Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 826]
| |
ForumChristendom in Oost en WestGelovigen die de communistische landen in Oost-Europa bezoeken, komen vaak in de verleiding met afgunst te zien naar de volle kerken en het rijke geestelijk leven aldaar. Kardinaal König schreef dat, indien de grenzen tussen Oost en West nog eens geopend worden, de missionarissen vermoedelijk uit het Oosten zullen komen. Volgens anderen weer wordt de geschiedenis van de kerk nu in Oost-Europa en Latijns-Amerika geschreven. De omstandigheden voor de gelovigen in de Sovjet-Unie en Oost-Europa verschillen sterk van land tot land en zitten vol met tegenstrijdigheden. Bijna nergens hebben de claims van communistische of anti-communistische kruisvaarders iets met de werkelijkheid te maken. Er is onvermijdelijk een fundamentele doctrinaire confrontatie tussen het marxistisch materialisme en welk theologisch systeem dan ook. Er is ook een politieke confrontatie, waar de Kerk beschouwd wordt als concurrerend centrum van macht en moreel gezag. Meermalen is gepoogd bruggen naar elkaar te slaan door in te zien dat beide geloofsstelsels gemeenschappelijke wortels hebben in het menselijk streven naar vrede en sociale gerechtigheid, en dat beide moeten toegeven ter zake fouten te hebben gemaakt. Het reële probleem is thans hoe men in vrede naast elkaar kan bestaan, nu geen van beide elkaar binnen afzienbare tijd kan vernietigen. Beide zijden zijn realistischer geworden. Enkele opmerkingen naar aanleiding van de publikaties: | |
[pagina 827]
| |
In sommige landen, Polen en Roemenië bijvoorbeeld, is de Hoofdkerk nauw geïdentificeerd met nationale tradities en wordt haar om die reden om steun gevraagd, zij het niet onvoorwaardelijk. In andere landen, de DDR bijvoorbeeld bestaat een ongemakkelijk evenwicht tussen dogmatisme en realisme, hetgeen een bloeiend religieus leven mogelijk maakt. Alleen in Albanië wordt de religie zonder pardon onderdrukt, elders zijn het minderheidskerken die het meest te lijden hebben (Zie bijvoorbeeld ‘Bürokratische Schikanen gegen die Kirchen Rumäniens’ in Neue Zürcher Zeitung, 1/2 februari 1975, p. 5). Maar overal moet de praktiserend gelovige een prijs betalen, al was het maar dat hij zijn carrière-mogelijkheden beperkt ziet of, erger, zijn kinderen geen hoger onderwijs kunnen krijgen. En ook staan de kerkelijke leiders steeds voor het dilemma om de juiste weg te vinden tussen algehele collaboratie met de staat en rechtstreekse oppositie. De enige algemene conclusie is wel, dat de religieuze praktijk en het geloof opmerkelijk duurzaam zijn gebleken. In menig Oosteuropees land is de kerkgang veel groter dan in het Westen, en in de Sovjet-Unie ziet men met name onder de intellectuelen meer kerkgangers komen. Dat kan ten dele hierdoor verklaard worden dat de industrialisatie en secularisatie in die landen later hebben plaatsgevonden dan in westelijk Europa. Maar ook is waar dat geestelijke waarden een grotere betekenis krijgen als men onder politieke druk staat. En misschien is het ook zo, dat een monolistische machtsstructuur het zoeken naar andere gezagsbronnen stimuleert. De moraal voor het Westen is niet, dat de Kerken communistische partijen moeten steunen, ten einde zo een genezende onderdrukking uit te lokken, maar wel dat de ontspanning tussen Oost en West moet worden nagestreefd, opdat onder andere contacten kunnen worden gesmeed met Oosteuropese en Russische kerken in een geest van elkaar willen helpen en van elkaar leren. L. Bartalits | |
Boeken rond de BijbelBijbelvertalenOnlangs stuurde het Nederlands Bijbelgenootschap zoals gebruikelijk weer een persbericht rond over de diverse activiteiten die door haar ondernomen worden. Een aantal feiten lichten we er hier uit. Omdat in de laatste tien jaar het bijbelwerk flink gegroeid is heeft het N.B.G. meer kantoor- en opslagruimte nodig; om dit te kunnen financieren zal het hoofdbestuur een obligatielening van anderhalf miljoen gulden uitschrijven. Maar vooraf gaat het hoofdbestuur eerst advies vragen aan enige duizenden leden om te weten te komen in welke vorm en tegen welke rente de lening moet worden uitgeschreven. Het is voor het eerst dat het N.B.G. zijn leden - die in de afgelopen tien jaar zijn toegenomen van nauwelijks 200.000 tot ruim 280.000 - op deze wijze inspraak verleent. In dit verband is het wellicht goed eens de geweldige activiteiten te benadrukken die het Bijbelvertalen in Nederland, maar vooral over de gehele wereld heeft aangenomen. Zo blijkt uit een onderzoek, ingesteld door de Wycliff-bijbelvertalers en de Wereldbond van Bijbelgenootschappen, dat in het jaar 1974 elke zestien dagen een bijbelboek of bijbelgedeelte gepubliceerd werd dat daarvoor nooit eerder in die taal verschenen was. Tegen het einde van 1974 was er in 1549 talen ten minste één Bijbelboek gepubliceerd, 23 talen meer dan in 1973. Ongeveer 90 procent van de wereldbevolking kan op dit moment althans één Bijbelboek lezen in een van de talen die men beheerst. Volgens hetzelfde onderzoek zijn er nog ca. 4.000 talen en dialecten op de wereld waarin nog geen enkel bijbelgedeelte is gedrukt; de meeste van deze 4.000 talen worden gesproken door slechts enkele honderden mensen. Volledige Bijbelvertalingen zijn nu verschenen in 257 talen, het Nieuwe Testament bovendien in 625 talen. Als voorbeeld noemen wij Polen, waar onlangs een nieuwe vertaling van de Bijbel verscheen; theologen en taalkundigen van 8 verschillende kerken hebben 25 jaar lang aan deze vertaling gewerkt, o.a. be- | |
[pagina 828]
| |
horend tot de Hervormde Kerk, de Lutherse Kerk, de oud-katholieke Kerk en de Orthodoxe Kerk van Polen. De vertaling die tot nu toe gebruikt werd stamde uit 1632 (ongeveer de tijd dat de Statenvertaling gemaakt werd). De nieuwe Poolse vertaling is te vergelijken met de vertaling van 1951 in Nederland, vroeger de ‘Nieuwe Vertaling’ genoemd. Sedert 1972 wordt er in Polen ook gewerkt aan een vertaling van het Nieuwe Testament in de Poolse omgangstaal, te vergelijken met de Nederlandse uitgave ‘Groot Nieuws voor u’ (1972). Om van heel nabij de moeilijkheden én mogelijkheden van het (bijbel)vertalen mee te maken wijs ik op een onlangs verschenen gemeenschappelijke uitgave van K.B.S. en N.B.G.Ga naar voetnoot1. In de meest linkse kolom is de Griekse tekst van Nestle-Aland afgedrukt en vervolgens van links naar rechts: de Statenvertaling (1637), de Nieuwe Vertaling (1951), de Willibrordvertaling (1961) en Groot Nieuws voor U (1972). Met het vergelijken en bestuderen van meerdere vertalingen naast elkaar kan men al heel ver komen; het is met name een goed exegetisch hulpmiddel voor degenen die de grondtalen van de Bijbel (Hebreeuws, Aramees, Grieks) niet machtig zijn. Wie een naast elkaar geplaatst aantal vertalingen leest en herleest kan veelal vrij nauwkeurig achterhalen waar de problemen liggen. De handboeken en commentaren zullen dit, wanneer men ze raadpleegt - vaak bevestigen. Het is derhalve een uitstekend initiatief om dergelijke uitgaven op de markt te brengen, allereerst omdat het alleen de bijbeltekst zélf afdrukt, zonder verder commentaar, vervolgens omdat dé leidinggevende uitgave van 1950Ga naar voetnoot2 al heel lang is uitverkocht en ten slotte omdat de weergave van vertalingen naast elkaar gewoonweg uitnodigt, dwingt tot studie. Behalve het Matteüsevangelie is ook van het evangelie volgens Marcus een soortgelijke uitgave verschenenGa naar voetnoot3, echter zonder Grieks, waardoor er ruimte overbleef om ook de Brief aan de Efeziërs op te nemen. In beide uitgaven vindt men een kaartje waarop wordt gevraagd te zeggen welk van beide soorten (mét of zonder Grieks) men prefereert. Ik vermoed dat men aan de hand van de wensen die men binnenkrijgt soortgelijke toekomstige uitgaven met of zonder de grondtekst gaat maken. Het is maar te hopen dat het merendeel der kopers zal opteren voor uitgaven mét Grieks. | |
Katechese en liturgieDe studie van de Schrift vindt zijn meest concrete neerslag in de katechese en de prediking, zoals bijvoorbeeld moet blijken uit de serie die de Katholieke Bijbelstichting uitgeeft onder de titel ‘Van exegese tot verkondiging’, waarin nu voorlopig het 7e en laatste deeltje is verschenen van ‘Schrift op tafel’Ga naar voetnoot4, een handreiking bij de driejarige perikopencyclus van de Romeinse liturgie. Met dit 7e deeltje is de serie nu compleet en aangevuld met teksten voor rouwdiensten, trouwdiensten en zondagsfeesten, d.w.z. feesten die op zondag gevierd kunnen worden (Maria Lichtmis, Geboorte van Johannes de Doper (24 juni), het feest van Petrus en Paulus (29 juni), de Gedaanteverandering (6 augustus) en Kruisverheffing (14 september). In dit deeltje vindt men - aldus de inleiding - een algemeen register van besproken bijbelplaatsen in alle 7 deeltjes, maar dit register is nergens te kijk, hetgeen wel een blunder genoemd mag worden. De reactie op de deeltjes ‘Schrift op tafel’ is erg wisselend; ik behoor tot degenen die ze geen succes vinden. Daarvoor is het uitgangspunt - men leze het voor- | |
[pagina 829]
| |
woord op de deeltjes 9 en 10 - te simpel en te stuitend: ‘De predikant, drukker dan ooit, heeft steeds minder tijd zijn preek voor te bereiden’. Een ongehoorde uitlating over mensen voor wie prediking en alles wat erbij hoort een zeer voorname taak moet zijn. Voor bijbelonderricht aan jonge kinderen verscheen een Nederlandse vertalingGa naar voetnoot5 van een Duitse uitgave die wij reeds eerder in Streven hebben gerecenseerdGa naar voetnoot6; aangezien deze Nederlandse uitgave identiek is, lijkt er geen enkele reden aanwezig die mening te herzien of aan te vullen. Dat is wel het geval met de Toelichting bij het eerste deeltje dat ook in het Nederlands werd vertaaldGa naar voetnoot7. De tekst ervan is een getrouwe weergave van het Duitse origineel, maar de voetnoten en verwijzingen naar handboeken, commentaren e.d. zijn in de Nederlandse editie weggelaten. Een volstrekt onbegrijpelijke zaak, een ontzettende verarming, wanneer men bedenkt dat er verwezen werd naar boeken van Gerhard von Rad, Claus Westermann, Walter Zimmerli en Martin Buber; zelfs het boek van Manfred Lurker, dat in de Duitse Toelichting veelvuldig wordt geciteerd, ontbreekt in de Nederlandse Toelichting, hetgeen zeer vreemd is, aangezien dit woordenboek óók door de K.B.S. is uitgegevenGa naar voetnoot8. Zeer hoopgevend daarentegen is een Duitse uitgave over hoe men vertelling en tekening bij het Bijbelonderwijs kan gebruikenGa naar voetnoot9. Het boek, dat geschreven is voor leerkrachten die met kinderen vanaf ongeveer 8 jaar te maken hebben, is erg goed. In Duitsland is men wat dit soort (bijbel) katechetische uitgaven betreft toch wel wat verder dan Nederland. Dit boek is een antwoord op het sinds 1965 in Duitsland op gang gekomen overleg tussen bisschoppen en vakgeleerden, waarvan o.a. het ‘Zielfelderplan’ een concreet uitvloeisel is. Annelore Riedl en Günther Stachel hebben een excellent werkje, met goede voetnoten en gedegen uitwerkingsmogelijkheden aangeboden. Uitgaande dat het huidige kind een ‘televisiekind’ is hebben zij een geheel eigen tekenmethode ontwikkeld, zó eenvoudig dat het direct aanslaat; met enkele lijnen kan men het ‘basisfiguurtje’ alle elementaire standen laten aannemen die in het bijbelonderwijs vaker voorkomen (lopen, bidden, dragen, spreken). Een werkschrift dat goede mogelijkheden tot verwerking en verdieping biedt is dat van Johannes VrbeckyGa naar voetnoot10, waarbij het naar mijn mening aankomt op de presentatie en begeleiding van de docent. Een werkboek of werkschrift kan nog zo goed en uitgewogen zijn opgebouwd, wanneer de docent het niet op de juiste wijze weet te brengen en blijvend zijn leerling weet te motiveren, wordt de methode (invullen, kaartjes tekenen, de strekking van een perikope samenvatten) niet alleen een sleur, maar ook een walgelijk gebeuren. Het boek lijkt mij dan ook meer geschikt voor docenten en inleiders die eens wat ideeën willen opdoen over de wijze waarop zij inhoud en wereld van het Nieuwe Testament aan de man kunnen brengen. Veeleer dus een aanzet, een bron voor nieuwe ideeën dan een klakkeloos afwerken van alle 45 uitvoerige opdrachten. Wie slechts één uur katechese per klas per week heeft komt trouwens niet eens klaar in één cursusjaar. Een combinatie met deel II van ‘Uit de boeken van de Bijbel’ lijkt mij uitermate vruchtbaar en intrigerend. De quizvragen die het antwoordenboekje afsluiten zijn niet zo bruikbaar; het | |
[pagina 830]
| |
Nieuwe Testament aldus aan de man brengen werkt in ieder geval averechts. | |
Kerk en IsraëlTenslotte aandacht voor een aantal publikaties die zich hetzij in ruime, hetzij in engere zin bezighouden met de onderwerpen ‘joden en christenen, Kerk en Israël’. Vooreerst een bijdrage van David Flusser, hoogleraar in het jodendom tijdens de periode van de Tweede Tempel en het vroege christendom aan de Hebreeuwse Universiteit te Jeruzalem, onder de titel ‘Het Verleden’Ga naar voetnoot11. In 58 stellingen vat hij een half leven onderzoek samen t.a.v. het ontstaan van het christendom uit het jodendomGa naar voetnoot12. Flusser is in Nederland zeer bekend; samen met dr. Safrai geeft hij af en toe gastcolleges, terwijl beiden ook baanbrekend werk verrichten voor het monumentale standaardwerk ‘Compendia Rerum Iudaicarum ad Novum Testamentum’, waarvan thans deel I,1 verschenen isGa naar voetnoot13. De 58 stellingen van David Flusser lenen zich bij uitstek voor discussie en studie, m.n. door hun indringend karakter. Men kan er werkelijk niet omheen; een tweetal voorbeelden: ‘De houding van het christendom tot zijn joodse erfgoed is altijd ambivalent: enerzijds is er de wens het ware Israël te zijn, anderzijds weigert men zich met het jodendom te vereenzelvigen, laat staan met joden’ (stelling 9) en: ‘Zelfs voor de meeste christenen van vandaag is het jodendom hoogstens object van geloof, niet subject’ (stelling 49). Wie zich werkelijk op het belangrijke vraagstuk ‘jodendom-christendom’ wil oriënteren zou heel goed met de 58 stellingen kunnen beginnen. Van ds. J. Dijk, predikant bij de Gereformeerde Kerk van Amsterdam met een bijzondere opdracht t.a.v. de verhouding Kerk-Israël is onlangs een aardig boekje verschenen, een neerslag van de Israël-cursussen die hij sedert enkele jaren verzorgtGa naar voetnoot14. Het is een prettig leesbaar werkje en aan de stijl en de benadering van het vraagstuk kan men duidelijk zien dat de auteur óók de gewone lezer, de niet-theologisch geschoolde leek, in dit uitermate centrale én delicate probleem wil betrekken. Moeilijke kwesties worden niet uit de weg gegaan, getuige o.a. de diepdoordachte uitleg van Romeinen 9-11. En menigeen kan de woorden van de auteur ter harte nemen die hij aan het slot van hoofdstuk 4 neerschrijft: ‘Voor de onderlinge verhouding tussen Israël en de kerk valt het te betreuren, dat de christelijke theologie, in het algemeen gesproken, de hoofdstukken 9-11 uit Paulus' brief aan de Romeinen, meer als een interessant aanhangsel van deze brief heeft beschouwd, dan als een integrerend bestanddeel ervan. Dat heeft, onder andere factoren, mede geleid tot een proces van onderlinge vervreemding, die Paulus juist met het schrijven van deze brief aan de gemeente van Rome toen had willen voorkomen’Ga naar voetnoot15. Ook over het joodse leven, de feesten, de vestiging van de staat Israël en haar problemen, de activiteiten die in Nederland werden en worden ondernomen, dat alles kan men lezen en overdenken in dit aardige boekje. Een boekje waarbij men de achtergrond moet kennen tegen welke het geschreven is - en bij zeer weinig publikaties ben ik daar van overtuigd - is dat van Karlheinz Müller en zijn vier collega'sGa naar voetnoot16. Wij gaan even terug naar 1970, toen in een dertiental radio-uitzendingen van de Süddeutsche Rundfunk een zekere Johannes Lehmann onder de titel ‘Das Geheimnis des Rabbi J.’ een schokeffect bereikte bij vele gewone gelovigen. Naar zijn zeggen was Jezus een aanhanger geweest van de sekte van Qumran en was alles wat hij gepredikt had terug te voeren tot die sekte: | |
[pagina 831]
| |
‘Wat wij 2000 jaar voor de leer van rabbi J. hebben gehouden, was al opgeschreven vóór zijn geboorte’Ga naar voetnoot17. Van de zijde van gerenommeerde theologen volgde er een vernietigende kritiek op zijn beweringen, in Duitsland verschenen onder de titel ‘Rabbi J.’Ga naar voetnoot18, waarin o.a. de bekende Nieuwtestamenticus Rudolf Schnackenburg fel van leer trok. Dezelfde auteurs van dit boekje hebben met hun boekje ‘Jezus en de Kerk’ een aanvulling willen geven op hun aanvankelijke reactie en tevens hun bezorgdheid uitgesproken dat bij de huidige opleving van de literatuur over Jezus, de vraag naar het begin van de kerk bijna geheel buiten beschouwing blijft (p. 9). In zeer gedetailleerde bijdragen wordt over alle belangrijke problemen (bijvoorbeeld de verwachting van de nabije eindtijd, Jezus en Israël, de kring van Jezus' leerlingen, de kerk in de moderne maatschappij) gesproken, in een taal die mijns inziens slechts voor theologen toegankelijk is, mede omdat er zoveel dingen bekend verondersteld worden op het gebied van de exegese. Typisch weer een van de boeken die men zeer geconcentreerd en mediterend moet verwerken. Rest ons nog te melden dat wij wel degelijk verschil constateren in de titel van de Duitse en de Nederlandse uitgave, hoewel er bijna met dezelfde woorden is gewerktGa naar voetnoot19. Panc Beentjes |
|