| |
| |
| |
Monopolie van kernwapens weldra doorbroken?
H.M.V. Buntinx
Zopas hebben kernfysici van de Harvard-universiteit samen met wetenschapslui van het Massachusetts Institute of Technology (MIT) een model van het toekomstig nucleair environment gepubliceerd. Daarin staat o.m. dat nog vóór het jaar 2000 kernoorlogen zullen uitbreken, indien de internationale structuren intussen niet grondig worden aangezuiverd. De gevaren zien zij niet komen van de kant van de zware strategische kernwapens en zij geloven evenmin dat de twee supermachten de lont in het kruit zullen gooien. Hun bezorgdheid gaat veeleer uit naar regio's zoals het Nabije Oosten, het Indiase subcontinent en Afrika. Gesteld wordt dat bepaalde landen aan de marge van het glacis der supermachten vóór 2000 over primitieve kernwapens zullen beschikken. Tegen die tijd zullen er zowat 1.000 kernreactoren in werking zijn. Daardoor zou het althans theoretisch mogelijk worden wekelijks stiekem één atoomwapen te produceren. Harvard, MIT, RAND Corporation, Hudson Institute, Los Alamos... zijn de Amerikaanse denkfabrieken waar de even beroemde of beruchte als raadselachtige figuren rondspoken van het kaliber van een Herman Kahn, een Thomas Schelling, een Oskar Morgenstern, een Albert Wohlstetter... Eerdere denkprodukten uit deze faustische werkplaatsen zoals het in 1966 verschenen Report from Iron Mountain on the possibility and desirability of peace hebben bliksemsnelle wereldcarrière gemaakt. Naar buitenuit leek het alsof ze weer even vlug ad acta werden gelegd.
Wat te denken van dit soort futurologische broedsels, waarvan men weet dat zij grotendeels afkomstig zijn uit de batterijstallen van systeemanalyse, speltheorie, waarschijnlijkheidsrekening, statistiek, logistiek, futuro-technologie en prospectie op mathematische basis? Ze zonder meer naar het rijk der science-fiction verwijzen, ware al te onverstandig: wij weten dat enkele voorspellingen van vroegere think-tanks inderdaad bewaarheid werden; andere dan weer niet. Men doet er goed aan zich dit soort thinktankerij zorgvuldig achter de oren te schrijven en voor het overige scherp te letten op de ons omringende feitelijke werkelijkheid.
Het nucleaire proliferatieprobleem stelt zich inderdaad met ernst. Er zijn niet-nucleaire staten die in staat worden geacht kernwapens te maken, die het vertikken het nonproliferatieverdrag te ondertekenen en/of ratificeren;
| |
| |
die hebben af te rekenen met binnenlandse en/of buitenlandse moeilijkheden en wier officiële woordvoerders het nodig achten allusie te maken op hun bereidheid het nucleaire smeedijzer in het vuur te steken.
Er zijn echter een aantal dingen die beter uit de verf moeten komen. Vragen zoals: gesteld dat deze marginalen enkele primitieve kernwapens vervaardigen, wat kunnen ze daarmee dan doen, voor intern en extern gebruik? Betekent een nucleaire marginaal in Afrika hetzelfde als een in het Nabije Oosten of een in Zuid-Azië? Indien het die marginalen erom te doen is hun vijandige buren een stapje vóór te zijn en ze op die wijze van het lijf te houden, bestaan er dan geen andere even efficiënte maar goedkopere middelen van conventionele aard? Behelst de mogelijkheid enkele primitieve atoombommen te maken automatisch dat een dergelijke marginaal ook in staat is een ‘nucleaire strategie’ te voeren? De supermachten zijn als gevolg van de strategische patsituatie, steeds minder belang gaan hechten aan de militaire ‘bruikbaarheid’ van het atoom. Mocht deze trend zich doorzetten, zou dan het huidige urgente karakter van het proliferatieprobleem niet worden afgevlakt?
| |
To have or not to have?
Sommige niet-nucleaire staten zijn gebiologeerd door het aroma van het atoom. De polarisatie tussen ‘hebben en niet-hebben’ zorgde voor een moeilijke geboorte van het proliferatieverdrag dat in 1970 van kracht werd. Op de eerste herzieningsconferentie van mei 1975 bleek dat de have-not-staten onder een aanslepende polarisatie gefrustreerd zijn geraakt. Enerzijds is er de korzeligheid van een aantal niet-nucleairen die op de ‘verdachte lijst’ staan, omdat de drie erkende nucleairen van het nonproliferatieverdrag (NPT) hen alsmaar aan de oren blijven zeuren hun verplichtingen strikt na te komen. Anderzijds is er het ongeduld van de bona fide niet-nucleairen die de erkende nucleairen (USA, Sovjet-Unie en Groot-Brittannië) blijven wijzen op hun verplichtingen, aangegaan onder het NPT, nl. hun kernarsenalen stelselmatig in te krimpen.
Tijdens de herzieningsconferentie van 1975 hebben de erkende nucleairen zo weinig mogelijk concessies gedaan. Hun geconcerteerd uitgangspunt bestond erin alle ‘politiek-gekleurde’ aspecten van het proliferatieprobleem uit de weg te gaan en de besprekingen enkel toe te spitsen op de ‘technische’ kanten van het vraagstuk. O.m.: efficiënter waarborgen die moeten beletten dat niet-nucleairen zelf kernwapens maken en dat de bestaande kernmachten aan de niet-nucleairen know-how of materialen zouden doorspelen waarmee die dan zelf aan de slag zouden kunnen gaan; controle op de export van leveranciers van nucleaire grondstoffen; de fysieke beveiliging van opslagplaatsen van kernmateriaal; het oprichten van gecontroleerde of multinationale centra voor kernbrandstofcycli; de realiseerbaarheid van en
| |
| |
de problematiek rond kernexplosies voor vreedzaam gebruik. Dat zijn belangrijke vraagstukken maar zij raken de kern van de zaak niet, nl. het verhinderen van de proliferatie. Dit laatste vereist natuurlijk ook technisch sleutelen, maar toch op de eerste plaats: politieke maatregelen.
Wat de waarborgen betreft inzake export van splijtmateriaal, daar is enige verandering in gekomen dank zij de jongste bijeenkomst van juni 1976 van de zgn. Londense Groep van leveranciers van kernmateriaal. Daartoe behoren de kernmachten (minus China), Canada, West-Duitsland, Japan, Zweden, België, Nederland, Italië en Oost-Duitsland. Een gemeenschappelijke gedragscode werd opgesteld om de uitvoer naar niet-nucleairen te reglementeren. Bij elke levering zal men een belofte pogen te krijgen van de ontvanger, waarin deze garandeert dat het materiaal niet voor militaire doeleinden wordt aangewend. De koper moet zich bovendien onderwerpen aan de controlebevoegdheden van het Weense atoombureau (een UNO-instantie), moet verzekeren alle maatregelen te nemen om wederrechtelijke ontvreemding van het goedje te voorkomen en moet bij voortverkoop dezelfde waarborgen eisen van de nieuwe koper. Tot daar de legalistische instrumenten. De praktijk moet uitwijzen hoe deze gedragscode in werkelijkheid zal functioneren.
De kernmachten hebben ook aangedrongen op het oprichten van regionale of multinationale centra van brandstoffabricage, plutonium-verrijking en afvalbeheer. Dit kan een vooruitgang betekenen. Om economische redenen kunnen leden van een dergelijk centrum ertoe besluiten hun louter nationale produktie van kernenergie op te geven. Een dergelijke ‘gemeenschap’ is gemakkelijker controleerbaar omdat de leden mekaar uit mercantiele naijver op de vingers zullen kijken. Ook aan de top van het centrum is de controle efficiënter. De vraag is echter of alle kandidaat-leden van een dergelijke gemeenschap inderdaad economisch denken. Een lid dat stiekem op de nucleair-militaire toer wil gaan, zal waarschijnlijk andere maatstaven aanleggen.
Op het stuk van de kernexplosies voor vreedzame doeleinden zijn de meningen van de kernmachten uit mekaar gaan lopen. De USA voelen er niet meer zoveel voor. De Sovjet-Unie is vast overtuigd van de industriële waarde van het nucleair instrument. Er werd overeengekomen de kwestie verder te onderzoeken en het Weense Atoombureau de zorg voor de uitwerking van eventuele projecten over te laten.
De niet-nucleairen uit de Derde Wereld hebben zich verenigd in de zgn. Groep der 77, ofschoon hij bestaat uit meer dan 100 leden. Deze groep toont minder belangstelling voor de technische dan wel voor de politieke kanten van de proliferatie. Zij vinden dat zij hun verplichtingen onder het NPT nauwkeurig zijn nagekomen en stellen dat de kernmachten dit niet doen (zij verwijzen naar de voortslepende SALT-besprekingen). Hun eisen aan de kernmachten zijn: stopzetten van alle ondergrondse kernproeven; sterke
| |
| |
verlaging van de plafonds der kernwapenssystemen; plechtige eden dat nooit kernwapens zullen worden ingezet tegen niet-nucleaire leden van het NPT, en dat evenmin ooit met dat gebruik wordt gedreigd; concrete maatregelen inzake hulpverlening aan niet-nucleairen bij het opzetten van hun infrastructuur voor het vreedzaam gebruik van kernenergie; het instellen van een speciaal internationaal regime voor kernexplosies voor industriële en economische doeleinden; ondubbelzinnige erkenning en eerbiediging van de reeds bestaande kernvrije zones. Koploper van de 77 is Mexico met zijn voorstel: de ondergrondse kernteststop zou met enkele jaren worden verlengd, telkens als vijf nieuwe leden tot het NPT toetreden, terwijl de zgn. ‘Vladivostok’-arsenalen (2.400 strategische vectoren, waarvan 1.320 uitgerust met meervoudige kernkop) op hun beurt met 10% zouden moeten worden verminderd, telkens als 10 nieuwe leden tot het NPT toetreden. De kernmachten gaven Mexico en de Groep der 77 nul op dit rekest. Zij voelden evenmin iets voor vastgestelde tijdstabellen. Zonder enige tegenvoorstellen ter tafel te brengen vergenoegden zij zich met lofliederen op de aan de gang zijnde arms control-conferenties: volgens de niet-nucleairen gewoon een voortgaande verticale proliferatie met de hand zedig op de wettekst van het NPT. De Sovjet-Unie liet de Groep der 77 zelfs weten dat hij zich niet te bemoeien had met de bilaterale SALT-besprekingen.
De onbevredigende veiligheidsgaranties zijn een van de redenen waarom sommige niet-nucleairen en kandidaat-nucleairen vooralsnog weigeren tot het NPT toe te treden. Volgens de kernmachten volstaat de resolutie 255 van de Veiligheidsraad, die bepaalt dat elke niet-nucleair die zich bedreigd voelt of aangevallen wordt door een kernmacht, een beroep kan doen op de Veiligheidsraad! Dat is de grootste pleister op een houten been ooit door de UNO geproduceerd. Het UNO-Charter zegt uitdrukkelijk dat afgezien van procedure-kwesties het veto-recht onverminderd geldt. Vermits alle bestaande kernmachten in de Veiligheidsraad zetelen en over dat veto-recht beschikken, was resolutie 255 van meet af aan waardeloos.
In feite kan geen enkel van de bestaande kernmachten (behalve China, maar dan om heel bijzondere redenen) uit hoofde van de ijzeren wetmatigheid inherent aan de nucleaire ‘logica’, besluiten plechtige beloften aan te gaan omtrent niet-gebruik en niet-als-eerste gebruik van het kernwapen. De Sovjets, die vroeger wel bereidheid vertoonden dergelijke eden te doen indien de USA volgden, hebben het nu plots op eigen houtje laten afweten. De Groep der 77 verlangt van de kernmachten en de niet-nucleaire leveranciers gunsttarieven bij de overdracht van kernmateriaal, uitrusting en technologie voor de vreedzame produktie van kernenergie. Geen van beiden was bereid daarop in te gaan, behalve dan voor de technische bijstand en dan nog op voorwaarde dat elk geval afzonderlijk via het Weense Atoombureau zou worden afgehandeld.
Op het stuk van kernexplosies voor industrieel gebruik blijven de kern- | |
| |
machten weigeren deze materie onder de paraplu van het NPT te klaren. Ook dit hele geval moet naar het Weense Atoombureau. Maar dat laatste is niet naar de zin van sommige niet-nucleairen uit de Derde Wereld. Het feit alleen al dat ze dit duidelijk genoeg lieten blijken, maakte hen ietwat verdacht in de ogen van de leveranciers van kernmateriaal en van de hele statengemeenschap. Het gaat o.m. om Pakistan, Argentinië, Zuid-Korea, Brazilië en Iran. Op deze verdachtmakingen reageren deze landen dan met het argument dat het Weense Atoombureau (UNO-organisme) al te zeer gedomineerd wordt door functionarissen van de rijke landen, zodat via dit bureau inmenging in hun interne aangelegenheden zou mogelijk zijn; sommige spreken zelfs van de mogelijkheid van spionage zowel op veiligheidsals op industrieel gebied.
Ook het respect voor de kernvrije zones kreeg van de kernmachten weinig aanmoediging, vooral wegens de daaraan gekoppelde eis deze zones nucleair buiten elke confrontatie te houden. De Derde Wereld heeft blijkbaar nog niet het wezen van de nucleaire logica begrepen; een logica die het technisch onmogelijk maakt geografisch te discrimineren. Even onlogisch lijkt het Joegoslavische voorstel de supermachten ertoe te verplichten hun kerntuigen voor tactisch gebruik weg te halen uit de territoria van hun niet-nucleaire alliantiepartners.
| |
Politieke confrontatie
De deelnemers aan de herzieningsconferentie van 1975 hebben aanvaard dat voortaan alle beslissingen binnen het NPT bij consensus worden genomen. Pas wanneer dat onmogelijk is, geldt de regel van de twee-derde meerderheid. Het doel is dus kennelijk te beletten dat er een zevende, achtste... kernmacht opstaat.
In de praktijk kon geen fractie een twee-derde meerderheid behalen. Beide grote groepen bleven op hun standpunten vastgepind. Het resultaat was een erg breed compromis waarbij alle ‘technische’ voorstellen van de kernmachten werden aanvaard terwijl de kernmachten nog eens werden herinnerd aan hun NPT-verplichtingen inzake afzadeling van hun kernarsenalen. Daarbij bleef het niet. Radicale Derde Wereldlanden verklaarden achteraf dat zij het eindcommuniqué een mispunt vonden; zij hadden liefst de herzieningsconferentie opgeblazen om de kernmachten op het marktplein van de publieke opinie in hun hemd te zetten. Anderen legden zich schoorvoetend bij het compromis neer omdat zij bevreesd zijn dat het NPT wel eens op de fles zou kunnen gaan. Joegoslavië ging het verst met de verklaring dat het land wel eens ‘zijn houding ten opzichte van het NPT zou kunnen gaan herzien’. Dat laatste is overigens mogelijk voor elk NPT-lid.
Het bedenkelijkste resultaat van de conferentie was wellicht dat zij ontaardde in een regelrechte politieke confrontatie tussen de kernmachten en hun
| |
| |
niet-nucleaire partners enerzijds en de Groep der 77 anderzijds. Op Joegoslavië na heeft weliswaar geen enkel land van de Groep der 77 laten doorschemeren dat men de brui geeft aan het NPT, maar het blijft dubieus of het NPT hier een oppeppende injectie heeft gekregen. De conferentie heeft weinig concreets gepresteerd om hen die de stiekeme hoop koesteren ook eenmaal het militaire atoom te bepotelen, daarvan te weerhouden.
Van hun kant hebben de kernmachten nog niet voldoende begrepen dat zij niet zo maar hun wil kunnen opleggen aan de niet-nucleairen, die zij niet kunnen missen om het door hen zo gewenste NPT overeind te houden: een NPT trouwens waarbij de kernmachten zelf het meeste belang hebben en waarvoor zij de voornaamste verantwoordelijken zijn. Het enige positieve punt was de reeds eerder genoemde oprichting van de Groep van Londen (juni 1976), die strengere waarborgen eist van de niet-nucleairen die kernmateriaal voor vreedzaam gebruik willen aankopen.
Het NPT blijft overigens een halfbakken geval zolang kernmachten als Frankrijk, China en India erbuiten blijven. Frankrijk is bv. wel lid van de Groep van Londen, maar het heeft over het begrip ‘nationale belangen’ zo zijn eigengereide opvattingen; cfr. zijn nucleaire transacties met Pakistan, Zuid-Afrika, Libië en Iran. China volgt weliswaar nog altijd de bekende hoogdravende orthodox-ideologische lijn, maar wie weet wat nu na Mao aan de orde komt. Iedere Indiase woordvoerder verzekert je met vroom geloken ogen dat het New Delhi-atoom uitsluitend als hefboom dient voor de sociaal-economische welvaart van heel de Indiase bevolking. Maar wie is in staat de harten en nieren van deze politici te doorgronden? Het burgeratoom en het militaire atoom zijn een tweeling; meer bepaald een eeneiige tweeling. Wat te denken van niet-nucleairen die een zg. ‘agressieve energiepolitiek’ voeren: Brazilië, Israël, Zuid-Afrika, Pakistan..? Dat in-ontwikkeling-zijnde staten van het (dure) oliepitje weg willen om liefst met één klap terecht te komen in de comfortabeler situatie, waarin men uit het nucleaire vaatje kan tappen om het economische leven een forse opkikker te geven, is wel begrijpelijk. Daarvoor is de import nodig van een hoogst gesofisticeerde technologie, waarmee men evenwel twee kanten uit kan. Is ze er eenmaal, dan is ze niet meer weg te krijgen, en wordt het militair gebruik ervan zondermeer doenbaar.
In zijn verslag over de ontwikkeling van de kernenergie heeft Gerald Ford onlangs (30 juli 1976) bekend gemaakt dat er naar schatting van het Amerikaanse Agentschap voor Atoomenergie tegen 1985 een 40-tal landen in staat zullen zijn kernbommen te maken. Deze prognose berust op schattingen van de plutonium-hoeveelheden die tegen die tijd als afvalprodukten uit de kerncentrales zullen rollen. Vandaag de dag zouden een 20-tal staten dit al kunnen, ofschoon er slechts 6 officieel als kernmacht bekend staan. Neemt men het Harvard-MIT model samen met Fords jongste rapport, dan kan men zich de vraag stellen waar de statengemeenschap zal staan wan- | |
| |
neer - zoals gepland - in 1980 de 2e herzieningsconferentie van het NPT moet bijeenkomen. Wat zal er intussen gebeuren met de niet-nucleairen die alsmaar blijven weigeren de kringen van het NPT te frequenteren? Voor een breed saneringsproces zijn louter technische maatregelen maar povere stutjes: de te nemen belangrijke politieke maatregelen zijn weliswaar hardere noten om te kraken, maar alleen zij kunnen het juiste politieke en psychologische klimaat scheppen waarbinnen de oordeelkundige uitbouw van technische maatregelen voor allen acceptabel wordt.
| |
Drie aspirant(en)-kernmacht
Beperken wij ons hier tot landen als India, Israël en Zuid-Afrika, die regelmatig in de actualiteit komen.
India heeft een behoorlijke traditie van technologisch onderzoek. Aangenomen wordt evenwel dat het land pas dan over voldoende plutonium zal beschikken om een wapenprogramma op te zetten, wanneer de eerste van de twee 600-megawatt reactoren operatief wordt. Canada heeft na de beruchte kernproef van 1974 de levering van verrijkt plutonium stopgezet. India zelf beschikt niet over de apparatuur voor verrijking van uranium, en de thorium-reactoren zullen pas tegen 1985 in werking treden. Het is echter denkbaar dat het zich niet zal laten afschrikken door de hoge onkosten.
De binnenlandse politiek speelt nauwelijks mee. Afgezien van de twee communistische partijen, staan alle politieke fracties achter het nucleaire programma. Na de kernexplosie van 1974 hebben bepaalde academische kringen zelf aangedrongen op het maken van lichte kernwapens voor tactisch gebruik, maar - eigenaardig genoeg - bestond daarvoor geen belangstelling in de rangen van het Indiase leger.
Alvorens een beslissing te nemen zal New Delhi voorzeker onderzoeken welke gevolgen een militair kernprogramma zou hebben voor zijn betrekkingen met de supermachten, China en de kleinere buurstaten. Het is weinig waarschijnlijk dat de Sovjetvrienden opgetogen zouden zijn over een Indiase kernmacht. China zou dat nog minder prettig vinden. De houding van Iran is eveneens belangrijk. De Sjah stelde zich nogal neutraal op ten aanzien van de kernexplosie van 1974, vooral omdat hij ervan uitging dat India economisch te zwak is om een kernarsenaal te bouwen, waarmee hij ooit rekening zou moeten houden.
De mogelijkheid dat India atoomwapens zou kunnen fabriceren, moet wel een belangrijke weerslag hebben op de houding van buurlanden zoals Pakistan en anderen. India heeft onlangs wel de betrekkingen met China en Pakistan verbeterd, maar de diepste wortels van de Indiaas-Pakistaanse moeilijkheden zijn nog niet helemaal weggenomen. India verwijt Pakistan dat het steeds geneigd is buitenlandse (groot)machten te betrekken in aangelegenheden van het Zuidaziatische subcontinent, in plaats van te pro- | |
| |
beren die bilateraal op te lossen. Maar in New Delhi doet men alsof men niet inziet dat India's nucleaire politiek precies Pakistan ertoe verplicht extra hulp te zoeken om tegenover zijn buur een zeker machtsevenwicht in stand te houden.
Het gevaar voor Israël ligt precies in het in stand houden van het huidige status quo. Dat is: het bezet houden van grondgebied van buurlanden en het uitblijven van een oplossing voor het Palestijnse vraagstuk. In tegenstelling tot Israël hebben de Arabische landen vrijwel geen behoefte aan nucleaire energie. In normale vredestijd zou een niet gelijktijdig invoeren van kernenergie in Israël enerzijds en in de Arabische landen anderzijds geen problemen opleveren. In de huidige omstandigheden is dat echter een hoogst explosieve conflictstof. De Arabische wereld was economisch best in staat nucleaire energie te ontwikkelen, desnoods om louter prestige-redenen. De Israëli's staan technologisch al verder dan hun buren en zouden er dadelijk aan kunnen beginnen. In het heersende klimaat evenwel van wederzijdse angst en obsessies allerhande zal de minste nucleaire activiteit (zelfs de louter vreedzame) in Israël het oorlogsgevaar aanwakkeren, zolang het politieke probleem van de Israëlisch-Arabische verhoudingen niet is opgelost. Bij tijd en wijle geventileerde allusies van Israëlische zijde op de eventuele produktie van kernwapens zijn natuurlijk olie op het vuur. Soms wordt geargumenteerd dat de factor ‘onzekerheid’ omtrent het al dan niet bezitten door Israël van enkele kernwapens extra afschrikkend zou werken op de Arabische overmacht. Dat is echter een dubieuse stelling, vooral met betrekking tot hoogst-explosieve gebieden. Zij die deze redenering op Israëls positie toepassen, tappen bewust of onbewust uit het Franse vaatje. Maar de situatie van Frankrijk in het Europa van vandaag is niet te vergelijken met die van het Nabije Oosten.
Het beroerde in het Nabije Oosten is dat het probleem van de nucleaire proliferatie eng verstrengeld is met dat van de vrede in het algemeen. Waaruit volgt dat beide problemen liefst gelijktijdig zouden moeten worden aangepakt. Elke stap voorwaarts in de ene richting vergemakkelijkt verdere stappen in de andere. Maar dat kan al niet meer zonder de uitdrukkelijke medewerking van de twee supergrote kernmachten. De bewapeningswedloop die zij in die regio in gang hebben gezet, heeft als het ware in een niet te stuiten spiraalbeweging de slachtoffers zo ver gebracht dat ze er òòk aan denken kernwapens te maken. Vooral de laatste tijd is duidelijk geworden dat én Israëli's én Arabieren er baat bij zouden hebben zich geleidelijk aan te onttrekken aan de invloed van de supergrote kernmachten. Immers, het komt steeds vaker voor dat elke supermacht zijn houding tegenover zijn cliënt laat fluctueren. De VS onderschrijven niet langer het eerste het beste Israëlische standpunt terwijl de Sovjet-Unie niet langer voldoet aan de eerste de beste Arabische gril.
Als er momenteel een plaats is op deze wereld waar het oprichten van een
| |
| |
geneutraliseerde, gedemilitariseerde en nucleairvrije zone van pas komt, dan is het wel het Nabije Oosten. Niet enkel voor de bewoners van de regio zelf; zelfs de twee supergrote kernmachten zouden er baat bij hebben.
Om verscheidene redenen is de nucleaire politiek van Zuid-Afrika een heet hangijzer. De uraniumvoorraad is een van de grootste ter wereld; op nucleair technologisch gebied zijn de Zuidafrikanen uit de kluiten gewassen, o.m. omdat zij hebben laten weten een nieuw uraniumverrijkingsprocédé te hanteren; Zuid-Afrika vertikt het toe te treden tot het NPT; de politieke betrekkingen met de buurlanden zijn explosief; binnenlands hopen de moeilijkheden zich op en onlangs liet Vorster verstaan dat Zuid-Afrika in staat is kernwapens te construeren.
Meer dan welke van de andere niet-nucleairen staat Zuid-Afrika voor een dilemma. Het zou de nadelen van zijn voordelen kunnen gaan voelen. Naarmate de overdracht van uraniumgrondstoffen meer en meer zou onderworpen worden aan het Weense Atoombureau en meer landen zich daarbij zouden aansluiten, zou het moeilijker worden om als belangrijk exportland zijn koopwaar aan de man te brengen. Daar weegt wellicht tegen op dat andere potentiële klanten geen bezwaar hebben tegen een stiekeme commercie, wanneer zij in het geheim op de militaire toer hopen te gaan.
Tot op de dag van vandaag kan men stellen dat de conventionele strijdkrachten van Zuid-Afrika opgewassen zijn tegen die van de buurlanden. Daarin kan echter verandering komen. De buurlanden hebben het voordeel van het aantal en de Yom Kippoeroorlog heeft aangetoond dat volkeren in ontwikkeling best in staat zijn de strategische kennis van hun opponenten bij te benen. De militair-nucleaire optie zou in Pretoria hard gemaakt kunnen worden van zodra het besef doordringt dat de vijandige buren er ‘conventioneel’ op vooruit zijn gegaan. Dat blijkt trouwens duidelijk uit het tijdstip waarop Vorster zijn bekend understatement losliet. Het gebeurde nadat vaststond dat de Cubanen niet volledig uit Angola werden teruggetrokken na Kissingers zgn. Loesaka-rede.
| |
‘Bruikbaarheid’ van het atoomwapen
Wat kunnen de buitenbeentjes, die buiten de directe invloedssfeer van de supermachten liggen, met het kernwapen aanvangen. Afgezien van de mogelijkheid dat het de een of de ander slechts om nationaal prestige te doen is?
Men moet onderscheid maken tussen intern en extern gebruik. Reeds in 1946 stelde de kernfysicus Robert Oppenheimer dat ‘kernwapens geen politiewapens zijn’. Hij steunde daarbij op het feit dat kernwapens als gevolg van hun ruime actieradius, hun exponentieel opgevoerde druk- en hitte-opwekking en hun radio-actieve straling, niet kunnen worden aangewend om te discrimineren tussen het beoogde doelwit en de omgeving
| |
| |
ervan. M.a.w., om binnenlandse opponenten (terroristen, opstandelingen en dies meer) uit te schakelen, zou men er niet omheen kunnen ook onschuldigen te treffen.
Intussen is uiteraard de technologie van het kernwapen geëvolueerd. De supermachten hebben het geminiaturiseerd, met als resultaat het bekende mini-nuke, een kleine kernkop beneden het kaliber van 1 kiloton TNT-equivalent. Hetgeen betekent dat de actieradius van een dergelijke mini-nuke (druk- en hitte-ontwikkeling) sterk wordt beperkt, terwijl de radioactieve straling tot een minimum wordt herleid.
Vrijwel alle kernfysici zijn het erover eens dat aan dit ‘schoon’ maken van het kernwapen onoverkomelijke grenzen zijn. Het schoonste kernwapen zal nooit volledig kunnen discrimineren tussen het doelwit en de omgeving. Landen zoals Zuid-Afrika en Israël die met binnenlandse moeilijkheden hebben af te rekenen, kunnen op het binnenlands vlak weinig uitrichten met mini-nukes. Bovendien is de technologie van het miniaturiseren alsnog een voorrecht van de twee supermachten, waar kandidaat-nucleairen als beide genoemde nog niet aan kunnen tippen. Binnenlands gebruik van kleinere kernwapens is eerder doenbaar in een land als Zuid-Afrika dan in Israël. Dat volgt al overduidelijk uit het verschil in geografische dispositie en configuratie van beide landen.
Er is nog een reden waarom op binnenlands vlak het bezit van het atoomwapen door landen als Zuid-Afrika en Israël veeleer nadelen biedt. Sinds enige tijd is er veel te doen over mogelijke diefstal van splijtmateriaal en van kernwapens door terroristische groepen. Welnu, wanneer regeringen van intern-labiele landen het kernwapen in huis halen, scheppen zij meteen de mogelijkheid dat opponenten zich er ooit meester van kunnen maken. Zelfs de meest waterdichte beveiligingssystemen kunnen falen.
Regeringen die een binnenlandse gewapende oppositie wensen te pareren, hebben een gans arsenaal niet-nucleaire, goedkopere en meer efficiënte wapens te hunner beschikking. Die kunnen gaan van conventionele precisiemunitie (Precision Guided Munition: PGM), met TV-, laser- of sensorgeleiding tot en met de anestheserende gassen tegen personen (niet te verwarren met de asphyxiërende) en desnoods de vegetatie-aantastende gassen (cfr. Vietnam), waarvan het gebruik alsnog door geen enkele internationale wetgeving is verboden.
Bovendien moeten de kandidaat-nucleairen zich ook afvragen of het internationale terrorisme wel enige belangstelling vertoont voor het atomaire wapen. Welnu, uit niet-geclassificeerd materiaal, vrijgegeven door diverse nationale inlichtingsdiensten, blijkt dat dit alsnog niet het geval is. Slechts één VS-kernfysicus, Theodore Taylor, beweert het tegenovergestelde; hij alleen verdenkt de PLO van Yasser Arafat ervan op de amateur-nucleaire toer te willen gaan. Wel is geweten dat het internationale terrorisme belangstelling heeft voor het chemische wapen.
| |
| |
Biedt het atoomwapen meer mogelijkheden voor het extern gebruik? Ten eerste zullen vijandige buren uiteraard pogen de nieuwe ontwikkeling bij te benen. Met als gevolg: proliferatie. Zoals reeds eerder werd aangestipt, vordert de technologische ontwikkeling over de ganse wereld zo algemeen, dat het gevaarlijk is voor een land, dat vandaag een superieure positie inneemt ten opzichte van de buurlanden, te gaan geloven dat die superioriteit het eeuwig leven heeft. Wie dit gelooft, moet er weliswaar rechtlijnige maar niettemin gevaarlijke principes omtrent de toekomst van de proliferatie op na houden.
Laten wij even een mogelijk scenario volgen. Zuid-Afrika en Israël construeren enkele primitieve atoombommen. Ze zouden dus op deze wijze vijandelijke niet-nucleairen kunnen afdreigen wat dan ook tegen hen te ondernemen. Wat echter wanneer mettertijd de vijandige buren tot hetzelfde in staat zijn? Dan worden landen als Zuid-Afrika en Israël nolens volens het Franse pad opgejaagd. M.a.w. zij worden ertoe verplicht zich van primitieve tot middelgrote kernmacht op te werken. Zoiets zet onherroepelijk in de betreffende regio de bewapeningsspiraal in werking. Neemt op langere termijn in die marginale regio deze wedloop de vorm aan welke wij in Europa kennen, dan volgt onherroepelijk ooit de bekende patsituatie. Meer nog dan het conventionele wapen is het kernwapen ertoe veroordeeld ooit klemgereden te worden. Met als gevolg: een omgekeerde evenredigheid van de enorme geïnvesteerde fondsen ten opzichte van de ‘bruikbaarheid’ van het arsenaal.
Marginalen als Zuid-Afrika, Israël... zouden er goed aan doen ernstig na te denken over de opvattingen, die momenteel de supermachten over het kernwapen hebben verworven. De patsituatie tussen Washington en Moskou is dermate klemgereden dat hun respectieve diplomatieke manoeuverruimte erdoor versmald wordt. Kissinger heeft meermaals laten verstaan dat de actieradius van het Amerikaans buitenlands beleid onnoemlijk ruimer zou zijn als de kernwapenwedloop der supergroten niet zo'n vaart had genomen. Het gevolg van dat alles is dat de supermachten meer dan ooit de klemtoon beginnen te leggen op - zij het alsmaar gesofisticeerder - conventionele wapensystemen. De reeds genoemde PGM zijn daar een voorbeeld van (bedoeld voor tactisch gebruik). Maar ook de onlangs herontdekte cruise-missiles (nazaten van Hitlers V1) voor tactisch en voor strategisch gebruik. In de laatste versie zijn zij in staat te functioneren als conventionele substituten voor de huidige strategische kernwapens. De moeilijkheden die de Sovjets momenteel in verband met die cruise-missiles maken op de SALT, hebben te maken met hun opvatting dat ook de Sovjet-Unie liefst ietwat van de kernwapens weg wil. De modernste technologie van de cruise-missiles hebben ze echter nog niet onder de knie.
Aspiranten die doen alsof de toekomst aan het militaire atoom is, retrograderen in de letterlijke zin van het woord.
|
|