Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Vlaanderen in vogelperspectief: een optische illusie?
| |
[pagina 257]
| |
Het Zennegat: de samenvloeiing van twee open riolen.
| |
[pagina 258]
| |
m.i. terecht Prof. T. LemaireGa naar voetnoot2 citeert ‘Wil de ruimte zich tot landschap ontwikkelen, dan is daar een wijde blik voor nodig... de zin voor de ruimte vindt immers zijn meest frappante uitdrukking in de zin voor het verre uitzicht’, dan hadden in dit boek niet een paar van die schaarse Vlaamse landschappen mogen ontbreken, waar deze conditie nog enigermate gerealiseerd is: ik bedoel met name de landschappen in de vrij brede grensstrook met Nederland, vanaf de Antwerpse Kempen tot in Zuid-Limburg. Heel dit gebied is op de landschappenkaart m.i. ten onrechte wit gebleven. Bij de hier wel vertegenwoordigde landschappen valt heel wat meer relevant commentaar te leveren. Ik pik er zo maar enkele ‘wetenswaardigheden’ uit. Bij de (overigens weinig geslaagde) voorstelling van het Meerdaalwoud ontbreekt de ‘historische’ informatie dat dit voor Vlaanderen inderdaad unieke boscomplex van nagenoeg 1.800 ha pas enkele jaren geleden gered werd van een heilloze versnippering en verwoesting (door een nieuwe snelweg, een nieuwe spoorweg en een motel er middenin) dank zij het hardnekkig en langdurig protest van privé-personen en lokale actiegroepen. Van het tussen twee snelwegen geknelde, 150 ha grote Peerdsbos bij Antwerpen, geldt eveneens dat het nog zeer onlangs van verdere aftakeling werd verschoond, onder de druk van ‘volks’ verzet. Aangenaam verrast was ik door de lucht-opname van het (behalve bij Mechelaars) minder bekende Zennegat: een ‘op zichzelf’ inderdaad prachtig rivierlandschap aan de samenvloeiing van Zenne, Dijle en het kanaal Leuven-Mechelen. De opname toont een idyllisch beeld, bij hoog tij, van staalblauwe wateren. De commentaar geeft weliswaar toe dat de Zenne hier ‘nog enkel een afvoerriool is’ (van Brussel en een deel van Brabant) en dat de ‘mooie beemdlandschappen jammer genoeg bedreigd worden door ernstige water- en luchtvervuiling’. De waarheid is: dat de argeloze wandelaar hier geconfronteerd wordt met de vaak ondraaglijke stank van inktzwarte, biologisch volkomen dode rivieren (of bij laag tij, van de even zwarte en dode slikbanken) én met de voortdurende dreun van de autosnelweg die (net buiten de foto) dit landschap doorkruist. Daarenboven leek dit ‘mooie beemdlandschap’ zo nutteloos dat het al tientallen jaren gebruikt is voor de aanleg van reusachtige vuilnisbelten. Bij alle foto's van Schelde-, Leie- of Durmelandschappen past trouwens een gelijkwaardig commentaar: al deze wateren zijn door vervuiling ongenietbaar geworden, en de eertijds vaak bloeiende zeil- en roeisport is er haast geheel aan ten onder gegaan. Het Zwin-reservaat aan de Belgische kust is inderdaad een uniek brokje natuur, dat evenwel nu reeds te veel onder de recreatie-druk te lijden heeft. De commentaar vermeldt niet dat het bestaan en het voort-bestaan ervan alleen te danken was aan het initiatief van de vroegere eigenaar, Graaf Lippens. | |
[pagina 259]
| |
Duinen van De Panne: opmars van het asfalt.
Wat er met de rest van de Belgische kust gebeurd is, demonstreert duidelijk genoeg aan welk gevaar dit landschap ternauwernood ontsnapt is! Maar, zal men zeggen, aan het andere eind van de Belgische kust, ligt toch ook nog een ongerept en beschermd natuurgebied: de duinen van De Panne, die ook in het album een kiekje waard waren! De commentator noemt het ‘een ideaal wandelgebied’, maar wijst niet eens op wat zelfs de luchtfoto duidelijk toont: een heel recent netwerk van geasfalteerde wegen, bestemd voor een nieuwe woonverkaveling, waarmee (voorlopig?) geen voortgang werd gemaakt, weer eens dank zij het protest van de natuurbeschermers! Bij de prachtige luchtfoto van het unieke natuurgebied dat het Verdronken Land van Saaftingen is, had nog uitdrukkelijker vermeld mogen worden dat dit ‘Vlaamse’ landschap op Nederlands grondgebied ligt (en m.i. alleen daaraan zijn overleving te danken heeft). En wanneer de commentator terecht dit landschap situeert in het geheel van het boeiende cultuurlandschap van de Westerschelde, dan had de lezer ook mogen vernemen dat dit landschap pas zichtbaar en genietbaar wordt, wanneer men, uit België komend, de grens oversteekt, en de schier eindeloze lintbebouwing en/of industriegronden achter zich heeft gelaten. Over het Kalmthoutse natuurreservaat vernemen wij dat het weliswaar sinds 1942 ‘beschermd’ was (aanhalingstekens van de commentator!) maar dat pas in 1968 het grootste deel ervan staatsreservaat werd. De commentator had kunnen vermelden dat dit een bijzonder moeizame strijd was van de ‘basis tegen de top’, omdat de verdere aftakeling van het gebied alsmaar doorging en dat het gebied ondertussen opnieuw wezenlijk werd aangetast | |
[pagina 260]
| |
door er dwars doorheen een verharde weg voor het autoverkeer open te stellen. De commentaar over het Donkmeer (60 ha, op één na het grootste van België): ‘Hoewel talrijke villa's, hotels, restaurants en dancings belangrijke gedeelten van de oevers bezetten, is het Donkmeer een paradijs voor de natuurliefhebber’, is een al te vriendelijk under-statement van de aangerichte schade. Dit was dan een greep uit de mij bekende ‘wetenswaardigheden’ over deze Vlaamse landschappen. Wellicht zullen sommigen mijn commentaar wat chagrijnig vinden, maar ik heb deze gebieden nu eenmaal met mijn voeten (en open zintuigen) bezocht, en ik was zelf betrokken bij sommige acties tegen een falend of volkomen afwezig beleid van hogerhand. ‘Dorp en platteland’ bieden vaak een bemoedigender aanblik, althans vanuit de lucht. Toch is ook hier de groeiende invloed merkbaar van de ons welbekende en tot voor kort alles overheersende prioriteit inzake ruimtelijke ordening: het wegverkeer. In dit album vindt men typische voorbeelden genoeg van tot verkeersknooppunten gereduceerde dorpskommen (zie bv. Tielen, foto 50). In de stadsgezichten is dezelfde voorrang aan het verkeer natuurlijk nog frappanter. De nieuwe slagzin ‘een monument staat niet alleen’ werd niet gisteren maar pas vandaag ontdekt. Heel vaak staan ze eenzaam en alleen, van elkaar gescheiden door parkeerruimten en rakelings eraan voorbij getrokken drukke verkeersaders. Kijk bv. hoe het ‘beschermde stadhuis uit 1685’ in Bilzen nog net op zo'n ruimte overeind bleef, hoe het ‘hart’ van Leuven tot een verkeerscarrousel werd omgevormd, enz.... enz.... De ‘Abdijen en Begijnhoven’, en de ‘kastelen’ zijn meestal een verkwikking voor het oog, omdat zij in vele gevallen, zowel op zichzelf als met hun omgeving nog een organisch geheel vormen. We moeten ze vanzelfsprekend bekijken als relicten uit een verleden, dat onherroepelijk voorbij is. Begrijpelijk maar m.i. toch wel iets problematischer is de alom steeds luider geuite wens of eis, dat vooral de vaak daarbij behorende ‘groene’ ruimten de hele gemeenschap ten goede zouden moeten komen, voor ‘het publiek zouden moeten opengesteld’ worden. Men vergeet wat al te licht dat de personen of instanties (adel, geldadel, kerkelijke en andere besturen of eigenaars), wie men thans zo gemakkelijk het etiket a-sociaal opplakt, op veel plaatsen en heel lange tijd, om welke motieven ook, de enige zijn geweest die dit architectonisch en landschappelijk erfgoed hebben bewaard in plaats van het aan verkaveling en andere vormen van definitieve ondergang prijs te geven. Natuurlijk kan men ook, vooral de jongste tijd, heel wat gevallen aanwijzen, waarin deze personen of instanties, uit geldnood of winstbejag, eveneens tot de gedeeltelijke of gehele aftakeling van hun erfgoed zijn overgegaan. De overdracht zonder meer aan de ‘gemeenschap’, d.w.z. de openbare besturen, is in het licht van het verleden, een niet zo geruststellend perspectief. Ik acht mij niet bevoegd om hier een in alle opzichten bevredi- | |
[pagina 261]
| |
Tielen: dorpskom of verkeersknooppunt.
| |
[pagina 262]
| |
gende oplossing aan te reiken, die niet alleen de rechten en plichten van de gemeenschap, maar ook de ‘opvoeding’ van het publiek en bepaalde aan het behoud zelf van park- en/of natuurlandschappen inherente voorwaarden weet te combineren. Ik wil alleen maar waarschuwen voor een al te simplistische benadering waarvan de nu zo hooggeroemde en gegeerde ‘relicten’ nogmaals de dupe zouden kunnen worden. De ‘kerken’ in vogelperspectief hebben mij minder bekoord (vooral de torens komen niet tot hun recht in deze beelden waar nooit een stukje hemel te ontwaren valt, tegen de oorspronkelijke bedoeling in - vermoed ik - van de architecten en de bouwers). Bij wijze van conclusie zou ik nog even willen inhaken op een opmerking van de inleider C. Heyman: ‘Het is geen prentenboek voor kinderen. Nog minder een plaatjesboek voor kinderlijke volwassenen’ (p. 19). Wie in deze geest dit album ter hand neemt en mét anderen zijn kritische kijk op dit Vlaanderen-in-vogelperspectief volhoudt, zal hopelijk deze unieke verzameling foto's weten te gebruiken als een bijdrage tot ‘een echte bewustwording en een actieve deelname’ op de lange weg naar een acceptabeler leefmilieu voor de mens in Vlaanderen. |