Streven. Jaargang 30
(1976-1977)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
Sonnenfeldt-doctrineGa naar voetnoot*
| |
[pagina 23]
| |
Amerikaanse goedkeuring van een Russische overheersing van Oost-Europa, en zo bezien was deze Sonnenfeldt-doctrine nimmer het Amerikaanse beleid geweest, en zou zij dat ook nu zeker niet moeten zijn. Wat Sonnenfeldt medio december 1975 in Londen zei was ongetwijfeld te wijten aan Fords hardere lijn, waarbij de president besloot het woord ‘détente’ niet meer in de mond te nemen. Maar toch toonde de Sonnenfeldt-doctrine kenmerken van een détente zoals die door het State Department in de jaren 1968-1975 in de praktijk was gebracht. In hun briefing in december te Londen onderstreepten zowel Kissinger als Sonnenfeldt de noodzaak met de Sovjet-Unie als supermogendheid tot overeenkomst te komen. Het aantrekkelijke van vergane imperia missend, vertrouwde het Kremlin volgens Sonnenfeldt op ‘the presence of sheer Soviet Military power’ om Oost-Europa onder Russische leiding te verenigen. En wegens het ontbreken van ‘a more viable, organic structure’ is ‘the desire to break out of the Soviet straitjacket’ steeds sterker geworden in de Oosteuropese landen. Sonnenfeldt zag dat niet als een weldaad voor het Westen. Dat de Russen er niet in slagen de loyaliteit van de Oosteuropese volkeren te verkrijgen is een ongelukkige historische mislukking, want die regio is voor hen van vitaal belang. Dubbel tragisch is het dat de Sovjet-Unie daar geen andere wortels heeft kunnen schieten dan die van pure macht, aldus Sonnenfeldt. Sonnenfeldt waarschuwde dat de onnatuurlijke relatie tussen de Oosteuropese landen en de Sovjet-Unie op een gegeven ogenblik zal exploderen en zodoende een derde wereldoorlog kan veroorzaken, en hij noemde die onnatuurlijke relatie dan ook een veel grotere bedreiging van de wereldvrede dan het Oost-West conflict. Sonnenfeldt waarschuwde ook dat een te grote Amerikaanse ijver het ‘verlangde proces’ (te weten: de ‘organisering’ van de Russisch-Oosteuropese unie) zou kunnen omkeren, en bij gevolg stelde hij een beleid voor ‘of responding to the clearly visible aspirations in Eastern Europe for a more autonomous existence within the context of a strong Soviet geopolitical influence’. Dat heeft gewerkt in Polen, waar de Polen in staat zijn gebleken hun romantische politieke neigingen - die in het verleden tot rampen hadden geleid - te bedwingen, aldus Sonnenfeldt. Een terugkeer van een Joegoslavië na Tito in het Russische kamp zou Sonnenfeldt een grote strategische tegenslag voor het Westen noemen, maar hij liet ook doorschemeren dat de Joegoslaven minder onaangenaam of provocerend ten opzichte van Moskou moesten zijn, en dat Washington hen niet de indruk moest geven, dat zij vrijelijk maar hun gang konden gaan. | |
[pagina 24]
| |
Paradox in het Amerikaanse beleidOm de vier jaar dringt de Amerikaanse binnenlandse politiek in het presidentsverkiezingsjaar door in de buitenlandse politiek; de wereld kent dat verschijnsel, maar juicht het bepaald niet toe. Juist in zo'n jaar is voorzichtigheid geboden; volgens Sulzberger, bij het vormen van een oordeel over bijvoorbeeld president Fords besluit het woord ‘détente’ niet meer te gebruiken. Een merkwaardige paradox in het Amerikaanse beleid blijkt thans, wanneer men een vergelijking treft tussen de aanpak van de communisten in Oost-Europa en die in West-Europa. Luidruchtig gingen Amerikaanse bewindslieden tekeer tegen Westeuropese communisten, zelfs indien zij - zoals in Italië en Frankrijk - pogen zich onafhankelijk van het Kremlin op te stellen. Daarentegen lijkt Amerika de Oosteuropese communisten op het hart te willen drukken, het maar op een akkoordje met de Russen te gooien. De journalisten Evans en Novak brachten in de International Herald Tribune van 22 maart 1976 aan het licht hoe Kissingers medewerker voor Oosteuropese aangelegenheden Sonnenfeldt pleitte voor een ‘organische’ relatie tussen de Sovjet-Unie en de communistische Oosteuropese landen. ‘Organisch’ is een kneedbaar woord, dat ‘fundamenteel’, ‘constitutioneel’ en ‘organisatorisch’ kan betekenen. Maar wat Sonnenfeldt - deze laatste ‘mini Metternich of Foggy Bottom’ - ook had bedoeld, zijn idee bezorgde vele weldenkenden kippevel. Een zegsman van het State Department ontkende het verslag plichtsgetrouw, maar Sulzberger wist dat het verslag van Evans en Novak correct was. En wat impliceert dat? Een uitnodiging aan de Kremlinleiders de greep op Oost-Europa te versterken, ja die regio zelfs als Sovjetrepublieken in te lijven? Nu heeft Stalin in de jaren veertig en vijftig juist met die gedachte gespeeld. Indirect droeg dat bij tot de afsplitsing van Tito's Joegoslavië. Wat is thans anno 1976 de Amerikaanse bedoeling van de indirecte hint aan Moskou, dat Washington tegen een oprakeling van dat denkbeeld geen bezwaar zou maken? Wilde men de Oosteuropese communisten naar Moskou duwen in de hoop dat Moskou de ogen zal dichtknijpen indien de Verenigde Staten de Westeuropese communisten gaan vervolgen? Was dat dan de afspraak over invloedssferen, waarvan vele Europeanen de beide supermachten al lang hebben verdacht? Hoe zal de Volksrepubliek China, zo vaak door Kissinger geprezen, dit vinden? Reeds hebben de Amerikanen de bestaande Chinees-Russische grens, waarmee Peking het niet eens is, in de verklaring van Helsinki onderschreven. En thans, nu Amerika de huidige grenzen van Oost-Europa bevestigd heeft, gaan de Verenigde Staten ook al mompelen richting Moskou, dat ze een nieuw Boedapest (1956) of Praag (1968) niet erg zouden vinden. In hoeverre staat Kissinger hier achter? aldus Sulzberger. | |
[pagina 25]
| |
Verwerping door Kissinger of Ford vereistLeden van een ‘studiecommissie’ - een groep conservatieve Republikeinse congresleden - ondervroegen in maart van dit jaar minister Kissinger over de betekenis van Sonnenfeldts referaat in Londen. Kissinger trachtte bij deze gelegenheid het te doen voorkomen als zou van onjuiste weergaven sprake zijn, maar in feite waren sommigen niet overtuigd dat de minister de substantie van Sonnenfeldts relaas verwierp. De herrie hierover zal blijven zolang dat betoog niet ondubbelzinnig is herroepen door Kissinger of Ford zelf. Een van de Studiecommissie-leden, Derwinski (Illinois), is een van de belangrijke conservatieve steunpilaren van Ford, en nationaal leider van de Pools-Amerikaanse gemeenschap. Derwinski zag in de Sonnenfeldt-doctrine ‘the straw that broke the camel's back’, nadat de Verenigde Staten in Helsinki berust hadden in Russische controle over de Baltische staten. Derwinski deelde Kissinger mee dat de woede onder de Oosteuropese immigranten in de Verenigde Staten groeide, wat president Ford niet alleen in de voorverkiezingen zou bemerken, maar ook in de novemberverkiezingen. Daarom moest de Sonnenfeldt-zaak spoedig worden afgedaan. Kissinger antwoordde hierop dat hij de telegrammen over Sonnenfeldts briefing nog niet had gelezen, en er pas voor het eerst over vernam vanuit de column van Evans en Novak (in feite was Kissinger toen ook in Londen). Minister Kissinger poogde toen op een zijspoor te komen door op te merken hoe een jonge diplomaat over zulke briefings notities pleegt te maken, op grond waarvan een andere diplomaat het telegram opstelt - een procedure die wel tot misvatting zou moeten leiden. Kissinger zei nog dat hij niet elke ambtenaar van het State Department aan een touwtje had - hetgeen volgens een Congreslid betekende dat de minister zich van Sonnenfeldt distantieerde. Maar het leek eerder dat Kissinger de blaam legde op die naamloze jonge diplomaat, aangezien de minister de conservatieve Republikeinse leden van het Huis van Afgevaardigden verzekerde dat Sonnenfeldt ‘a hardliner just like you’ is. Dit alles bevredigde Derwinski en ook andere hoge ambtenaren niet: omdat men in regeringskringen de Sonnenfeldt-doctrine beschouwde als passend in de opvatting van Kissinger en Ford, die in de Sovjet-Unie de opkomende supermacht zien. | |
VraagtekenSinds president Roosevelt in zijn laatste levensjaren tevergeefs probeerde een Russische heerschappij over een communistisch Polen te verhinderen, en sinds het einde van de tweede wereldoorlog op 8 mei 1945 hebben de | |
[pagina 26]
| |
Verenigde Staten noch de Sovjet-Unie de toen gemaakte demarcatielijn in Europa overschreden. Maar dat betekende sindsdien nimmer dat de Amerikanen het Russische opdringen tijdens en na de tweede wereldoorlog juist vonden. Steeds weer werden de sterke nationale, religieuze en culturele impulsen in de Oosteuropese landen in Washington beschouwd als tegenwicht tegen de Russische militaire overheersing. De bezoeken van president Nixon en van president Ford aan Polen, Roemenië en Joegoslavië onderstreepten dit, al gingen zij dan niet zo ver als president de Gaulle, die in 1967 in Zoppot de Polen ertoe opwekte hun nationale en Europese erfenis als kracht in te zetten tegen de opperheerschappij van een supermacht. Amerika poogde door handelspreferenties en het onderhouden van de oude relaties tussen immigranten en hun landen van herkomst de Oosteuropese landen gunstig te stemmen. Maar teneinde de nucleaire wapenstilstand niet te verstoren zetten de Verenigde Staten na 1956 niet aan tot opstand tegen Moskou. Dit was (en is) de achtergrond van Kissingers ontspanningspolitiek en van het denken van zijn nauwste medewerker ter zake van Oost-problemen, Sonnenfeldt, die zich sinds de jaren vijftig heeft ontwikkeld tot een van de beste Amerikaanse experts voor Oost-Europa. Sonnenfeldt spreekt vloeiend Russisch, heeft Kissingers vertrouwen, en ontmoette Brezjnev meermalen. Sonnenfeldt, eerder een havik dan duif, heeft tot taak om in de marge naast het dagelijks gebeuren denkbeelden te formuleren over ontwikkelingen op wat langere termijn. Een rol die in de jaren veertig werd gespeeld door George Kennan, en die een onorthodoxe denkwijze vereist, opdat de minister keuzemogelijkheden krijgt voorgelegd, iets waarop Kissinger zeer gesteld is. Sinds Watergate is Washington een zeef, die bijna alle geheimen doorlaat. Het nationaal belang van de Verenigde Staten is daarbij niet bepaald gediend. Indiscreties dienen vaak tot het doorkruisen van de plannen van tegenstanders. In dit kader paste de publikatie van Evans en Novak in de International Herald Tribune van 22 maart 1976. Sonnenfeldt zag het gevaar groeien dat er Oosteuropeanen met geweld uit de Russische dwangbuis willen breken. Daarom, aldus Sonnenfeldt, moet het Amerikaanse beleid erop gericht worden dat de relatie tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen meer ‘organisch’ wordt. Het dementi van de woordvoerder van het State Department was niet hard. Maar hoe dan ook, Amerika zal de Sovjet-Unie in elk geval tot een politiek van matigheid aansporen. Of dat door een stilzwijgende bevordering van die door Sonnenfeldt beoogde ‘organische betrekkingen’ bereikt zal worden, is echter wel de vraag. Sinds Angola is Kissingers beleid van ‘strafpunten’ voor een Russisch optreden in strijd met de ‘reglementen’ mislukt. Want Moskou laat niet merken dat het ter zake van gebieden buiten zijn machtssfeer de in Helsinki gegeven garanties zal nakomen, | |
[pagina 27]
| |
als het een zwakke stee in het Westen ontdekt. ‘Daher könnte die Trennungslinie durch Europa in neuer Form auf ihre Dauerhaftigkeit geprüft werden’, aldus Jan Reifenberg in de Frankfurter Allgemeine Zeitung. | |
Amerika wil het immobilisme organiserenDe denkbeelden die Kissinger en Sonnenfeldt in december 1975 te Londen in de beperkte kring van Amerikaanse ambassadeurs in Europa voorlegden, hebben levendige kritiek losgewoeld in Oost-Europa, met name Roemenië en Joegoslavië. Minister Kissinger kwam voorts op 13 april van dit jaar terug op zijn ook in december 1975 gedane verklaring inzake een eventuele opneming van communisten in Westeuropese regeringen, zeggend dat in geval van crisis de communisten hetzelfde voor Moskou zouden zijn als de Gaulle destijds was voor Amerika. Het ‘document Kissinger-Sonnenfeldt’ heeft het voordeel van het onthullende denken. Men zal voortaan beter de motieven kunnen begrijpen van de eventuele acties of het uitblijven daarvan van de Verenigde Staten. Michel Tatu trok in Le Monde van 15 april 1976 de conclusie dat het een soort georganiseerd immobilisme is wat Amerika predikt. Kissinger en Sonnenfeldt hadden volkomen gelijk toen zij beweerden dat de opkomst van de Russische macht niets te maken heeft met de houding van de Amerikaanse regering. In tegenstelling tot wat veel beweerd wordt, zal men door opheffing van de détente - of het dreigen daarmee - Moskou niet afhouden van zijn bewapeningsinspanning, die inderdaad niet gering is. Men mag zich inderdaad afvragen wat het nut is van die proliferatie van klassieke wapens, nu de geleide precisiewapens de defensiemogelijkheden zozeer te hulp komen. Slechts zeer indirect zou de slechte binnenlandse economische toestand de Russen van gedachten kunnen doen veranderen, wat overigens niet waarschijnlijk is. En een drastische economische pressie van buitenaf, met name door de Verenigde Staten, daaraan denkt Washington niet. Kissinger en Sonnenfeldt willen Moskou lokken met krediet-toezeggingen en een meestbegunstigde-natieclausule, maar dan alleen om de Sovjet-Unie aldus met veel banden aan het Westen te verbinden, ja zelfs concurrent op de Amerikaanse markten te laten worden. Maar men heeft al bijna een halve eeuw niet de indruk dat Moskou zich door de soms grote economische en technische afhankelijkheid in zijn buitenlandse politiek laat beïnvloeden. In tegenstelling tot het marxistische dogma is de Russische economie een ‘bovenbouw’, die evenals al het andere ten dienste staat van de enige reële infrastructuur, te weten de politieke macht en de staatsmacht. En Kissinger en Sonnenfeldt willen, voorlopig althans, niet spelen op het voornaamste zwakke punt van Moskou, nl. de Russische onmacht om de graanbehoeften van de zgn. bondgenoten van de Sovjet-Unie te dekken. | |
[pagina 28]
| |
Zij die Sonnenfeldt kennen, weten dat bepaalde ongelukkige uitdrukkingen als ‘institutionalisering’ met betrekking tot de relaties tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen, en de ‘grote geopolitieke invloed’ die de Russen op die landen hebben, hem zijn ontsnapt. Overigens zette Sonnenfeldt in april jl. recht dat hij trouw blijft aan de zaak van de vrijheid en onafhankelijkheid van de Oosteuropese landen. De idee dat de organische banden tussen de landen van het Warschau Pakt onvoldoende zijn, is zowel juist - de positie van de Sovjet-Unie wordt bijna uitsluitend militair verzekerd - als onvolledig. De COMECON is namelijk wel iets meer dan een aanhangseltje van dat Pakt, en zelfs indien de Oosteuropese landen totaal onafhankelijk werden, zouden zij een gemeenschappelijke sociale, zoniet ook politieke structuur behouden, mede ingegeven door de zorg zich te verdedigen tegen een veel sterkere Westeuropese omklemming. Sommigen zullen erop wijzen dat de Oosteuropese landen, eenmaal op zichzelf staand, snel zullen terugvallen in nationalistische conflicten (over Zevenburgen, Macedonië enz.), om nog maar niet te spreken over het eeuwige ‘Duitse probleem’, dat ongeschonden uit zijn as zou herrijzen. Ongetwijfeld was het aan dat alles dat Sonnenfeldt dacht, toen hij in de situatie in Oost-Europa een ‘veel groter gevaar voor de wereldvrede zag dan in het Oost-West conflict’. Terzelfder tijd moest men ook aan de mogelijkheid denken dat indien de communistische partijen in de Oosteuropese landen hun autonomie verwerven en zich aan de macht kunnen handhaven, en indien de produktiemiddelen gesocialiseerd blijven (aan wie zou men moeten overdragen?), dan zou een echte solidariteit tussen die landen die nu nog tot de ‘socialistische gemeenschap’ behoren, kunnen ontstaan. Een gemeenschap die men aanvankelijk wellicht nog even wil ‘aanhouden’, teneinde niet door het Westen geabsorbeerd te worden. De Hongaarse regering van Imre Nagy trad in november 1956 uit het Warschau Pakt, de Tsjechoslowaken bleven er in 1968 echter in, en zelfs de Albanezen hebben toen, tien jaar na hun afscheiding, naar aanleiding van de Russische bezetting van Tsjechoslowakije hun binding met ‘het sociaal imperialisme’ formeel opgezegd. De toespraken van Enver Hodja, onlangs in Tirana gepubliceerd, tonen aan dat de Albanese leider, toen hij in 1960 de Russen uitvoerig beledigde, zich niettemin toch ook zorgen maakte, toen de Russen inderdaad hun marinebasis in Valona gingen liquideren. De ideale oplossing - op dit moment slechts theorie - ware niet zozeer gelegen in een consolidatie van de bestaande verhoudingen tussen de Sovjet-Unie en de Oosteuropese landen die gebaseerd is op een totale Russische militaire overmacht. Die theoretische oplossing ware eerder te zoeken in een soort van gemeenschap van kleine communistische landen, | |
[pagina 29]
| |
sterk genoeg om de eigen identiteit te verdedigen tegen die andere gemeenschap in West-Europa en tegenover de Sovjet-Unie, maar wel verbonden met Moskou in een bondgenootschap ingevolge de echte veiligheidsbelangen van de Sovjet-Unie. Sonnenfeldt ging in december 1975 te Londen niet zover en beperkte zich tot de voorbeelden van de wat liberale politiek van de hedendaagse Poolse en Hongaarse leiders. De Amerikaanse professor Adam Ulam predikte in feite hetzelfde, maar iets meer expliciet, toen hij de Finlandisatie van Oost-Europa trachtte te bezweren. Zo'n proces, voor West-Europa een afgang, ware voor de Oosteuropese landen een positieve ontwikkeling, indien de volken daardoor dezelfde vrijheden verkregen die de Finnen nu bezitten. In de debatten, sinds het eind van de jaren zestig, over de vraag of men de Oosteuropeanen nu moest aanmoedigen tot liberalisatie in eigen land (zoals in Hongarije), of tot diplomatieke autonomie (zoals die van Roemenië), neemt Sonnenfeldt plaats in de rijen van voorstanders van het eerstgenoemde, maar dan wel op een moment, waarop dit debat al vrijwel achter de rug is, omdat de Kremlinleiders nu meer aandringen op zowel interne orthodoxie alsook de handhaving van één lijn naar buiten. | |
Situatie in West-EuropaOpmerkelijk was Kissingers exposé in december 1975, eveneens in Londen, over de situatie in West-Europa. Minister Kissingers reeds wel bekende standpunt inzake communistische deelneming aan Westeuropese regeringen werd toen ook van zijn laatste nuances ontdaan: alle communisten, of zij nu wel of niet Stalinisten zijn of wat dan ook, indien zij het regeerkussen bereiken is dat een absoluut kwaad. Het is begrijpelijk dat Kissinger wantrouwender dan wie ook stond tegenover de ‘geloofsovergangen’ van communistische partijen, omdat hij ernaar streefde (en streeft) elke wijziging in de status quo in Europa te voorkomen. Maar men kan moeilijk geloven dat de briljante analyticus van Harvard niets begreep of wist van de belangrijke afstand die de Franse en Italiaanse communistische partijen reeds medio 1975 van Moskou hadden genomen. De Franse Communistische Partij maakte het Kissinger ook niet gemakkelijk, waar zij bij monde van Marchais aan Brezjnev juist verweet, dat hij niet anti-Amerikaans genoeg was en niet voldoende verontrust was over een Amerikaans-Franse toenadering, die gericht is tegen een revolutionair proces in Europa. Opmerkelijk was Kissinger vooral toen hij in dezelfde ademtocht zei te menen dat zijn diplomatie in West-Europa uitstekend slaagde en dat dit Europa, althans voorlopig, ervan heeft afgezien zichzelf te definiëren. Dat het eerstgenoemde uit het tweede voortvloeide, is niet twijfelachtig: na de | |
[pagina 30]
| |
Westeuropese onmacht zich te organiseren te hebben geconstateerd, voegde Kissinger daaraan immers toe, dat ‘wij nu veel dichter bij het Atlantisch partnerschap zijn dan toen wij het in het Jaar van Europa in 1973 voorstelden’. Inderdaad, aldus Tatu, de transatlantische moeilijkheden in 1973 vloeiden eruit voort dat de EEG-landen als Gemeenschap met één stem wilden spreken, terwijl in december 1975 minister Kissinger had waargenomen dat de Westeuropeanen niets hebben wat op de EEG lijkt. Na de een of twee bijeenkomsten van de Europese Raad mocht men inderdaad twijfelen. Dit Europa had dus geen echt ontwikkelingsperspectief, naar binnen noch naar buiten, zo zagen de verantwoordelijke Amerikanen dat. In de Oosteuropese landen niets meer dan een timide liberalisatie op zijn Hongaars, in West-Europa zo weinig mogelijk eenheid als maar mogelijk, en geen enkele wijziging in de transatlantische betrekkingen. En hoewel zij dat niet met zoveel woorden hadden gezegd, gingen de voorstellen van Kissinger en Sonnenfeldt niet verder dan de constatering van een droefgeestige status quo. Inderdaad, de Oosteuropeanen kunnen niet anders, zelfs als zij zouden willen; en de Westeuropeanen willen niet anders, al zouden zij het kunnen. |
|