Russische vloot zich de toegang tot de zeewegen rondom het Afrikaanse Continent verzekerd door, naar verluidt, de inrichting van een marinebasis op het eiland Tamara ten hoogte van Conakry, havenfaciliteiten in Angola, en, aan de kant van de Indische Oceaan, aanlegplaatsen in Dar es-Salaam (Tanzania), Maputo en Beira (Mozambique), Diego Suarez en Port Louis (Mauritius). De Chinezen leverden tussen 1964 en 1973 voor 81 miljoen dollar aan wapens aan Afrikaanse landen, vooral aan Tanzania en Guiné.
Toch blijven ook de Westerse mogendheden actief. Frankrijk heeft nog bases in Senegal, Gabon en Ivoorkust en leverde in 1975 onder andere Mirages aan Zaïre en uitrusting voor een luchtmacht aan Togo. De Verenigde Staten verstrekten in dat jaar militaire ‘veiligheidshulp’ aan Ethiopië, Liberia en Zaïre en verkochten wapens aan twaalf Afrikaanse landen. Hoewel deze hulp momenteel maar een fractie uitmaakt van de totale Amerikaanse militaire hulp aan het buitenland, zal de Amerikaanse belangstelling voor Afrika in de toekomst waarschijnlijk snel toenemen naarmate Frankrijk en Groot-Brittannië zich uit hun traditionele verantwoordelijkheden terugtrekken en de Koude Oorlog zich op Zuidelijk Afrika dreigt te concentreren.
Opvallend is hoezeer in de betrekkingen tussen Moskou en de Afrikaanse staten de wapenhulp domineert. In de jaren vijftig en zestig, toen Moskou door de kortzichtige politiek van de Westerse landen in noordelijk Afrika de kans kreeg het communistische maatschappijstelsel en ontwikkelings- | |
| |
model te propageren, heeft het die kans gemist. Hoewel de Afrikaanse landen alle mogelijke moeite hebben gedaan zich aan de Westerse, met name Europese, greep op hun economie te ontworstelen, zijn toch economische betrekkingen met het Oostblok nauwelijks van de grond gekomen. In noordelijk Afrika staat alleen de Democratische Republiek Somalië ook ideologisch min of meer onder Russische invloed en zijn, in uiteenlopende mate, Algerije, Libië en Soedan afhankelijk van Russische wapenhulp.
Het is niet alleen dank zij de vroegere koloniale relatie dat het Westen zo'n grote invloed in Afrika blijft uitoefenen. Zelfs staten die voor een socialistische ideologie kiezen, zoals Algerije, neigen in de praktijk tot het Westerse ontwikkelingsmodel, met een vrije markteconomie, veelal zelfs een van het meer archaïsche type. Een van de voornaamste oorzaken daarvan is de door het Westen multilateraal of bilateraal - vooral door de OESO - geboden economische hulp. Daarbij zijn de Westerse landen in bijna alle gevallen de voornaamste afnemers en leveranciers ten opzichte van noordelijk Afrika, met als enige uitzondering Egypte, waarvoor de Sovjet-Unie de eerste import- en exportpartner is, en Algerije en de Volksrepubliek Somalië, waarvoor zij als afnemer de derde plaats inneemt. Voor Somalië zijn de drie voornaamste leveranciers Italië, de Bondsrepubliek en de Verenigde Staten en komt de Sovjet-Unie pas op de vierde plaats.
De keuze van de Afrikaanse landen voor Oost en West wordt in de meeste gevallen gedicteerd door hun behoefte aan economische of wapenhulp. De politiek van de Afrikaanse landen in deze is veelal pragmatisch en het is niet verwonderlijk dat de Afrikaanse staten zich niet gebonden opstellen. Voor een aantal speelt daarbij de socialistische gezindheid een rol, voor andere een zekere teleurstelling over de resultaten van hun naar Westers model gevoerde ontwikkelingspolitiek. De invloed van het Westen kan een fundamenteel Afrikaans nationalisme niet verhelen: hetzelfde geldt echter ook voor de Russische invloed in Angola. Wat Afrika interesseert is niet de Westerse of communistische ideologie, maar vooral Afrika zelf. Vandaar dat de scheidslijnen tussen voor- en tegenstanders van een dialoog met Zuid-Afrika niet gelijk lopen met die tussen procommunisten en pro-Westersen. De meeste voorstanders van de dialoog zijn pro-Westers, maar niet alle pro-Westerse zwarte Afrikanen zijn voor de dialoog en niet alle tegenstanders van de dialoog zijn pro-communistisch. Het Westen moet echter wel beseffen dat als het nalaat de Zuidafrikaanse en Rhodesische regimes tot redelijkheid te dwingen, het zich, alle economische banden ten spijt, de vijandschap van heel Zwart Afrika op de hals zal halen.
| |
| |
| |
Problemen van Zuidelijk Afrika
De leiders van de Afrikaanse staten gaan met betrekking tot Rhodesië en Zuid-Afrika er vanuit dat er thans niets meer kan worden gedaan om een rechtstreekse confrontatie tussen zwart en blank te vermijden. Men moet er zich bovendien niet over verbazen wanneer Russen en Cubanen zouden blijven om tot het einde toe aan de strijd van de Afrikaanse nationalisten tegen de blanken in Zuidelijk Afrika deel te nemen.
Het falen van de Britse regering om de Unilateral Declaration of Independence (UDI) te niet te doen, de onverzoenlijkheid van premier Ian Smith en het feit dat de negers niet in staat bleken de door de Grondwet van 1961 geboden kansen aan te grijpen, hebben Rhodesië aan de rand van de afgrond gebracht. De huidige verwarde situatie is voornamelijk aan het Verenigde Koninkrijk toe te schrijven, hoewel de negers de gebeurtenissen af en toe wel in de juiste richting hadden kunnen sturen. Terugblikkend lijkt het thans dat de neger-politicus J. Nkomo genoemde door Duncan Sandys ontworpen Grondwet niet had moeten verwerpen. De Afrikaanse nationalisten kregen hierdoor slechts 15 van de 60 parlementszetels, maar dat was al heel wat bij vroeger vergeleken. Wanneer zij hadden aanvaard wat hun werd geboden en even later om meer hadden gevraagd, zouden zij thans wellicht reeds in de meerderheid zijn. Een andere blunder werd door Britten en negers begaan toen in 1963 de Federatie van Rhodesië en Niassaland werd ontbonden.
Eén van de belangrijkste aspecten van het probleem Zuidelijk Afrika was dat het Westen geobsedeerd werd door de ‘communistische dreiging’. Een en ander had tot gevolg dat er voortdurend druk op de regeringen in Londen uitgeoefend werd om toch niets te doen wat de communistische invloed in Zuidelijk Afrika zou kunnen vergroten. Door twintig jaar geleden de problemen van Zuidelijk Afrika niet aan te pakken, zag het Westen veel goodwill en handelsmogelijkheden verloren gaan en moedigde het de communistische activiteiten in deze regio juist aan. Het is echter onwaarschijnlijk dat Zwart Afrika in de nabije of verre toekomst tot een offensief tegen Zuid-Afrika zal overgaan. Ook wensen de Afrikaanse leiders geen uittocht van de 4,3 miljoen Europeanen. Het doel van de internationale pressiegroepen is wijziging in Zuid-Afrika tot stand te brengen, zodat negers en Europeanen naast elkaar kunnen leven en werken. De Zuidafrikaanse politiek is gericht op bevordering van ontspanning ten opzichte van het buitenland en op de handhaving van de blanke suprematie binnen de Republiek, alsmede op de instelling van bufferstaten in de vorm van Bantoestans. Begin 1976 gaf premier Vorster de mislukking van de ontspanningspolitiek toe, toen hij wijzigingen in zijn kabinet aanbracht en er enige haviken op apartheidsgebied bij betrok. De Zuidafrikaanse methoden met betrekking tot ontspanning komen zowel in Pretoria's buiten- | |
| |
landse politiek (die onder andere op verdeling van de Afrikaanse landen is gericht) als in het binnenlands beleid, dit wil zeggen bestendiging van een blank minderheidsbewind, tot uitdrukking.
De Zuidafrikaanse economie hangt eerder af van het vertrouwen van de Westelijke wereld dan van de Afrikaanse nabuurlanden. Economische stabiliteit in de Zuidafrikaanse Republiek vereist dan ook gestadige investeringen van de zijde der Westerse landen, maar daarop bestaat niet veel kans. Door de mislukking van de ontspanningspolitiek van de regering Vorster kunnen de aantallen zwarte trekarbeiders verminderen, die Zuid-Afrika tot 1975 hoofdzakelijk in Malawi, Mozambique en Lesotho recruteerde. De toenemende zeggenschap van de staat in de economie vormt ook een probleem, want het aandeel van de staat in de investeringen bedraagt nu meer dan 50% en wordt voornamelijk door Amerikaanse en Westeuropese leningen gefinancierd.
Eén van de vormen van binnenlandse ontspanning die premier Vorster pousseert, is ‘onafhankelijkheid’ voor de Thuislanden. Transkei bijvoorbeeld werd op 26 oktober 1976 onafhankelijk, maar men vroeg zich af wat dit zal inhouden, want dit land kan dan wel een zekere mate van onafhankelijkheid gaan genieten, maar het blijft economisch afhankelijk van Zuid-Afrika.
De Republiek Zuid-Afrika zal trachten buiten een zo goed als zekere oorlog in Rhodesië te blijven en voorts zullen de internationale druk ten aanzien van de regering Vorster en de guerrillatactiek in Namibië scherper worden. De voortdurende tegenwoordigheid van door Russische wapens en geld gesteunde Cubaanse troepen in de regio, die gereed staan om Zuid-Afrika's eigen bevrijdingsbewegingen te steunen, en de toenemende strijdlust van de negerarbeiders om de situatie in het binnenland te wijzigen, zal de regering in Pretoria onder ogen moeten zien, wetend dat het Westen geen borg voor Zuid-Afrika zal zijn en dat het dus alleen staat. Dit laatste zal ook in 1980 het geval zijn, wanneer de regering in Pretoria met toenemende binnen- en buitenlandse druk om de apartheid op te heffen wordt geconfronteerd.
Wat de militaire situatie in Zuidelijk Afrika betreft zal Angola de Sovjet-Unie, ondanks artikel 16 van de MPLA-grondwet, vermoedelijk dezelfde faciliteiten bieden als Moskou reeds in de Democratische Republiek Somalië geniet. Tijdens een eventuele wereldoorlog of bij een plaatselijk conflict is het van onschatbare waarde voor de Russen om in de Zuidelijke Atlantische Oceaan aanwezig te zijn. Daarom zullen het Westen en in het bijzonder de Amerikanen er met alle macht op aansturen aldaar óók present te zijn. Hoewel in de Indische Oceaan de Iraanse basis Sjah Bahar het belangrijkste is, wordt deze voor het Westen toch overtroffen door Diego Garcia, dat door de Amerikanen tot een omvangrijke basis wordt uitgebouwd.
| |
| |
Apart moet ook het NATO signaliseringssysteem ‘Identification Friend or Foe’ worden genoemd, dat onlangs met het Zuidafrikaanse Advocaat-systeem werd verbonden, hetwelk op zijn beurt in verbinding staat met een Argentijnse observatiepost en het Amerikaanse marine-hoofdkwartier in Puerto Rico. Samen met de Amerikaanse opsporingsinstallaties te Silvermine (bij Simonstown) en op Mauritius wordt het gehele Zuidelijk halfrond nu door een westelijk veiligheidsnet bestreken. Opgemerkt wordt nog dat Simonstown het Westen uitgebreide scheepsreparatiefaciliteiten biedt, terwijl de Russen daarvoor naar Wladiwostok moeten.
In het kader van een beschouwing die aan de economie van Zuidelijk Afrika wordt gewijd, kan worden vastgesteld dat van de oorspronkelijk 500.000 Portugese boeren in Angola er thans nog ongeveer 50.000 over zijn en ook de blanke managers en technici wegtrokken. Binnen de MPLA bestaat een ideologisch verschil van mening tussen degenen die een geleide economie en hen die een Afrikaanse socialistische staat met mogelijkheden voor particulier (ook westelijk) kapitaal wensen.
Namibië met zijn diamanten, uranium en koper is een rijke prijs voor de winnende partij.
Zambia, dat voor 95% afhankelijk is van zijn koper- en kobaltexport, zal bij een uitbreiding van de guerrillastrijd om Rhodesië veel te lijden hebben en voert een bepaald beleid om bloedvergieten op grote schaal te voorkomen.
De positie van Zaïre is nog slechter dan die van Zambia, ondanks het feit dat het Internationale Monetaire Fonds kredieten van meer dan 200 miljoen dollar verstrekte. Het feit dat de regering Vorster er niet in slaagde in februari 1976 een Euro-obligatielening uit te schrijven is een teken aan de wand. Een herhaling hiervan kan de economische ontwikkeling van de Zuid-Afrikaanse Republiek nadelig beïnvloeden, vooral wanneer de goudprijs blijft dalen.
De blanke Republiek Rhodesië hoopt dat stijgende wereldmarktprijzen voor grondstoffen, gedurende dit jaar, de Rhodesische economie in 1978 zullen redden, wanneer dit land dan tenminste nog bestaat.
Malawi wordt bedreigd door het feit dat zijn handel met Rhodesië zal worden afgesneden wanneer de guerrilla-oorlog aan Rhodesië's oostelijke grens intensiever zal worden.
De economie van de vroegere Portugese kolonie Mozambique is hoe langer hoe afhankelijker van Zuid-Afrika geworden, want het is thans onder meer door de levering van arbeiders aan de Zuidafrikaanse goudmijnen, door het gebruik van entrepots te Mapoeto door Zuid-Afrika en door de levering van elektriciteit economisch sterk aan de Republiek gebonden.
Botswana kan Zuid-Afrika alleen benadelen door de zijlijn van de Rhodesia Railways, die via zijn grondgebied van Rhodesië naar de Republiek loopt, te sluiten en guerrilla-strijders toe te staan bases in het land te vesti- | |
| |
gen. Tot op heden werden deze plannen echter door de regering verworpen.
De kansen van de Volksrepubliek China om de bevrijding van Zuidelijk Afrika te kunnen beïnvloeden liggen eerder in aanmoediging van de guerrillastrijd dan in die van een conventionele oorlog. Peking meent dat de algehele bevrijding van het Afrikaanse continent alleen kan worden gerealiseerd door koppeling van de strijd tegen het racisme aan die tegen de interventie van de supermogendheden.
| |
Rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en China
Evenals minister Kissinger hebben de meeste Amerikaanse commentatoren de Russische interventie in Angola nagenoeg geheel als uitbreiding van de confrontatie met het Westen aangemerkt. In deze visie, die de Amerikanen en het Westen in het algemeen als de grote verliezers heeft afgeschilderd, werd een ander zeer belangrijk element over het hoofd gezien, namelijk de rivaliteit tussen de Sovjet-Unie en de Volksrepubliek China.
Immers, sinds het begin van de jaren zestig is deze rivaliteit in de Derde Wereld veel intensiever geworden. Op het eerste front, namelijk Zuid- en Zuidoost-Azië, zegevierden de Russen in Laos en Vietnam, sloten zij met India een vriendschapsverdrag en betwistten zij in Bangladesh aan de Chinezen de eerste plaats.
Na aanvankelijke successen in Afrika (Soedan en Egypte) bleek de aanwezigheid van de Sovjet-Unie tenslotte slechts van blijvende aard in de Democratische Republiek Somalië, waar een marinebasis verkregen werd, en in de onstabiele Volksrepubliek Congo-Brazzaville.
De Chinezen boekten twee spectaculaire successen: het eerste was hun vriendschap met Tanzania (mede vanwege de bouw van de TANZAM Spoorweg), Zaïre en recentelijk ook Botswana (ook hulp bij spoorweg-exploitatie); het tweede was dat zij er veel beter dan de Russen in slaagden het vertrouwen van de grote bevrijdingsbewegingen in Zuidelijk-Afrika te winnen, ondanks de verschaffing van wapens en economische hulp door laatstgenoemd land.
Vooral hadden de Russen moeite om met de MPLA-leider Neto samen te werken en stopten zij in 1973 zelfs alle wapenleveranties, die echter na korte tijd weer hervat werden, toen bleek dat andere leiders niet in staat waren te winnen. De bezorgheid van de Kremlinleiders over de Chinese successen in Afrika leidde er in 1972 en 1973 ook toe een veel krachtiger politiek in Zwart Afrika te gaan voeren; met name door middel van grote wapenleveranties aan Oeganda en Libië.
De ineenstorting van de Portugese dictatuur in april 1974 opende een nieuwe fase in de Chinees-Russische rivaliteit, waarbij de Chinezen aan- | |
| |
vankelijk veel meer winst boekten, vooral in Mozambique, en hun betrekkingen met Tanzania en Zambia wisten te consolideren. Voorts, uitgaande van de sterke Chinese positie ten opzichte van de twee Angolese bevrijdingsbewegingen, FNLA en UNITA, alsook in hun relaties met de regering van Zaïre, bleken de Chinezen eind 1974 over de beste kaarten te beschikken.
Tegen deze achtergrond en in het kader van de algemene stroomversnelling waar Zuidelijk Afrika in terecht was gekomen, namen de Russen in 1975 het belangrijke besluit in Angola te interveniëren en de MPLA, die tot dat moment in de minderheid was, de militaire suprematie te verzekeren. In oktober 1975 lieten de Russen de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid - toenmalige voorzitter: Amin - dan ook weten dat zij bezwaar hadden tegen het plan van de organisatie voor een regering van ‘nationale eenheid’ in Luanda en dat zij de MPLA als de enige wettige autoriteit in Angola erkend wensten te zien.
De Chinezen daarentegen voldeden ongeveer tezelfdertijd aan een oproep van de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid om alle diverse instructeurs uit de FNLA-kampen in Zaïre terug te trekken om wille van de neutraliteit. Kennelijk waren de Chinezen in Zuidelijk Afrika niet bij machte met de Russen te concurreren, wilden zij zich loyaal betonen tegenover de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid en rekenden zij erop dat de Verenigde Staten zich niet door de Russen uit Angola zouden laten wegdrukken. Opmerkelijk hierbij is dat de Chinezen later herhaaldelijk op Amerikaanse interventie tegen de Russen en Cubanen aandrongen en de Kremlinleiders hunnerzijds de gehele ontspanning met Washington terwille van Angola op het spel zetten.
Een herhaling van de Angolese ervaringen met betrekking tot Rhodesië en Namibië lijkt overigens niet waarschijnlijk en hangt met name af van de matigende invloed die uitgeoefend wordt door de presidenten van de zogenaamde frontstaten, te weten Tanzania, Zambia, Mozambique en Botswana. Reeds is overeenstemming bereikt over een aantal beperkende regelingen:
1 | dat alle buitenlandse militaire en economische hulp aan bevrijdingsbewegingen via de Organisatie voor de Afrikaanse Eenheid moet worden geleid; |
2 | dat er in Rhodesië geen Cubanen mogen infiltreren; |
3 | dat er geen nieuwe buitenlandse instructeurs in de trainingskampen in Mozambique en Tanzania mogen worden toegelaten (wat aan de Chinese instructeurs een overheersende positie garandeert). |
Desalniettemin zijn er toch een beperkt aantal Cubanen in de frontstaten toegelaten in ruil voor Russische SAM-raketleveranties, die niet door de Volksrepubliek China kunnen worden geleverd.
Voor wat betreft Namibië zijn er reeds aanwijzingen dat zowel Russen als
| |
| |
Chinezen dingen naar de gunst van bepaalde SWAPO-leiders; tot dusverre echter is SWAPO erin geslaagd een zorgvuldige neutraliteit te bewaren ten opzichte van de Russen en de Chinezen.
Concluderend mag men stellen dat de Sovjet-Unie zal trachten haar invloed in Afrika uit te breiden, teneinde:
a | het Chinese gevaar in bedwang te houden; |
b | zoveel mogelijk steunpunten voor de Russische vloot te verkrijgen, aan welk wapen de Kremlinleiders een wereldrol hebben toegedacht (dus bases langs de Zuidkust van de Middellandse Zee, de Indische Oceaan en de Zuidatlantische Oceaan). |
De Russen zullen trachten hun invloed in de Hoorn van Afrika uit te breiden, waarbij met verlangende ogen naar Ethiopië en Djiboeti wordt gekeken.
Voor wat betreft de Chinese belangstelling voor Afrika, mag men stellen dat de strategieën van het Westen en de Volksrepubliek China misschien in zoverre parallel lopen dat geen van beide diep betrokken wenst te raken bij eventuele bevrijdingsoorlogen en tot op heden dus ook afgezien hebben van massale wapenleveranties. Anderzijds wijst het Westen de guerrillaoorlog min of meer principieel af, terwijl de Chinezen deze methode van oorlogsvoering tegen het kolonialisme openlijk steunen.
Voor wat betreft de Amerikaanse politiek ten aanzien van Zuidelijk Afrika mag gesteld worden dat de stellingname van minister Kissinger medio vorig jaar in Lusaka met betrekking tot de onafhankelijkheid van Rhodesië en Namibië door de presidenten van de frontstaten gunstig ontvangen is, doch dat Zuid-Afrika zelf ook door minister Kissinger als een geval ‘sui generis’ werd aangeduid, omdat de Zuidafrikaanse blanken, in tegenstelling tot de Rhodesische ‘historisch’ tot de inheemse Afrikaanse volkeren moeten worden gerekend.
Samenwerking tussen het Westen en de Chinezen tenslotte lijkt de enige methode om het Russische hegemoniestreven een halt toe te roepen en de Organisatie voor Afrikaanse Eenheid te steunen in haar streven de integriteit van de Afrikaanse landen te handhaven.
| |
Afrika-strategie van de Sovjet-Unie
De Kremlinleiders vrezen voor een verijdeling van hun grote plan voor Afrika, te weten de stimulering van de gewapende strijd ter radicalisering van de Afrikaanse politiek. De Russen zien voor Rhodesië liever een intensivering van de guerrillastrijd dan een compromisregeling, omdat zij van de guerrillastrijd een uitbreiding naar Zuid-Afrika verwachten.
Iets van deze gedachtengang werd zichtbaar op een conferentie van Russische Afrika-experts. Uit een in september 1976 uitgegeven officieel verslag blijkt dat Georgi Mirsky, een van de voornaamste deskundigen, er
| |
| |
geen behoefte aan had zijn voorkeur te verbergen. Hij merkte op dat, al hangt de radicalisering van de regimes in de derde wereld niet enkel af van het al of niet bevochten hebben van de onafhankelijkheid met de wapens, de meerderheid van de radicale landen wèl een langdurige bevrijdingsoorlog heeft gevoerd. Zijn verklaring is dat tijdens zo'n oorlog de revolutionaire partijen terrein winnen op de burgerlijke partijen.
De theorieën die op de Afrika-conferentie ter discussie gesteld werden, zijn geen zuiver wetenschappelijke bedenksels. Op de conferentie waren namelijk enkele van de voornaamste adviseurs van het Kremlin met betrekking tot de Derde Wereld aanwezig.
Toen minister Kissinger in Afrika was, vertelden Russische diplomaten aan de Afrikaanse leiders dat de Afrikanen in Zuidelijk Afrika alleen door gewapende strijd zich een voortbestaan konden verzekeren. Volgens radio Kampala had Amin te horen gekregen dat Moskou bereid was tot verlening van politieke en materiële steun, totdat Rhodesië, Namibië en Zuid-Afrika volledig bevrijd waren.
De Sovjet-Unie ziet het einde van het koloniale systeem in zicht, omdat de laatste bolwerken van het kolonialisme, Rhodesië en Zuid-Afrika, ‘volledig geïsoleerd zijn en in een niet te bezweren politieke crisis zijn geraakt’. Zichzelf ziet Moskou als de meest belangrijke militaire factor in de nationale bevrijdingsoorlogen.
Men dient zich in het Westen echter te realiseren, dat de Russische militaire hulp van weinig waarde zou zijn indien de Afrikaanse vrijheidsstrijders niet geloofden dat zij voor een rechtvaardige zaak streden. Moskou heeft in Angola en elders alleen maar die partijen laten winnen, mede uit strategisch eigenbelang.
Het Kremlin is geenszins zeker van de gehechtheid van de Afrikaanse socialisten aan de Russische denkbeelden. Hiervan geeft het maar zelden blijk in algemene publikaties als de Pravda, doch des te meer in tijdschriften met een beperkte lezerskring, het meest openhartig in ‘De arbeidersklasse en de huidige wereld’, het huisorgaan van de Kremlin-experts op het terrein van de revolutionaire wereldbeweging. Hierin valt tussen de regels door te lezen, dat niet nader genoemde critici verklaard hebben dat het Kremlin in sommige landen op het verkeerde paard heeft gewed.
Op de Afrika-conferentie herinnerden ‘vele sprekers’ aan wat het verslag delicaat aanduidt als de heroriëntatie van het Egyptische regime. Recente artikelen gewagen van de ‘politieke instabiliteit’ van revolutionair-democratische landen. Kennelijk adviseren sommige deskundigen dat het Kremlin zich niet te sterk moet mengen in de ontwikkelingen in de Derde Wereld. Het antwoord wordt gegeven door een artikel dat het ‘niet-marxistische’ karakter bespreekt van het door de nieuwe revolutionair-democratische regimes beleden socialisme. Het zou ‘politiek kortzichtig’ zijn, aldus dit artikel, het radicale potentieel van deze regimes over het hoofd te zien;
| |
| |
met andere woorden: de socialistische landen zouden hun denkbeelden op alle manieren moeten steunen.
Dit betekent dat iemand in Moskou gezegd heeft dat deze landen niet gesteund moeten worden, hetgeen niet zozeer een kwestie van denkbeelden is, maar een harde politieke keuze.
|
|