| |
| |
| |
Mislukte Pax Syriana in Libanon
L.L.S. Bartalits
‘Libanon maakte vroeger deel uit van Syrië en wij zullen het terugnemen bij de eerste ernstige poging tot verdeling.’ Deze waarschuwing liet de Syrische minister van buitenlandse zaken, Abdel Halim Khaddam, op 7 januari van dit jaar horen toen in Libanon zelf steeds openlijker werd gesproken over de mogelijkheid van opdeling van het land in een christelijke en een moslimstaat.
Khaddams waarschuwing kreeg extra gewicht toen in januari jl. het strijdbeeld in Beiroet en elders in het land steeds meer de indruk wekte dat de christelijke Falangisten er op uit waren uit het Libanese grondgebied een aparte christelijke staat te snijden. De kans op internationale complicaties nam toe naar aanleiding van een dreiging met een Syrische interventie, die vanzelf het risico van een Israëlische interventie opriep, met het directe gevaar van een regionale oorlog, althans tussen Israël en Syrië. In Tel Aviv hadden de politieke en militaire leiders bij herhaling gezegd dat men Libanon zou binnenvallen, indien zich daar het Syrische leger zou vertonen.
| |
Syrië werpt olie op het vuur
Tot 1864 maakte Libanon deel uit van de Syrische provincie van het Turkse Rijk, evenals trouwens Palestina. Libanon was toen reeds lang een erkende administratieve eenheid binnen Syrië. In 1860 zond Frankrijk een expeditieleger naar Beiroet om de Libanese christenen te beschermen tegen de Druzen. Op aandrang van de grote mogendheden werd Libanon toen van de rest van Syrië afgescheiden en als autonoom gebied geplaatst onder een christelijk gouverneur.
Dit overwegend christelijke Libanon was echter veel kleiner dan de huidige staat van die naam. De tegenwoordige grenzen werden in 1920 vastgesteld door Frankrijk, na de Eerste Wereldoorlog mandataris van de Volkenbond voor Syrië en Libanon. Het territoir van Libanon werd ongeveer tweemaal zo groot en de christenen behielden nauwelijks de meerderheid, een meerderheid die later door het hoge geboortencijfer van de moslims verloren is gegaan.
Het doel van dit besluit was Libanon te versterken ten koste van Syrië,
| |
| |
welks hoofdstad, Damascus, een centrum van Arabisch nationalisme was. In Syrië wekte de Franse maatregel veel verbittering, temeer omdat Tripoli en Beiroet voor dit land de voornaamste havens waren. Tijdens het Franse bewind hebben de Syrische nationalisten dan ook herhaaldelijk om vereniging met Libanon gevraagd.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog verloor het Syrische irredentisme aan betekenis omdat beide landen voor onafhankelijkheid streden tegen het koppige verzet van generaal de Gaulle. In 1946 verkregen Libanon en Syrië onafhankelijkheid: zij waren inmiddels medeoprichters geworden van de Arabische Liga, die de Libanese onafhankelijkheid en grenzen expliciet erkende in ruil voor de erkenning van Libanons Arabische identiteit door de Libanese christenen.
Desondanks hielden de Syrische en Libanese moslims vast aan de gedachte dat Libanon in zekere zin een deel van Syrië was. Formele diplomatieke betrekkingen zijn nimmer gevestigd - met als argument dat de landen dicht genoeg bij elkaar liggen om kwesties van gemeenschappelijk belang door rechtstreeks overleg tussen de betreffende ambtelijke instanties af te doen. De Syriërs hebben van deze special relationship dikwijls gebruik gemaakt om in Libanons binnenlandse aangelegenheden te interveniëren, hetgeen weer wantrouwen wekte bij de Libanese christenen.
Syrië heeft sinds 1946 nooit een poging ondernomen om Libanon formeel te annexeren en het is onwaarschijnlijk dat het dit serieus in overweging neemt. Het heeft meer belang bij een zo groot mogelijke invloed in een formeel onafhankelijk Libanon, mede om de invloed van andere Arabische staten op Libanon te minimaliseren. Vandaar dat de Syriërs de burgeroorlog als een interne Libanese kwestie hebben aangeduid en zich verzetten tegen bemiddeling door de Arabische Liga.
In december 1975 verklaarde de pro-Syrische Baathpartij in Libanon officieel, dat geen enkele Arabische staat behalve Syrië het recht had in Libanese zaken te interveniëren.
Aanvankelijk heeft Syrië zijn invloed in de burgeroorlog voornamelijk aangewend om een ernstige terugslag voor de linkse Libanezen of de in Libanon woonachtige Palestijnen te voorkomen. De strijd zelf bracht Syrië ongetwijfeld in verlegenheid en een verdeling van Libanon zou dit nog méér doen, omdat het door christenen beheerste gebied dan voor de Arabische wereld verloren zou zijn. Bovendien zou een verdeling de aandacht afleiden van de strijd tegen Israël, waarin Syrië de leiding van Egypte tracht over te nemen. Zoals gebleken waren de Syriërs oprecht in hun streven naar beeindiging van de burgeroorlog, mits de macht van hun bondgenoten in Libanon gehandhaafd bleef en Libië of Irak niet de kans kreeg om zich op te werpen als beschermer van de linkse krachten in Libanon.
| |
| |
| |
Nationale bevrijdingsoorlog van de maronieten
Aanvankelijk leek de Libanese burgeroorlog sprekend op de confrontatie van Jordaniërs en Palestijnen in september 1970. Ook toen werden de Palestijnen ervan beschuldigd een staat in de staat te vormen en zich te gedragen als bevonden zij zich in door hen veroverd gebied, teneinde als werktuigen van zg. internationaal links te pogen de gevestigde orde via ondermijnende activiteiten omver te gooien. Evenals toen sprak de PLO verontwaardigd over een samenwerking met Israël en de CIA, gericht op de liquidatie van het Palestijns verzet. Merkwaardig genoeg volgde de strijd in Jordanië op Amerikaanse diplomatieke stappen, bedoeld om afzonderlijke regelingen te treffen tussen Egypte en Israël (het plan-Rogers, juli/augustus 1970) en volgde die in Libanon op het project Kissinger (februari/maart 1975). De geschiedenis herhaalde zich evenwel niet, want de achtergrond van de Libanese tragedie was anders.
De PLO versterkte haar positie in vijf jaar bijzonder. Zij werd als de enige legitieme vertegenwoordiger van het Palestijnse volk erkend, heeft een automatische meerderheid in de Verenigde Naties en wordt door velen en door machtigen gesteund. De fedayeen waren gedisciplineerder, beter bewapend en talrijker dan in 1970. In 1970 moesten zij alleen opboksen tegen Hoesseins leger, in 1975 waren zij sterker dan de gezamenlijke Libanese milities. Het leger in Libanon was door verdeeldheid geneutraliseerd en de Palestijnen genoten er de sympathie van een groot deel van de bevolking, die zich met hun strijd vereenzelvigde, evenals de linkse of islamitische organisaties en milities.
Desondanks slaagden de fedayeen gedurende de eerste maanden van de burgeroorlog er niet in de maronieten op de knieën te brengen. De maronieten vormen een minderheid in het Midden-Oosten, maar zijn evenwel minder zwak dan het lijkt. Opgezweept door het gevoel minderheid te zijn en door de angst fysiek bedreigd te worden, zijn de maronitische militiemannen moedige, meedogenloze en soms wrede vechtersbazen geworden.
De Falanges van Libanon zijn in 1936 door Pierre Gemayel opgericht en bevatten capabele lieden, onder wie buitenlandse huurlingen en ook Libanese legerofficieren die zich ter beschikking hebben gesteld. De conservatieve milities hadden niet minder fondsen en wapens dan hun tegenstanders. Waar die vandaan kwamen was niet te achterhalen.
In tegenstelling tot wat wel werd verteld, werden de maronitische milities door de Arabieren buiten Libanon niet als vijanden beschouwd. Het was op zijn minst curieus dat bijna geen enkele regering in de regio, zelfs die van Saoedi-Arabië, welke de puntjes op de i zet als het over de Islam gaat, gedurende de burgeroorlog harde taal had uitgeslagen. In feite beschouwden de Arabische leiders het Libanese conflict niet als een godsdienstoorlog. Het merendeel van hen zou de overwinning van progressieve krachten be- | |
| |
treuren. Hoewel zij om evidente redenen niet de nederlaag wensten voor de fedayeen, voelden zij even weinig voor de overwinning van het Palestijnse verzet. Het merendeel van de Arabische regeringen is conservatief, pro-Amerikaans en anti-communistisch en kan beschouwd worden als sympathisant, vriend of loyale bondgenoot van de christelijke milities in Libanon. Syrië was ongetwijfeld een bijzonder geval. Het Baath-bewind in Damascus wilde niet dat de macht in Beiroet aan haar invloed ontsnapte of dat Arafats faam totaal moest wijken voor Zohair Mohsin, de leider van Al-Saika, wier invloed tijdens de Libanese strijd sterk was toegenomen. Maar president Assad had aanvullende redenen om de maronitische activisten de hand boven het hoofd te houden. Assad was Hoesseins bondgenoot, die weinig op had met fedayeen, en profijt trok van het oliemanna dat vrijgevig door Saoedi-Arabië, Iran en andere conservatieve Golfstaten werd verstrekt. Assad wilde daarom geen compromitterende actie ondernemen waardoor Syrië's bevoorrechte positie in gevaar kwam. Assad wilde evenmin in het conflict met Israël zijn natuurlijke bondgenoten voor het hoofd stoten, met name de Palestijnen en linkse Libanezen die tegen de Sinaï-akkoorden en Egypte waren. Vandaar het evenwichtige karakter van de politiek van Damascus. Syrië bood wapens en logistische hulp aan de Libanese Islamieten en Palestijnen, maar sloot tevens een oogje
bij wapenleveringen aan Jordanië die bestemd waren voor de Libanese maronieten en die via Syrië naar Libanon werden vervoerd. In december 1975 kreeg Pierre Gemayel een ontvangst van Assad die een staatshoofd waardig was en hij onderhield amicale contacten met president Frangié.
Zowel Syriërs, Palestijnen als Libanese progressieven waren het erover eens dat een volledig uitschakelen van de maronieten ongewenst was wegens het risico van buitenlandse, eventueel Israëlische interventie. Vandaar hun gematigdheid. De maronitische ultra's trokken daar profijt van en speelden handig hun troeven uit. Zij wierpen de mogelijkheid van verdeling of internationalisering op tafel en gaven aan de burgeroorlog het odium van een nationale bevrijdingsoorlog. Arafat werd erdoor voor een dubbel dilemma geplaatst: als hij niet reageerde, zou hij elke geloofwaardigheid verliezen; als hij de handschoen opnam, liep hij gevaar in een eindeloos conflict te verzeilen dat de aandacht van het voornaamste strijddoel zou afleiden en zijn kansen in Genève zou ondergraven.
Intussen vroegen vele maronieten zich met verbazing af waarom de buitenwereld de openlijke Syrisch-Palestijnse interventie had getolereerd. De Amerikaanse interventie ten gunste van de maronieten in 1958 had aan president Chamonn zijn ambt gekost. President Frangié had de Verenigde Staten in 1975 niet om hulp gevraagd en de Amerikanen zouden ditmaal om geopolitieke redenen zeker zo'n verzoek geweigerd hebben. Vele maronieten beschouwden ongetwijfeld de mogelijkheid van een Israëlische interventie als nuttige troefkaart. Deze dreiging had in 1970 de Syriërs en Palestijnen
| |
| |
weerhouden van inmenging in de Jordaanse burgeroorlog. Wanneer in het ergste geval deze troefkaart uitgespeeld had moeten worden, zou dit een interventie van de grote mogendheden verhaast hebben.
Toch gebeurde het onmogelijke. Israël nam kennis van het optreden van de PLO en herhaalde slechts zijn waarschuwingen tegen directe Syrische interventie. Dit impliceerde een erkenning van de PLO als een afzonderlijke strijdmacht, een opmerkelijke afwijking van het vroegere Israëlische beleid.
| |
Het Libanese compromis van februari
De Libanese burgeroorlog, die tot medio februari jl. aan 13.000 mensen het leven gekost had, werd onderbroken door de publikatie van een algemeen akkoord van 17 punten. Hierdoor werden wel hervormingen aangebracht, maar de beleidsvoornemens van het akkoord waren zo vaag geformuleerd dat zij voor velerlei uitleg vatbaar waren.
De overheersende positie van de maronieten was gebleven, al kregen de Mohammedanen 50% in plaats van 45,5% van de parlementszetels. Het presidentschap bleef voorbehouden aan een maroniet, maar de premier zou voortaan door de Kamer van Afgevaardigden worden aangewezen. Voor de verkiezing van het staatshoofd was 55% en niet meer 51% van de stemmen van het parlement nodig.
Om de sociaal-economische kloof tussen beide bevolkingsgroepen te verkleinen kondigde president Frangié een aantal maatregelen aan, te weten de vorming van een Hoge Raad voor planning en ontwikkeling, fiscale hervormingen, een rechtvaardige verdeling van de welvaart, de leerplicht en een hervorming van het leger.
Kon men toen spreken van een overwinning van de christelijke rechtervleugel? De leiders van de Falange en van de Nationale Partij waren weinig enthousiast. Zij hadden per slot van rekening concessies moeten doen aan de progressieve Mohammedanen, en de nationale onafhankelijkheid van Libanon, waarvoor de rechtervleugel streed, was aangetast doordat Damascus de machtige arbiter van de situatie was geworden. Het Arabisch karakter van Libanon, vastgelegd in het akkoord, bracht dit land in het kamp van de confrontaties met Israël. De voorrechten van de Palestijnen waren in stand gebleven.
| |
Arafat tegen Syrische voogdij
Toen de presidenten Assad en Frangié in januari jl. tot een regeling van de burgeroorlog in Libanon kwamen, ging hun akkoord gepaard met politieke en constitutionele hervormingen in ruil voor Assads belofte de zg. overeenkomsten van Kairo uit te voeren met betrekking tot de Palestijnse guer- | |
| |
rilla's in Libanon, wier gezag tot hun kampgebieden diende te worden beperkt. Dat hield in dat Syrië zichzelf had opgelegd datgene te doen waarin de Libanese staat in gebreke was gebleven: het feitelijk binnen de perken houden van de Palestijnen. Voor die delicate taak beschikte Syrië over de Saiqua, dit was een mobiele, door Syrië beheerste Palestijnse stoottroep onder leiding van Zoehair Mohsin met Syrische officieren, en voorts het zwaarder bewapende Palestijnse Bevrijdingsleger, PLA. Daarmee moest Syrië de Palestijnse fracties, die nog buiten zijn controle waren, en wel vooral de Zwarte-Septembergroep van George Habash en Arafats Al Fatah zien te onderwerpen.
Indien Arafat een Syrische voogdij toen had geaccepteerd, zou dat erop neerkomen dat hij zijn ambitie om als eerste staatshoofd van een Palestijnse staat de historie in te gaan wel kon opbergen. Het zou ook het einde kunnen betekenen van de Palestijnen als afzonderlijke pressiegroep in de Arabische politiek.
Uiteraard heeft Arafat gepoogd zich tegen deze degradatie te wapenen. Vanuit zijn bases in Egypte liet hij in allerijl de Beit-Jalloued-brigade - een Palestijns contingent dat loyaal stond ten aanzien van Al Fatah - over zee naar Libanon transporteren. En voorts legden Al Fatah en Zwarte September, die ideologische geschillen hadden, hun twist bij toen zij tegenover een gemeenschappelijke vijand stonden: Saiqua. En tenslotte legde Arafat zijn twist met president Sadat over de Egyptisch-Israëlische Sinaï-akkoorden bij en gaf hij de Egyptische president maar al te graag zijn steun tegen Syrië.
Het conflict in Libanon tussen Saiqua en Al Fatah weerspiegelde de strijd tussen Damascus en Kairo om het leiderschap in de regio. In een woedende propagandaoorlog beschuldigde Syrië president Sadat openlijk van verraad, van uitverkoop aan Israël, en vroegen de Syrische publiciteitsmedia het Egyptische volk Sadat af te zetten. Sadat antwoordde daarop sluw, dat ook Syrië een overeenkomst met Israël wenste en dat het geschil tussen Syrië en Egypte ging om middelen en niet om doeleinden.
| |
Het Syrische dilemma
De vlucht van president Frangié medio maart jl. verergerde de situatie in Libanon bijzonder. Zijn aanwezigheid in het presidentiële paleis was een symbool van de eenheid van Libanon. Het staatshoofd was toegankelijk gebleven voor de leiders van de elkaar bestrijdende partijen. Sinds Frangié in Jounieh resideert, een christelijk bolwerk, kijken de Islamo-Palestijnse progressieven wel uit daar naar toe te gaan. Maar meer nog, Frangié figureert sinds het verlaten van Beiroet als leider van de conservatieven. Tevens is hiermee de verdeling van het land in twee quasi-autonome gebieden een feit geworden. Twee nieuwe ontwikkelingen van maart jl. droegen hiertoe bij:
| |
| |
a | - de Syrische ommezwaai ten gunste van de conservatieve christenen, die de tegenstellingen tussen Damascus enerzijds en Arafats PLO en de Libanese progressieven hoog had doen oplaaien; en |
b | - de militaire successen die de progressieve krachten hadden behaald. |
Als gevolg hiervan schroefde links zijn eisen op en rechts verlangde dat politieke concessies werden gedaan, alvorens een nieuw bestandsakkoord zou worden gesloten ter vervanging van dat van januari jl., dat door Syrië was opgelegd en ten nadele van de progressieven was. Dit verklaarde ook waarom op 24 maart jl. de strijd niet werd gestaakt zolang de dorpen in het Libanon-gebergte nog aan het zg. falangistisch terrorisme waren blootgesteld. Het leek slechts een voorwendsel te zijn geweest. Het waren juist de progressieven, met name de Druzen van Kamal Joumblatt, die tot de vijandelijkheden overgingen om de druk op de christelijke conservatieven op te voeren.
De werkelijke motieven van Joumblatt, de leider van links, lagen elders: het was hem erom te doen Frangié onvoorwaardelijk tot heengaan als president te dwingen. Frangié beschouwde hij als een van de voornaamste verantwoordelijken voor de burgeroorlog. Joumblatt wilde desnoods van onmiddellijke inwilliging van de eisen van links, zoals institutionele, politieke en economische hervormingen, afzien om een opvolger voor Frangié in het zadel te krijgen, die vervolgens in staat zou zijn die hervormingen door te voeren. Bovendien, zo verklaarde Joumblatt op 24 maart jl., zouden de misdeelde massa's in Libanon niet begrijpen waarom zij zoveel opofferingen aan mensenlevens hadden moeten gedogen.
De in maart jl. aangegane krachtproef was tot mislukken gedoemd. De Libanese progressieven, die gesteund werden door de PLO en die zich niet in de Syrische strategie hadden laten invoegen, leken vastbesloten hun belangen koste wat het kost te verdedigen. Zij meenden daartoe in staat te zijn omdat:
a | - het Syrische protectoraat in Libanon uiterst impopulair was, zowel bij de moslims als bij de christenen; en |
b | - het bewind in Damascus, ondanks de beschikking over aanzienlijke pressiemiddelen, het zich niet kon permitteren zowel de progressieve moslims als de Palestijnen voor het hoofd te stoten. |
President Assad zou op slag zijn aureool verliezen van progressief en Arabisch-nationalistisch leider, welke kwaliteiten onontbeerlijk waren zowel voor binnenlands als internationaal gebruik.
Assad misrekende zich ongetwijfeld door zich tegen zijn ‘natuurlijke bondgenoten’ te keren. Maar als hij hen liet begaan, had dit de ontbinding van Libanon verhaast en dit kon heel goed tot een Israëlische interventie leiden. Want Israël kon geen Islamo-Palestijnse staat aan zijn grens toestaan. En dat was het betreurenswaardige dilemma waarin het Syrische Baath-regime verkeerde.
| |
| |
| |
Kissingers verantwoordelijkheid
De vernietiging van Libanon en zijn unieke structuur was ten dele te wijten aan minister Kissingers beleid na de oktoberoorlog om Egypte uit het conflict te trekken en dus scheiding van Syrië, en voorts aan zijn weigering het mes te zetten in het kankergezwel van de Arabische situatie: de Palestijnse kwestie, in de verwachting dat indien de Arabische staten tot een soepeler houding ten aanzien van Israël waren te brengen, de Palestijnen daarin eenvoudig zouden moeten berusten.
Beide beslissingen bleken op een ernstige vergissing in de beoordeling van de situatie toen te hebben berust. De ‘defectie’ van Egypte bracht Syrië onder hoge druk: angst dat men een nieuwe confrontatie met Israël alléén zou moeten uitvechten. Vandaar de Syrische bemoeienissen om Libanon te neutraliseren; Damascus kon het zich eenvoudig niet permitteren dat in Libanon onvoorspelbare revolutionaire gewelddaden plaatsvonden die Israël tot ingrijpen zouden dwingen, en daarom werd Syrië tegen beter weten in de kampioen van de conservatieve elementen in Libanon.
Wat de Palestijnen betreft, deze werden ingevolge Kissingers verwaarlozing óók bezocht door een neurotische vrees, dat namelijk hun nationale belangen geofferd gingen worden op het altaar van een Arabisch-Israëlische vrede. De Palestijnen gingen in toenemende mate beseffen dat zij een lastpost waren geworden in de Arabische wereld en zij vertrouwden derhalve geen enkel Arabisch regime meer, het Syrische incluis. Hun toevlucht gevonden hebbend in het zwakke, kwetsbare en gastvrije Libanon wilden zij die plaats ook met alle middelen verdedigen.
In die politieke context probeerde Joumblatt de macht te grijpen. Daarbij buitte hij eerder genoemde Syrische vrees voor wanorde uit, de onpopulaire verdediging van president Frangié en de sterke bevoogding in Libanon, om onder zijn eigen radicale vaandel niet alleen de Palestijnen te mobiliseren maar ook alle partijen en secten die zich onder het ancien régime in Libanon benadeeld achtten: communisten, nasseristen, shia moslims, vele Griekse orthodoxen, zijn eigen Druzische volgelingen en jonge nationalistische heethoofden als luitenant Khatib, een Khadaffi-achtige figuur.
Deze mensen: Joumblatt, Khatib, Arafat, Habash, Jibril, dat zijn de nieuwe leiders van moslim-Libanon, die de oudere, gematigde generatie van soenni moslims: Rashid Karami, Saab Salem en Abdullah Yafi, geheel gaan vervangen. Feitelijk beheersen zij al 75% van het land, en Joumblatt verheelt niet dat hij het oude bestel tegen elke prijs wenst te vernietigen. Daarom zijn onverdroten militaire aanval op de maronitische christenen die in de politiek gedurende april jl. domineerden. Militair kon Joumblatt niet slagen en daarom streefde hij naar een grondwetswijziging, een interim-president en verkiezingen op niet-sectarische basis.
Kon Syrië dit toestaan? Kon Joumblatt zijn achterban van zeer diverse plui- | |
| |
mage lang genoeg bijeenhouden om de gewenste wijzigingen erdoor te drukken? De doorslag kon gegeven worden door hem die tot waarlijk arbiter in Libanon was uitgegroeid: Arafat. Evenals Kissinger had ook Arafat heel wat levens op zijn geweten. Het Libanese bestel was ongetwijfeld corrupt, maar óók tolerant, liberaal en democratisch. Arafat droeg een zware verantwoordelijkheid voor de opruiming van zo'n Libanon. Zijn morele positie ten aanzien van dit Libanon, dat als enig Arabisch land een onbeperkte, zij het dwaze steun aan de Palestijnen had gegeven, die positie was zwaar ondermijnd.
De Palestijnen waren wanhopig op zoek naar een nieuwe strategie. De Arabische staten wendden zich naar een vrede met Israël en het Libanese moeras leek hen de grond in te zuigen. Op dat moment kwam het gerommel van onlusten op de bezette Westoever en in Galilea als een enorme opluchting. Het verzet werd van ‘buiten’ naar ‘binnen’ in het door Israël bezet gebied verplaatst, van de Libanese warboel naar het ‘glorieuze strijdterrein’. Dat had Arafat van heel wat complexen bevrijd: de voorzichtige bemiddelaar, zijn weg zoekend tussen de Syrische hamer en Joumblatts aambeeld, kon weer de mantel van de revolutionaire guerrillaleider aantrekken.
Paradoxaal genoeg konden de onder zware druk staande maronieten tijd winnen, aangezien Arafat niet op twee fronten tegelijk wilde strijden. Joumblatt kreeg tenslotte zijn kans, omdat de meer gematigde maronieten bereid waren tot politieke hervormingen. Maar intussen betaalde Libanon wel een hoge prijs voor Kissingers vredestichterij.
| |
Mislukte Pax Syriana in Libanon
Het Libanon-beleid van president Assad was mislukt, zijn interventie was een blunder. In twee maanden tijd waren Assads successen mislukkingen geworden. Met de Pax Syriana van januari jl. in Libanon nam zijn invloed in dat land toe en werd dit ingepast in de strategie van het zg. oostelijke front tegen Israël. Assad had deze strategie steeds gevoerd, maar sinds oktober 1975 was hij gaan twijfelen aan zijn bondgenootschap met president Sadat.
Via het vormen van een door Syrië beheerst machtsblok kon president Assad een strategisch alternatief bieden voor dat van Sadat. Het versterkte zijn vermogen een krijgshaftige indruk te wekken, waarmee de oorlogsdreiging kon voortduren en hij zich als de verdediger van de Palestijnen kon opwerpen.
President Assad kon met het oog op mogelijke Israëlische vergelding slechts een deel van zijn macht aanwenden. Dat Assad zijn eigen belang moest plaatsen voor dat van zijn vroegere bondgenoten, moslims, radicalen en Palestijnen, was vanzelfsprekend. Tot januari jl. liepen de belangen nog parallel, maar toen deze uiteen gingen lopen, zette Assad zonder meer door.
| |
| |
De Syriërs moedigden president Frangié aan in functie te blijven, wat tegen de wil van de overgrote meerderheid van de Libanezen was en brachten daarmee de geschonden democratie in dat land een zware slag toe op het moment dat die democratie zich begon te herstellen.
Door Frangié te steunen gingen de Syriërs in tegen de doelstellingen van de Baathisten. Voor de steun aan koning Hoessein waren sterk strategische argumenten voorhanden, maar niet voor de steun aan Frangié, die toen nog slechts een kwart van het Libanese grondgebied controleerde en hopeloos in diskrediet was geraakt.
Syrië was ook in open conflict met de Palestijnen en speelde president Sadat in de kaart, die uitvoerig propaganda maakte tijdens zijn bezoeken aan een aantal Westeuropese landen, terwijl Assads voorgenomen bezoek aan Frankrijk werd afgelast.
Elke stap bracht een open strijd tussen de Syriërs en de vroegere Libanese en Palestijnse bondgenoten dichterbij. In Palestijnse ogen viel het masker van Assads gezicht weg. Volgens de Palestijnen hadden Syrië en de Verenigde Staten in vele opzichten gemeenschappelijke belangen en minister Kissinger prees het eens pro-Russische Syrische bastion wegens zijn constructieve gedrag.
|
|