Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 333]
| |
Andersch' Winterspelt - lang na middernacht
| |
Het verhaalOktober 1944, enkele weken voor de slag in de Ardennen. Winterspelt en Maspelt, twee Eifeldorpjes aan weerszijden van de Our. Het Belgisch Maspelt wordt verdedigd door een Amerikaanse compagnie, geleid door Kapitein Kimbrough, die als typische conservatief uit de Zuidelijke staat Geor- | |
[pagina 334]
| |
gia tegen zijn zin aan de oorlog deelneemt. In Winterspelt heeft de Duitse majoor Dincklage zijn hoofdkwartier opgeslagen in een bijgebouw van een hoeve. Op die boerderij verblijft ook een jonge lerares uit Berlijn, Käthe Lenk, die bij een bombardement huis en familie verloor en sindsdien in westelijke richting doolt. Vrij vlug worden Käthe en de Duitse majoor geliefden. Aan Käthe laat Dincklage voor het eerst iets los over zijn nog ‘bloss abstrakte Idee’ zijn bataljon aan de Amerikanen over te geven. De jonge Berlijnse doet Dincklage het middel aan de hand om zijn plan te verwezenlijken. Zij betrekt haar voormalige vriend, Wenzel Hainstock, eigenaar en toezichter van een verlaten steengroeve, in het complot. Hainstock huist even buiten Winterspelt aan de meest vooruitgeschoven uitkijkpost van de Duitse linies. Af en toe komt een in 1937 uit Duitsland gevluchte kunstcriticus bij hem binnenstappen. Schefold trekt samen met het Amerikaanse leger naar zijn vaderland terug maar maakt graag op zijn eentje uitstapjes in de nog door de Duitsers gecontroleerde grensdorpen. Schefold wordt de contactman tussen de dissidente Duitse officier en het Amerikaanse leger. Dincklage stelt maar één voorwaarde: Schefold moet dwars door de Duitse linies heenlopen en zich laten gevangen nemen. Zulks geschiedt, alleen treft Schefold het niet met de soldaat die hem het eerst in de gaten krijgt en hem meteen bij de majoor brengt. Obergefreiter Reidel blijkt een bijzonder bars en brutaal specimen te zijn. Schefold weet niet dat Reidel pas werd betrapt op homoseksualiteit en dat er hem bijgevolg een en ander boven het hoofd hangt. In het ergste geval riskeert Reidel het concentratiekamp. De hele affaire werd trouwens vergeefs op het getouw gezet: de Amerikanen wijzen het voorstel van de Duitse majoor af, Dincklage vertelt Schefold dat net die middag zijn bataljon wordt afgelost en naar Italië moet vertrekken. Reidel begeleidt Schefold terug naar de plaats waar hij opdook, maar schiet de argeloze kunstcriticus in de rug, precies op het moment dat die zijn eerste stappen ‘in de vrijheid’ had gezet. Käthe Lenk vlucht naar Amerikaans gebied, Dincklage zal vermoedelijk zelfmoord plegen, hoe, waar en wanneer wordt aan de verbeelding van de lezer overgelaten. We schrijven 12 oktober 1944, de oorlog is nog lang niet voorbij... | |
Eén verhaal in zes ‘biogrammen’Tot hier het verhaal of de fabel: een eerder schraal gegeven om vijfhonderd negentig bladzijden mee op te vullen. Wie enigszins met Andersch' werk vertrouwd is, zal zich hierover niet verwonderen: niet de plot, maar wel het bewustzijn van zijn personages constitueert zijn romanwereld. Bewustzijn dan wel ruim te verstaan: als een kristallisatiepunt van de Umwelt, zowel stoffelijk als geestelijk, waarin elk personage leeft. De tegelijk meest gedurfde en best geslaagde poging | |
[pagina 335]
| |
in die richting was tot nu toe zijn roman EfraïmGa naar voetnoot3, de geestelijke odyssee van een psychisch ontwortelde. Via een aantal min of meer kleine voorvallen - het weerzien van de verteller met zijn vaderstad Berlijn na een periode van bijna 25 jaar, het bezoek aan de ouderlijke woning, de kennismaking met een marxistische actrice, een bezoek aan zijn voormalige echtgenote in Londen - kreeg de lezer een steeds dieper inzicht in de complexiteit van de mens Efraïm. Dit stap voor stap ontsluieren van de tragische existentie van het hoofdpersonage vormde in feite de ‘plot’ van de roman en tegelijk het eenheidsscheppende moment binnen een heterogene reeks van naast elkaar staande voorvallen. In Winterspelt liggen de zaken enigszins anders: hier is - in tegenstelling met Efraïm - geen uniek bewustzijn dat binnen de romanwereld als brandpunt fungeert en alle reflexen van het gebeuren in zich concentreert. Andersch is in zijn nieuwste roman teruggekeerd tot een compositorische techniek die hij, met wisselend succes, reeds enkele keren in vroegere werken had toegepast. Elk personage staat in hetzelfde gebeuren met wat we gemakshalve zijn specifieke Umwelt zullen noemen: het geheel van zijn ervaringen die hem of haar hebben gemaakt tot wat hij of zij op dat bepaald moment is, zijn reflexen, zijn gevoeligheden, zijn afstamming, zijn psyche. De verbeeldingswereld in Winterspelt wordt dan niet zozeer bepaald door de feiten in oktober 1944, maar wel door de confrontatie van de romanpersonages met hun eigen Umwelt rond dit centrale gegeven. Daarom levert de verteller van elk van de zes hoofdpersonages een biogram af, d.w.z. een omstandige uiteenzetting van hun uiterlijke en innerlijke groei. Die ontwikkeling houdt zelfs niet op bij het einde van het verhaal, maar wordt expliciet als ‘open’ voorgesteld: Dincklage kan al of niet zelfmoord plegen en of Käthe Lenk veilig in Amerikaans gebied is aangekomen, blijft een open vraag. De fictieve werkelijkheid in Winterspelt vormt dus geen afgerond autonoom geheel, geen ivoren toren zoals het burgerlijke theater waaraan Brecht zich zo ergerde, maar een levend krachtenveld organisch verbonden met de niet-literaire werkelijkheid. Faulkners aforisme ‘Das Vergangene ist nie tot, es ist nicht einmal vergangen’, dat Andersch als motto boven zijn roman plaatst, is meteen een programmatische verklaring voor de literaire behandeling van zijn stof: binnen de romanwerkelijkheid, want elke figuur integreert ieder ogenblik volledig zijn eigen doorleefd verleden in het nu-moment, maar ook over de grenzen van de romanwerkelijkheid heen, want Winterspelt betekent meer dan een voorbijgaande episode in Wereldoorlog II. Het fictieve verhaal ontleedt de verantwoordelijkheid van het Duitse volk tegenover de geschiedenis en de daaruit voortvloeiende schuld, een trauma waarvan de sporen | |
[pagina 336]
| |
tot in onze dagen niet helemaal zijn uitgewist. Het is evident dat dergelijke techniek vele risico's impliceert: met name bestaat het gevaar dat de roman-werkelijkheid uiteenvalt in vijf of zes aparte vlakken. Aan dit euvel is Andersch in vroegere werken niet geheel ontsnapt. O.a. Die Rote (1960) maakte precies daardoor in zijn geheel een onbevredigende indruk; de personages zaten er a.h.w. opgesloten in hun ‘monologue intérieur’, een innerlijke eenheid ontbrak. In Winterspelt is dit gevaar, ondanks de collage-techniek, grotendeels opgevangen doordat in het hoofdmoment de diepste impulsen meespelen van nagenoeg alle personages, zoals die in hun levensloop aan de oppervlakte gekomen of gegroeid zijn. Met enig voorbehoud kunnen we de integratie van al die ervaringswerelden in een zinvol geheel geslaagd noemen. Welke ervaringswerelden komen in Winterspelt met elkaar in botsing? Anders geformuleerd: hoe zien de biogrammen van de zes personages er concreet uit? | |
Dincklage en Hainstock: militarisme en (marxistisch) opportunismeMajoor Dincklage. Zijn geval kan exemplarisch worden genoemd voor een belangrijk gedeelte van de Duitse troepen in W.O. II: als intellectueel van katholieken huize staat hij afkerig tegenover het nationaal-socialisme. Toch gaat hij op achtentwintigjarige leeftijd in dienst om ‘den Nationalsozialismus auf halbwegs saubere Art zu überwintern’ (p. 33). Zijn relatie tot Hitlers oorlogsvoering is fundamenteel ambivalent. Innerlijk staat hij erbuiten. Termen als ‘meine Männer’ krijgen in zijn mond een ironische bijklank. Hijzelf getuigt: ‘Immer stehe ich auf dem linken Flügel, der linke Flügel verfolgt mich.’ (p. 41) Weliswaar heeft hij in Syracuse de hoogste militaire onderscheiding, het ridderkruis, in de wacht gesleept, maar zulks betekent weinig: in feite werd de heldendaad door een van zijn ondergeschikten verricht, maar de militaire code eist nu eenmaal dat de hoogste in bevel onderscheiden wordt. Uiterlijk is Dincklage nochtans een militair volgens het boekje en zijn gedurfde onderneming was een ‘reine abstrakte Idee’ gebleven, had Käthe Lenk hem niet tot handelen gedwongen. Van zichzelf houdt hij staande: ‘Ich habe niemals einen Befehl verweigert’ (p. 592). Innerlijk is hij niet in staat zich te bevrijden van zijn militair gedragspatroon. Zo stelt hij de onzinnige eis dat Schefold dwars door de Duitse linies heen naar hem toe komt. De Amerikanen moeten immers bewijzen dat ze de zaak - zijn zaak - voldoende ernstig hebben genomen. Vooral wil hij zichzelf en zijn maitresse bewijzen hoe ernstig hijzelf de hele affaire heeft bedoeld. Dat daardoor Schefold nodeloos in gevaar wordt gebracht, kan niet opwegen tegen de militaire eer van majoor Dincklage. O.a. dit strakke vasthouden aan achterhaalde gedragsregels op een ogenblik waarop de hele actie sowieso zinloos is geworden, toont aan hoezeer | |
[pagina 337]
| |
Dincklage zich in zijn militaire loopbaan is gaan identificeren met een militaire kaste die schaamteloos hand- en spandiensten verrichtte voor een van de meest criminele regimes aller tijden. De oplossing voor zijn reële innerlijke tweespalt vindt majoor Dincklage dus in een gemakkelijke aanpassing aan de realiteit. Als zodanig staat hij model voor het Duitse officierenkorps. Wenzel Hainstock, Käthes minnaar vóór Dincklage opdook, is een volbloed marxistisch dogmaticus. Het fanatisme waarmee hij alle feiten vanuit zijn dialectische denkschema's verklaart, doet dikwijls ronduit grotesk aan, want als er zich iemand geïnstalleerd heeft - letterlijk en figuurlijk - dan wel deze Wenzel Hainstock. Een hem onbekende eigenaar van verscheidene steengroeven in het Eifelgebergte - een NSDAP-lid - bevrijdt hem in 1941 uit het kamp Oranienburg waar hij wegens zijn communistische partij-activiteiten zat opgesloten. Zijn weldoener maakt hem opzichter van zijn steengroeven, geeft hem er zelfs een cadeau en maakt er overigens geen geheim van dat hij uit puur eigenbelang handelt: later, als de Nazi's verslagen zijn, zal er alvast iemand voor hem in de bres springen. En Hainstock installeert zich knusjes in zijn nieuwe rol van kapitalist tegen wil en dank, zonder evenwel zijn marxistische geloofsbelijdenis af te zweren. Hij aanvaardt gretig sigaretten en èchte koffie van dorpslui die weten uit welke hoek de wind waait en nu al in een goed blaadje wensen te staan bij de man die morgen uiteindelijk gelijk zal hebben gehad. Zijn houding tegenover Dincklages plannen is op zijn minst verdacht. Hij staat weigerig tegenover de hele onderneming omdat Dincklage op eigen houtje handelt en niet over de steun van de massa beschikt. Of alleen dit marxistische axioma meespeelt, kan worden betwijfeld: Dincklage heeft hem immers Käthe afhandig gemaakt en bovendien vreest Hainstock dat een te vergaand engagement in die roekeloze affaire hem wel eens zijn dierbare steengroeve zou kunnen kosten. De marxistische dogma's hebben het dus duidelijk moeten afleggen tegen meer fundamentele menselijke impulsen. De werkelijkheid kan niet exhaustief in categorieën van klassentegenstellingen worden verklaard: een thema dat als een rode draad door Andersch' gehele werk heen loopt en dat reeds in zijn vroegste produkten aanwezig was. | |
Reidel en Käthe/Schefold: führer-moraal en (machteloze) integriteitDe interessantste figuur in het boek is Obergefreiter Reidel, de man die Schefold bij Dincklage brengt en hem op het einde in de rug schiet. Als homoseksueel weet Reidel zijn positie bijzonder bedreigd (in de nazi-kampen droegen Joden een rood, homo's een roze kenteken) en daarom gedraagt hij zich op en top zoals van hem verwacht wordt: brutaal, hardvochtig, barbaars. Zelfs boekenverbranding hoort er bij: wanneer hij de | |
[pagina 338]
| |
jonge Borek betrapt op de lectuur van Spinoza, wordt het boekje prompt verscheurd. Reidel kan zichzelf dus met recht en reden een model-soldaat noemen. Precies dat wordt hem door Borek verweten, de jonge soldaat aan wie Reidel zich bijna vergrijpt: ‘Je bent geen zwijn omdat je zwoel bent. Ik kan goed begrijpen dat iemand zwoel is. Maar dat iemand die zwoel is, boeken verscheurt... Jij had moeten vechten, weerstand bieden, maar in plaats daarvan heb je je aangepast.’ (p. 353-354) En toch is ook het geval Reidel ingewikkelder: zijn jarenlange beroepsbezigheid in het hotelbedrijf van zijn ouders heeft zo frustrerend op hem ingewerkt dat de oorlog als een bevrijding overkomt: afgelopen met de geacteerde vriendelijkheid voor hautaine cliënten, afgelopen vooral met de dankbaarheid voor vernederende fooien... En zo wordt in Reidel een robotfoto van de typische Nazi-enthousiast getekend: sociale minderwaardigheidsgevoelens worden overgecompenseerd in een ridicuul maar alles behalve plezierig ‘Führer’-gedrag, de angst om in de periferie van de groep terecht te komen ontlaadt zich in een heksenjacht op de meer aparte gevallen van marginaliteit.
Integriteit daarentegen wordt geïncarneerd door Käthe en Schefold. Käthe weigert zich te integreren in een absurde wereld die in een nacht tijd haar ouders en haar huis vernietigde. Hainstocks marxistische interpretatie van het Hitlerfenomeen is niet bij machte haar zelfstandige geest te bevredigen: ‘Wanneer zij zich haar ouders herinnerde, vond Käthe het onmogelijk te geloven dat wat het monster deed, de grondslagen van het denken van de burgers onthulde.’ (p. 33) Zij vlucht dus verder naar het westen, op zoek naar een wereld die haar verlangen naar absoluutheid kan bevredigen. Een typisch gegeven bij Andersch: evasiedrang, een nieuw land betreden en meteen een nieuwe toekomst beginnen. Schefold was al veel vroeger uit Duitsland gevlucht en wel in 1938, met een aquarel van Klee onder de arm; als conservator wist hij immers beter dan wie ook welke doeken het volgende slachtoffer van de Nazi-afkeer voor Entartete Kunst zouden worden... Een eigenaardige figuur, die Schefold: vrijgezel, eeuwig platonisch verliefd, levend in een esthetische schijnwereld. (Hij bestaat het om op zijn tochtjes in Duitse bezette gebieden verstrooid een Amerikaanse sigaret op te steken!) Fysieke zowel als geestelijke moed en de onwil om compromissen te blijven sluiten worden geïncarneerd door figuren die alvast een kentrek gemeen hebben: ze staan aan de rand van het maatschappelijk gebeuren. Hun reëel engagement is gericht op eerder bijkomstige motieven en impliceert een vlucht uit de verschrikkelijke realiteit waarin ze leven. In de volstrekte betekenis van het woord zijn ze wereld-vreemd, wat zowel positief als nega- | |
[pagina 339]
| |
tief kan worden geëvalueerd. Positief omdat ze in geen enkel opzicht, rechtstreeks of onrechtstreeks met het nazi-barbarendom collaboreren, negatief omdat hun morele grootheid nergens impact krijgt op de geschiedenis. | |
Kimbrough: de ‘Romein’ van de twintigste eeuwDe vele bladzijden die aan de Amerikaanse kapitein Kimbrough, Dincklages tegenhanger, worden gewijd, zijn er blijkbaar op gericht de Duitse achtergrond van het gegeven te verruimen. Dit uitgebreide biogram verschaft dan ook inderdaad heel wat op zichzelf interessant materiaal. De lezer maakt van binnen uit kennis met de typische psychologie van de Zuidelijken, voor wie dè oorlog nog altijd, zelfs in 1944, de secessieoorlog is. We vernemen een en ander over het populismeGa naar voetnoot4 dat vooral rond de eeuwwisseling opgeld deed, over de onwil in het Zuiden om in de oorlog te treden. ‘Maken jullie je toch zelf van je Hitler af!’ roept Kimbrough vertwijfeld (p. 34), over de diepere motieven die Amerika er ten slotte toe brachten toch in te grijpen (‘Wij zijn hier omdat wij de Romeinen van de 20e eeuw zijn’... Ik vroeg hem, wie dan wel de Barbaren waren, tegen wie hij zijn Limes wou optrekken en hij antwoordde prompt: ‘De Russen’. (p. 31) Hoe komt zo iemand, die niet eens alligators kan doden, ertoe dienst te nemen? Het antwoord is vrij eenvoudig: Kimbrough ziet in de oorlog een ideale gelegenheid om bepaalde dingen over zichzelf aan de weet te komen. Al bij al vormt Kimbrough een merkwaardig spiegelbeeld van zijn tegenhanger in het Duitse kamp: beiden zetten ze Schefold op het spel. Toch overtuigt het personage Kimbrough niet helemaal. Juist omdat hij al te nadrukkelijk fungeert als negatief-opname van Dincklage komt hij nooit helemaal tot leven. | |
Structurele techniekZoals gezegd was Efraïm tot nu toe het gaafste werk in Andersch' oeuvre, niet zozeer omwille van de problematiek, die tamelijk coherent aansluit bij zijn ‘gevestigde’ thema's, dan wel omwille van de volstrekt nieuwe en originele behandeling van de verhaalstof. Die techniek verdient een uitgebreidere analyse. Laten we het hier bij enkele hoofdlijnen houden. De chrono- | |
[pagina 340]
| |
logische volgorde is zoek en vaak duiken dezelfde feiten twee tot driemaal op in het verhaal, waarbij hun definitieve referentiewaarde pas op het einde duidelijk wordt. Volgens welk criterium wordt dan het ogenschijnlijk chaotische vertelmateriaal geordend? Al wat de ik-verteller Efraïm als vernederend ervaart, al wat zijn uiteindelijk ‘Versagen’ als mens, als minnaar, als echtgenoot aan het licht brengt, wordt alsmaar opgeschoven naar het einde toe. De spanningscurve is hier niet langer gebonden aan een chronologisch overzicht van feiten naar een dramatisch hoogtepunt toe, maar wordt gedreven naar het ont-dekkend zelfinzicht van de ik-verteller toe. Ook in Winterspelt heeft Andersch die nieuwe compositietechniek toegepast: ook hier aanvankelijk vage feitenschema's, gebeurtenissen in hun meest elementaire vorm: dat de hele onderneming afketst op de weigering van de Amerikanen, wordt vrij snel duidelijk. Winterspelt is geen ‘spannende’ oorlogsroman. ‘Dit verhaal maakt er geen punt van te vertellen of en hoe majoor Dincklage erin slaagt - of er niet in slaagt - een omzeggens intact bataljon aan de Amerikanen over te leveren. Al heeft het zich een toenmalig reëel wilde Westen als toneel uitgekozen, het kan er niet toe besluiten in het Westen aan te komen.’ (p. 63) De verteller berooft dus opzettelijk het verhaal van zijn sterkste spanningselement. Precies daardoor wordt de aandacht van de lezer gericht op het wezenlijke in deze roman: de verhouding van de personages tot de oorlog, tot de geschiedenis, tot zichzelf, de mate waarin ze zich aangepast hebben aan het misdadige bestel in hun land. Daartegen zou kunnen worden opgeworpen dat de dood van Schefold toch nog als een verrassing overkomt. Maar het effect van die onverwachte wending wordt teniet gedaan en wel op een erg ingenieuze wijze. Het lange gesprek tussen Schefold en de majoor wordt niet rechtstreeks verteld, maar in een fictieve brief die Schefold na zijn aankomst in Amerikaans gebied aan zijn vriend Hainstock zou hebben geschreven: ‘Fictief. Brief van dr. Bruno Schefold aan Wenzel Hainstock. Hij werd nooit geschreven. Schefold vond geen gelegenheid meer om hem te schrijven. Wij proberen niettemin, hem zo een gelegenheid te geven. Ongeveer zo...’ (p. 459) Waarom Schefolds brief fictief gebleven is, ligt voor de hand. De agressieve, schietgrage Reidel is immers aangeduid om de excentrieke Schefold weer naar zijn uitgangspunt te begeleiden. Ook in dit geval ontneemt de verteller grotendeels de dramatische spanning aan de tragische dood van Schefold. Ook Winterspelt vertoont een bizarre structuur: de roman opent met fragmenten uit memoires van o.a. von Rundstedt, oorlogsberichten i.v.m. de slag in de Ardennen... In dit kader worden enkele feiten kris kras door elkaar geplaatst, worden vooralsnog onbekende personages ten tonele ge- | |
[pagina 341]
| |
voerd zonder dat de samenhang tussen al die heterogene elementen duidelijk wordt. Hoofdbrok vormt dan de tocht van Schefold, begeleid door Reidel, naar Dincklage, hun onderhoud en de terugtocht. Aan dit gebeuren worden tal van andere deelmotieven opgehangen: Reidels voorgeschiedenis, de kennismaking met Käthe en de daaruit voortvloeiende gevolgen, Schefolds biogram, Hainstocks verhouding met Käthe, Käthes odyssee door het verscheurde Duitsland, Kimbroughs voorgeschiedenis. Zo ontspoort het op zichzelf rechtlijnige verhaal in een moeilijk te ontwarren, achronologisch kluwen en zitten we weer volop in de beproefde techniek van Efraïm: dezelfde feiten komen drie-, viermaal terug, telkens uit een andere gezichtshoek belicht en progressief wordt hetzelfde gebeuren uitgediept. In de meest letterlijke betekenis van het woord is hier sprake van roman-wereld: de lezer betreedt als het ware het gebied van het fictieve gebeuren rond Winterspelt; de leesact komt dus neer op zoiets als een progressieve exploratie van het vertelterrein. De dynamiek van Andersch's compositietechniek heeft dus vanaf Efraïm een merkwaardige verschuiving doorgemaakt, van het factische naar het thematische toe. In het geval van Winterspelt: de laatste kans van het Duitse volk werd in Winterspelt verspeeld, het heeft zich roemloos tot het bittere einde toe geïdentificeerd met zijn Führer, wie nog enig fatsoen bezat stond te geïsoleerd van het maatschappelijke gebeuren om het nog te kunnen beïnvloeden. | |
Fictie en realiteitTen slotte nog enkele opmerkingen over de interactie tussen fictie en realiteit in deze roman. Alweer moeten we even verwijzen naar Efraïm, omdat Andersch daar het probleem van de fictionaliteit voor het eerst expliciet aan de orde heeft gesteld. Fictie en realiteit stonden er niet als afzonderlijke entiteiten naast elkaar, het boek werd aan de lezer als een afgeleide van een bepaalde historische periode voorgeschoteld. In Winterspelt wordt in dit spel tussen fictie en realiteit nog een stap verder gezet: het boek vertrekt van een feitelijk historisch gegeven (de slag in de Ardennen) en bouwt daarop een fictief verhaal dat in strijd is met de historische werkelijkheid en bovendien expliciet als ‘leugen’ wordt voorgesteld. Het boek wordt ingeleid en besloten door fragmenten uit oorlogsmemoires en archiefstukken over de slag in de Ardennen. Binnen die authentieke gegevens wordt dan het verhaal ‘Winterspelt’ gesitueerd, als een in de geschiedenis potentiële, maar niet gerealiseerde mogelijkheid: ‘Geschiedenis bericht hoe het geweest is. Het verhaal speelt een mogelijkheid door.’ (p. 22) | |
[pagina 342]
| |
Die fictieve Winterspeltgeschiedenis noemt Andersch zelf een ‘Sandkastenspiel’. Net als in Efraïm wordt ook hier het irreële karakter van de opgeroepen vertelwereld sterk benadrukt: zo komt de verteller er openlijk voor uit dat hij de geografische ligging van het dorpje Winterspelt in de roman lichtjes heeft gewijzigd omdat dit hem beter in zijn verhaal uitkwam. Deze en andere truukjes, zoals de fictieve brief van Dr. Schefold (zie hoger) leggen voortdurend het ‘leugenachtige’ karakter van de tekst bloot, d.w.z. ze maken de lezer er steeds op attent dat hij zich in een zandbak bevindt. Toch zijn de spelletjes daar niet zo onschuldig als men zou vermoeden. Er wordt immers materiaal gebruikt dat niemand, en vooral niet het Duitse publiek, onberoerd kan laten: de recente geschiedenis, het onverteerde nazi-verleden. De roman Winterspelt tracht, door de interactie tussen fictie en realiteit, klaarheid en inzicht te scheppen in dit chaotische verleden. Helemaal achteraan, wanneer het eigenlijke verhaal Winterspelt al achter de rug is en de verteller opnieuw fragmenten uit historische documenten presenteert, wordt de definitieve brug tussen roman en werkelijkheid geslagen: ‘Toen Hitler neen zegde, zegde Hewel: ‘Mijn Führer, het is vijf voor twaalf. Als u met politiek nog iets bereiken wil, dan is het de hoogste tijd.’ ‘De gezant Hewel van het ministerie van buitenlandse zaken had zijn Führer over de tijd misleid. Op 21.4.1945 was het niet meer vijf seconden voor twaalf. Reeds in de nacht van 12 op 13.10.1944, toen het 4e bataljon van het 3e regiment der 416e infanterie-divisie uit Winterspelt wegtrok, was middernacht al lang voorbij.’ (p. 586) Zo krijgt de literatuur een nieuwe functie toebedeeld: in een grillige, moeilijk toegankelijke structuur verhelderende inzichten in de chaotische werkelijkheid formuleren. |
|