Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Erik Alfred Leslie Satie, 1866-1925
| |
[pagina 236]
| |
die in alles Wagners antipode was, zoon van een Schotse moeder en een Franse vader, een man met humor èn esprit, met een scherp besef voor eenvoud en zindelijkheid in de muziek, Erik Satie, componist, literator, tekenaar van bijzondere klasse. Als cafépianist ontmoette hij Debussy, die zich aan de invloed van Wagner trachtte te ontworstelen, en beiden hebben een beslissende betekenis gehad voor de Franse muziek van de twintigste eeuw. Het impressionisme in de schilderkunst beïnvloedde Debussy als componist, a.h.w. muziek ‘schilderend’ door harmonische sequensen voor koloristische doeleinden toe te passen en klanken als ‘kleuren’ aan te brengen, waarbij de invloed van de Javaanse gamelanmuziek en het gebruik van de hele-tonen toonladder een multi-tonaal effect gaf en ruimte schiep voor een geheel nieuwe wijze van muziek maken. Satie, alhoewel als componist zeker niet van dezelfde betekenis, zou uiteindelijk dieper graven. Zijn muziek was eerder illustratief voor datgene wat hij van essentiële waarde achtte voor de muziekcultuur en indicatief voor komende componisten, aanzetten gevend, inspirerend en instruerend, maar welig tiert de satire in de titels die hij zijn stukken meegeeft, waardoor men de neiging heeft hem niet au serieux te nemen, ten onrechte! In tegenstelling met Wagner die zichzelf een evengroot dichter als componist waande (zijn ‘dichtkunst’ wordt bepaald niet hoog ingeschat en sluit eerder aan bij de eind-achttiende eeuwers dan bij de negentiende eeuw) was Satie een stylist van bijzondere klasse. Zijn raillerende geschriften die hij over het argeloze Parijse publiek uitstrooide, ook in de vorm van ingezonden stukken of pamfletten, zijn nog altijd een genoegen om te lezen. Om zichzelf een platform te verschaffen ‘stichtte’ hij de ‘Metropolitaanse Kunstkerk van Jezus de Leidsman’ met zichzelf als enig priester en lid en schreef vandaar uit zijn zendbrieven en banvloeken tegen alles en iedereen die daarvoor z.i. in aanmerking kwam. Mogen zijn composities nu soms wat schraal aandoen, in zijn tijd hadden zij terdege een zeer grote invloed op de jongere Franse componisten, ook door de soms verrassende toepassing van dissonanten, die een nieuwe harmonische stijl zouden inluiden. Hij verafschuwde de z.g. programmamuziek zoals het symfonisch gedicht, de verbinding tussen woord en muziek, vandaar de absurde titels die hij zijn pianostukken gaf. Men moest muziek componeren terwille van de muziek, zoals Mozart, en niet vanwege een woordenbrij, zoals o.a. Wagner. Fijnzinnige, lichtvoetige spirituele muziek die jazz-elementen of populaire deuntjes niet schuwde, maar de solist niet de kans gaven het publiek te épateren, waren een inspiratie voor zijn bewonderaars om een eigen geluid te laten horen in het door Duitse koperblazers overstemde Europese concert. Deze bewonderaars verenigden zich tot de ‘Groupe des Six’, (Milhaud, Honegger, Auric, Durey, Poulenc, Germaine Tailleferre); zij accepteerden Satie als hun leidsman, zoals later een groep jonge componisten in de ‘School van Arcueil’. | |
[pagina 237]
| |
[pagina 238]
| |
Een gelukkige omstandigheid was de komst naar Parijs van Diaghilev, de Russische impressario en balletleider, met zijn ‘Ballets Russes’ in 1908. Serge Diaghilev was een briljant organisator, een man die mensen met groot talent om zich heen wist te verzamelen en tot een gezamenlijke prestatie te inspireren. Kunstenaars als de choreografen Fokine, Nijinski, Balanchine, schilders als Derain, Picasso, Braque, Utrillo, componisten als Strawinski, Debussy, Satie, de Falla, Prokoviev, Auric, Milhaud, Poulenc en een schrijver als Jean Cocteau verleenden hun medewerking. De resultaten waren er dan ook naar, het succes was fenomenaal en men kan slechts betreuren erover schrijvende niet uit eigen herinnering te kunnen putten. Men moet zich kunnen indenken wat het voor een componist als Erik Satie moet zijn geweest de muziek te componeren voor het ballet ‘Parade’, gedanst door de beste solisten van die tijd, terwijl het achterdoek was geschilderd door Picasso. Men kan zich ook indenken welk een stimulerende invloed uitging van deze scheppende arbeid in vereniging bedreven gedurende vele jaren. Ook tenslotte de film liet Satie niet onberoerd. Voor ‘Entr'Acte’, een film van René Claire, schreef hij niet alleen de muziek, maar speelde hij zelf mee als acteur. De film beschrijft een begrafenisstoet die langzaam maar zeker op hol slaat, een krankzinnig gegeven en nu juist een kolfje naar de hand van Satie. Dat deze alternatieve kunstenaar, die zichzelf beslist geen kunstenaar wilde noemen, die zich verzette tegen alles wat ‘officieel’ en gewichtig was, die liever provoceerde, zijn natuurlijke oprechtheid maskeerde door plagende en belachelijke titels te geven aan zijn met eigen geestige tekeningen verluchte pianostukken, met zijn bohemiènachtig optreden juist in deze tijd zoveel jonge mensen aanspreekt, is misschien niet zo verwonderlijk. Een man die van zijn compositie getiteld ‘Embryons desséchés’ schrijft: ‘Dit werk is absoluut onbegrijpelijk, zelfs voor mij. Door zijn ongemene diepgang verwondert het mij steeds meer. Ik heb het ondanks mijzelf geschreven, door het Lot daartoe aangezet. Misschien heb ik een grapje willen maken? Dat zou mij niet verbazen, dat zou wel iets voor mij zijn. Toch zal ik geen enkele inschikkelijkheid tonen voor hen die er de neus voor optrekken. Dat ze het maar weten’, wekt onze nieuwsgierigheid. Een man die van zichzelf een spotprent tekent als ontwerp voor een borstbeeld met als onderschrift: ‘Ik ben zéér jong ter wereld gekomen in een zeer oude tijd’ moet een ludieke geest bezeten hebben en iets tijdloos, als van een François Villon, ook iets van een Tijl Uylenspieghel, naast zijn integriteit, zijn ernst in zijn gevecht tegen onzuiverheid, vals pathos in de kunst, voor klaarheid en eerlijkheid waarvan niet alleen zijn scherpe pen maar ook zijn composities getuigen. Geen Siegfried, eerder een David die de germaanse Goliath op de duur wist te verslaan, misschien ook wegens het respect dat hij niet alleen voor de kunstenaar, maar ook voor het publiek had, want ‘de kunstenaar is zeker respectabel, maar de toehoorder is het nog meer’. | |
[pagina 239]
| |
Aforismen en andere uitsprakenRavel weigert het Legioen van Eer, maar al zijn muziek neemt het aan.
Er bestaat geen Waarheid in de kunst.
Er is geen school-Satie. Het ‘Satisme’ zou niet kunnen bestaan. Ik zou er tegen zijn.
Ik lees nooit een krant die mijn opinie weergeeft: deze zou vervalst worden.
De Jazz vertelt ons zijn verdriet... daarom is hij mooi, waar... en heeft men er maling aan!
Wie absint drinkt, doodt zichzelf slokje voor slokje.
Wanneer instrumenten de plaats van stemmen gaan innemen, begint de symfonie.
De evolutie in de muziek is altijd honderd jaar ten achter bij de evolutie in de schilderkunst.
Superpauselijk gelach doet de nachtlampjes uitgaan.
Het Kwaad kan even goed van boven als van onder komen.
Het centrum van Parijs is Frankrijk - met zijn koloniën, natuurlijk.
Critici zijn veel intelligenter dan men in het algemeen gelooft... Ik wil dan ook een Criticus worden - een kleine Criticus, - een heel kleine natuurlijk...
Sommige kunstenaars willen levend begraven worden.
Ervaring is een soort van verlamming.
Een estheet is een heer die primeurs boven conserven prefereert.
Wie van mij houdt, houdt van mijn hond.
Heer, wie zal wonen
in Uw tabernakel?
En wie zal rusten
op Uw heilige Berg?
De mens beweert dat hij naar Gods beeld is geschapen. Dat is, tenslotte, mogelijk. |
|