vraag staan, maar ongetwijfeld zou dan de vraag wanneer een tekst ‘filosofisch’ mag heten, weer moeilijker worden; nu kan die vraag gemakkelijk beantwoord worden met: filosofie is wat filosofiedocenten doceren.
3 De vraag naar de relatie tussen wetenschap en filosofie is tamelijk modern. In de oudheid en nog bij Kant en Hegel is filosofie wetenschap bij uitstek: er is geen sprake van filosofie én wetenschap, maar van een omvattend kader. Spot met filosofen, een zeer oud gegeven, betrof niet hun onwetenschappelijkheid, maar eerder de wereldvreemdheid die zij met andere wetenschapsbeoefenaren gemeen hadden; de bespotte filosoof was een geleerde. Tegenover de filosofie stond niet de wetenschap, maar ‘het leven’ of iets dergelijks. De manier waarop tegenwoordig de tegenstelling tussen filosofie en wetenschap uitgewerkt wordt, bijv. als een tussen oud en jong, reactionair en progressief, doet mij onwillekeurig soms denken aan die oude verhalen over de kloof tussen dorre theorie en leven: de wetenschap heeft eenvoudig de plaats van het leven ingenomen. De tegenstelling van waaruit mevr. Barth haar opmerking plaatst, is een gevolg van een ontwikkeling waarin de ene na de andere positieve wetenschap, bijv. logica en sociologie, zich losmaakt uit het moederlijke kader van de filosofie. Historisch gezien is de volgorde niet die welke door Beth en Barth is aangegeven, maar omgekeerd: de logica was al bij Aristoteles een onderdeel van de wijsbegeerte. Deze wijsgerige logica heeft wellicht dom verzet gepleegd tegen de inzichten die de logica tot zelfstandige moderne wetenschap maakten, maar zij is niet als reactie daarop ontstaan. Moeders plegen niet geboren te worden om zich tegen haar dochters af te zetten. Deze ervaring kan dus niet als basis dienen voor de suggestie dat filosofen reactionair staan tegenover de resultaten van de wetenschappen, of dat de filosofie terrein zou verliezen met elke wetenschap die zich uit haar moederlijke omarming losmaakt.
Er kan met recht gezegd worden dat de wetenschap zich hierdoor emancipeert en zelfstandig wordt, vruchtbaar en nuttig, in staat om haar eigen problemen op te lossen en bevoegd haar eigen methode en uitgangspunt te kiezen. Wetenschap in de moderne zin van het woord (‘science’) wordt hierdoor gekarakteriseerd dat zij methodisch problemen oplost, toepasbaar en kapitaliseerbaar is. Zij kan opgeslagen en doorgegeven worden buiten de persoonlijke sfeer van haar beoefenaren. Haar vooruitgang houdt verband met haar geïnstitutionaliseerd karakter.
4 De vraag is: valt wetenschap samen met dit instituut of: inhoeverre is zij akademisch? Het lijkt erop dat wetenschap akademisch is in de mate waarin haar verworvenheden te demonstreren, toe te passen en te doceren zijn, maar dat haar ontdekkingen en haar inventiviteit teruggaan op een