| |
| |
| |
Triple Entente tegen de Sovjet-Unie
Meesterstuk van Chinese politiek
L.L.S. Bartalits
Voor het eerst sinds de Tweede Wereldoorlog staat Tokio in het centrum van een diplomatieke activiteit die voor de toekomst van Oost-Azië van groot belang kan worden. Aan dit spel achter de schermen nemen de vier grote mogendheden in het Stille-Oceaangebied deel. Japan speelt er een actieve en centrale rol in.
Het bezoek van de Russische minister van buitenlandse zaken, Gromyko, aan Tokio in januari jl. was een mijlpaal in een periode van doorkruiste onderhandelingen, die in feite het gehele pakket problemen aan de orde stelden van de relaties tussen de vier machten en het gehele evenwicht in Azië dat uit die verhoudingen zou kunnen voortvloeien. Merkwaardig genoeg kwam minister Gromyko in Tokio om het beleid te bestrijden van premier Tsjoe En-laj, die juist van het toneel verdwenen was.
De Volksrepubliek China had zich in februari 1972 verzoend met de Verenigde Staten, daarna in september 1972 met Japan. Thans worden de dimensies zichtbaar van het einddoel van het beleid van Tsjoe En-laj, dat in feite het beleid van Mao Tsje-toeng zelf is. Dat einddoel is niets minder dan het vormen van een drievoudig bondgenootschap tussen de Volksrepubliek China, de Verenigde Staten en Japan, teneinde de Sovjet-Unie in bedwang te houden.
Dat stond premier Tsjoe En-laj vanaf het begin voor ogen, zoals nu duidelijk naar voren komt. Vanaf 1969 had hij, naar het lijkt, het initiatief en de leiding genomen van dit geheel nieuwe spel. De Chinees-Amerikaanse verzoening was meer zijn werk geweest dan dat van president Nixon. Tsjoe En-laj had in de jaren 1970 en 1971 de eerste openingszetten gedaan.
Na beëindiging van de culturele revolutie was Tsjoe En-laj met Mao Tsje-toeng stevig aan de macht gebleven en daardoor in staat een gevaarlijke buitenlandse twee-frontenpolitiek - tegen de Verenigde Staten en tegen de Sovjet-Unie - te beëindigen. Tsjoe En-laj deed dat omdat hij meende dat de dodelijke bedreiging uit het noorden, uit Moskou, kwam. Tsjoe En-laj wist in 1971 Kissinger en in 1972 Nixon in Peking te krijgen en begon met hen de kaarten opnieuw te schudden. De verzoening met Japan, enkele maanden later, sprak vanzelf. In feite bestrijdt de Volksrepubliek China de militaire alliantie tussen de Verenigde Staten en Japan niet meer, maar
| |
| |
vraagt nu de handhaving van een tegenwicht tegen de Russische macht, welke inhoudt dat strijdkrachten van de Amerikaanse luchtmacht en marine in zijn nabijheid blijven.
| |
Meesterstuk in de Chinese buitenlandse politiek
Reeds vanaf het begin liet premier Tsjoe En-laj in de door Nixon en Tanaka ondertekende documenten de zogeheten anti-hegemonieclausule opnemen, wat toentertijd onopgemerkt bleef. De clausule luidt: ‘De ondertekenende partijen verplichten zich elk dat zij niet zullen streven naar het zich verzekeren van de hegemonie in de Aziatische en Stille Oceaan-regio en dat zij zich zullen verzetten tegen pogingen van elk ander land of van elke groep een dergelijke hegemonie te vestigen’.
De anti-hegemonieclausule blijkt nu een meesterstuk in de Chinese buitenlandse politiek te zijn.
De clausule verscheen na de invasie van de Warschaupactlanden in Tsjechoslowakije (in augustus 1968) voor het eerst in de Chinese documenten. Behalve in de akkoorden met de Verenigde Staten en Japan prijkt zij ook in het programma van het in 1973 gehouden negende congres van de Chinese Communistische Partij. De clausule werd bij elke mogelijke gelegenheid aangedragen bij verdragen met Aziatische buurlanden, te weten Birma, Vietnam, Noord-Korea en Maleisië.
Het is duidelijk dat het gaat om het vormen van een netwerk van landen die zich tegen Russische expansie in Azië wensen te verzetten, zodat Moskou een voet wordt dwars gezet bij de uitvoering van zijn plan een collectief veiligheidsstelsel in Azië te realiseren. De clausule zou desgewenst of zo nodig ook tegen Japan of de Verenigde Staten kunnen worden gehanteerd, maar zij is thans primair tegen de Sovjet-Unie gericht.
De Chinezen zijn inderdaad ongerust over de duidelijke winst die de Russische politiek in het Verre Oosten heeft opgeleverd. Volgens de Chinese leiders profiteert de Sovjet-Unie van de gevolgen van de Amerikaanse nederlaag in Vietnam en gebruikt zij die ter hervatting van het op omsingeling van China gerichte beleid. De Russische vloot in de Stille Oceaan is aanzienlijk gegroeid en heeft zich voor het eerst in de Indische Oceaan genesteld. Parallel hieraan verloopt het diplomatieke offensief van de Sovjet-Unie. De Russische aanwezigheid en invloed in Zuidoost-Azië en met name in Vietnam nemen toe. De voortzetting van de ontspanningspolitiek in Europa laat de Sovjet-Unie meer de vrije hand in Azië.
Volgens de Chinezen blijkt hieruit hegemonie of wil tot hegemonie. Om aan de omsingeling te ontsnappen is een verzoening met de Verenigde Staten en Japan niet voldoende: belangrijk is dat men met deze landen ook tot een progressieve coördinatie van het beleid kan komen, en wel door die landen bij te brengen dat verzet tegen de Sovjet-Unie datgene is wat hen verenigt.
| |
| |
Dit discreet te verrichten werk is niet eenvoudig, omdat een eenheid van beleid ontbreekt en vaak zig-zagsgewijs voortgang wordt gemaakt. Zo waren Tsjoe En-laj en Kissinger in 1971 nog anti-Japans. In 1972 was er sprake van een toenadering tussen Peking en Tokio, maar lagen Tokio en Washington met elkaar overhoop wegens het lanceren van een nieuwe Amerikaanse China-politiek zonder voorafgaande raadpleging van Japan. En in 1973 begon Tokio met het oog op de ontwikkeling van Siberië met de Kremlinleiders te onderhandelen.
In 1974 sloegen het Amerikaanse en Japanse beleid weer de door Peking gewenste koers in. Met name Siberië bleek voor Japan een doorgeprikte luchtbel en de Volksrepubliek China lokte Tokio naar zich toe met zijn olierijkdom, waarvan steeds meer naar Japan zal worden uitgevoerd. Japan ondertekende in 1974 een luchtvaartovereenkomst met China, wat voor de wederzijdse toenadering van groot belang was. Met de Amerikanen gaat het ook beter, vooral sinds minister Kissinger Peking liet weten dat het Amerikaanse streven naar een tweede overeenkomst met het Kremlin betreffende beperking van de strategische bewapening een hard verzet tegen het Russische expansionisme nog niet uitsluit.
Eind 1975 bleek Tsjoe En-laj's beleid aardig te zijn gevorderd in de richting van zijn doelstelling. De betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Volksrepubliek China waren (en zijn) zeer goed, getuige president Fords bezoek einde november 1975 aan Peking en zijn toespraak van 4 december in Honoloeloe, waarin onder meer een nieuwe doctrine voor het Stille-Oceaangebied werd afgekondigd.
De Japans-Amerikaanse betrekkingen zijn nog nooit zo goed geweest en de Japanners waren zelden zo gewillig de Amerikanen in hun land militaire faciliteiten te verschaffen.
Voor wat betreft de Chinees-Japanse relaties is er nog sprake van een vertraging. Het overleg over de totstandkoming van een verdrag van vrede en vriendschap is tussen beide landen goed geopend. Maar er bleef een obstakel. Japan verzet zich namelijk tegen opname van de anti-hegemonieclausule, of beter gezegd: de regering in Tokio wil hier slechts aan, indien de clausule op een sterk afgezwakte wijze wordt geïnterpreteerd.
| |
Honoloeloedoctrine
Willen de Verenigde Staten dat Japan een verdrag van vrede en vriendschap sluit met China? Washington bewaarde hierover steeds een voorzichtig stilzwijgen, vermoedelijk ingegeven door overwegingen die te maken hebben met de Amerikaanse politiek ten opzichte van de Sovjet-Unie.
Blijkens een analyse van de Japanse regering overtuigde de diplomatie van de laatste maanden (Fords bezoek aan Peking en zijn afkondiging van een nieuwe doctrine voor het Stille-Oceaangebied) de Kremlinleiders ervan dat
| |
| |
Washington en Peking samenwerken om de Sovjet-Unie te isoleren en derhalve vóór het snelle totstandkomen van het Japans-Chinese vriendschapsverdrag zijn. Toen minister Gromyko in januari jl. naar Tokio reisde was dat niet om de Japanse regering ter vervanging van het Chinees-Japans een Russisch-Japans verdrag aan te praten, maar stond dat wel in verband met Fords Honoloeloe-doctrine, hetgeen een nieuw politiek gegeven was sinds de Amerikaanse president Peking bezocht.
De door president Ford op 4 december 1975 in Honoloeloe verkondigde nieuwe doctrine kan worden samengevat als volgt: (1) het handhaven door de Verenigde Staten van een sterke positie in het Stille-Oceaangebied; (2) bevoorrechte relaties met een tot partner van de Verenigde Staten verheven Japan; (3) aanhalen van de banden met de Volksrepubliek China en gemeenschappelijke oppositie tegen elke hegemonie in Azië; (4) de Verenigde Staten blijven een rol spelen in Zuidoost-Azië; (5) Zuid-Korea wordt door de Verenigde Staten militair verdedigd; en (6) Amerikaanse economische samenwerking met de Aziatische landen.
Dat is heel wat anders dan president Nixons nogal defaitistisch gekleurde Goeam-doctrine, ontsproten uit het Vietnam-debâcle, waarin nauwelijks werd verhuld dat Amerika zich verder van Azië zou gaan losmaken. Fords Honoloeloe-doctrine erkent weliswaar dat de Amerikanen het Aziatische spel niet alleen kunnen dirigeren en de hulp van Japan en de Volksrepubliek China nodig hebben, maar deze leer is in feite veel ambitieuzer dan die van president Nixon. Het betekent dat de Verenigde Staten opnieuw een machtspositie en een directe rol in Azië opeisen. Vietnam is dan wel verloren, maar de oude verplichtingen zijn opnieuw bevestigd.
Het belangrijkste verschil is dat de Volksrepubliek China, die in Nixons Goeam-doctrine buitenspel gehouden werd, in Fords leer een centrale plaats inneemt. Bovendien bevatte Fords rede in Honoloeloe een volledige en verbazingwekkende wijziging ten aanzien van de Sovjet-Unie, over wier rol in Azië met geen woord werd gerept.
Voor Moskou, dat zich het vuur uit de sloffen loopt om te worden erkend als een van de dominerende mogendheden in Azië en het Stille-Oceaangebied, moet dat welhaast beledigend zijn. Meer nog, de Sovjet-Unie wordt impliciet in de doctrine behandeld, maar dan als potentiële tegenstander.
Bij zijn afscheid in Peking herhaalde president Ford dit punt nog eens zorgvuldig aan het banket, waar hij zei dat dit het realisme van de Amerikaanse buitenlandse politiek vertolkte.
Op een persconferentie in Peking verklaarde minister Kissinger dat het overleg tussen de Amerikaanse en Chinese staatslieden in essentie gegaan was over de internationale politiek, teneinde te zien waar het parallel lopend beleid van de twee mogendheden kan worden voortgezet.
Deze aanduiding van parallellisme, waarbij Kissinger ook wel van convergentie sprak, was veelbetekenend. In 1972 was tussen president Nixon en
| |
| |
premier Tsjoe En-laj sprake van ontspanning, maar in 1975 tussen Ford en Mao Tsje-toeng, respectievelijk Teng Hsiao-ping, van samenwerking tussen beide landen. De kwestie Taiwan was omzeild via een akkoord en de convergentie tussen beide landen bestaat voornamelijk uit verzet tegen elke poging tot hegemonie in Azië, of vrij vertaald: uit verzet tegen de Sovjet-Unie. Zo antwoordde minister Kissinger op de vraag van een journalist dat de Verenigde Staten niet, zoals de Volksrepubliek China, meenden dat een oorlog onvermijdelijk is. Kissinger voegde er evenwel aan toe: ‘Als er sprake van een militaire expansie van de Sovjet-Unie zou zijn, dan zouden de Verenigde Staten het probleem op dezelfde manier zien als de Chinese Volksrepubliek. De Verenigde Staten zijn tegen militaire expansie en als die zich zou voordoen, zullen zij zich ertegen verzetten.’
In deze politiek moet de positie van Japan worden geplaatst en dit is een van de convergentiepunten in het Amerikaanse en Chinese beleid, aldus Kissinger, die tevens opmerkte dat de twee landen hierover een sterk met elkaar overeenkomende visie hebben.
| |
Amerika en Japan
Betekent dit dat de Verenigde Staten Japan in de armen van de Volksrepubliek China drijven? Dat zonder meer doen zou te opzichtig zijn en de Kremlinleiders provoceren, terwijl door de Amerikanen naar vermindering van de spanning in Azië (en ook in Europa) wordt gestreefd. Maar een feit is dat Washington Japan geen enkel signaal heeft gegeven op te passen met het sluiten van een akkoord met de Volksrepubliek China, maar dat juist tal van gevallen bekend zijn van instemming met en zelfs aanmoediging tot ondertekening van het akkoord.
De plaats die Washington voor Japan inruimt, wordt het duidelijkst uit de rede van minister Kissinger op 19 juni 1975 voor de Japan Society in New York, zes maanden vóór de afkondiging van de Honoloeloe-doctrine. In deze zeer omzichtige toespraak zei Kissinger onder meer dat het streven naar evenwicht in de betrekkingen van Japan met de Volksrepubliek China en de Sovjet-Unie een mythe is. De minister zei voorts dat men het gevoel voor prioriteit in de betrekkingen van de Verenigde Staten met andere landen moest bewaren en een duidelijk onderscheid moest maken tussen bondgenoten en tegenstanders van Amerika. In Tokio en naar mag worden verondersteld ook in het Kremlin verwekten deze uitspraken van Kissinger enige sensatie. Voor Japan was het een uitnodiging voor Peking te kiezen en niet te pogen zowel met Peking als Moskou op goede voet te komen, omdat dit onmogelijk is. Maar uit de directe context kon ook worden gelezen dat Tokio vergeleken met Moskou en Peking het dichtst bij Washington staat.
In het bijzonder moet de aandacht gevestigd worden op het feit dat de
| |
| |
Amerikanen China's anti-hegemonieclausule hebben overgenomen en zelfs hebben gepropageerd, onder meer in het communiqué van Sjanghai van 1972 en in Fords Honoloeloe-doctrine.
Washington heeft Japan voorts van de Sovjet-Unie naar China gelaveerd bij de kwestie Siberië. Toen Tokio in 1972 en 1973 pogingen deed met de Russen in zee te gaan bij de ontwikkeling van Siberië, was een belangrijke factor op de achtergrond voor Japan de deelname van Amerikaans kapitaal in het project. Aanvankelijk leken de Amerikaanse financiers toeschietelijk, maar tenslotte lieten ze weten niet geïnteresseerd te zijn. Het project ging niet door en China werd aantrekkelijk vanwege zijn olierijkdom.
Ten slotte is duidelijk dat de geregelde gedachtenwisselingen tussen Tokio en Washington over militaire kwesties de Japanners ertoe brachten eerder in Moskou dan in Peking een bron van mogelijk gevaar te zien. Sinds Tokio en Washington op goede voet met Peking staan is het Japans-Amerikaanse veiligheidsverdrag niet langer in hoofdzaak tegen China gericht. Paradoxaal genoeg wordt China nu zelfs als een welkome bescherming beschouwd.
Voor de Amerikanen bestaat er geen ontspanning zonder macht en is het tonen van macht aan Moskou vooral in het presidentiële verkiezingsjaar noodzakelijk. Een reden te meer om een Japans-Chinees akkoord te verlangen.
Voor Moskou betekent dit dat het benaderen van Japan tevens omvat het benaderen van de Verenigde Staten en dat de aanvallen van de Sovjet-Unie op Japan aanvallen op Amerika zijn. Minister Gromyko bracht een bezoek aan Tokio om via Japan Fords Honoloeloe-doctrine, waarvan een Japans-Chinees akkoord een onderdeel zou zijn, aan te vallen.
Het is zeer opmerkelijk dat de Kremlinleiders alles in stilte hebben geregistreerd zonder één enkele keer te protesteren. Dat was ongetwijfeld niet alleen omdat de Verenigde Staten met zorg hebben herhaald de ontspanningspolitiek met Moskou te willen handhaven, maar ook omdat de Sovjet-Unie machtig is.
Een resterende vraag is nu waarom Japan, onder Amerikaanse beschutting, niet evenals Washington de anti-hegemonieclausule heeft aanvaard en voorzien van voor de Russische leiders geruststellende intentieverklaringen.
| |
Russische represailles
Naar mag worden aangenomen was minister Gromyko's bezoek aan Tokio, in januari jl., bedoeld als een laatste waarschuwing aan Japan tegen het sluiten van een vriendschapsverdrag met de Volksrepubliek China. Op zijn persconferentie van 13 januari jl. in Tokio liet minister Gromyko de Japanners weten dat het sluiten van zo'n verdrag zou betekenen dat de Sovjet-Unie haar betrekkingen met Japan opnieuw zou overwegen. Een ernstig dreigement, dat feitelijk inhield dat aanvaarding van de anti-hegemonie- | |
| |
clausule Russische represailles tegen Japan zou uitlokken.
In Tokio wordt aan diverse vergeldingsmaatregelen gedacht. Allereerst dat Moskou niet meer met de Japanse regering zou willen praten over teruggave van de voormalig Japanse Zuidelijke Koerillen, die na de Tweede Wereldoorlog in Russische handen bleven. De Sovjet-Unie zou voorts tot economische represailles kunnen overgaan; met name het zich hinderlijk ophouden in zeegebied waar Japanse vissers opereren, wat al eerder was gebeurd door de machtige en moderne Russische vissersvloot. De Sovjet-marine zou eveneens tot hinderacties kunnen overgaan, de territoriale wateren kunnen schenden of oefeningen houden vlak voor Japan; ook het luchtruim van Japan zou kunnen worden geschonden. Het leven van Japan, dat klein is en nauwelijks verdedigd wordt, zou vergiftigd kunnen worden door de Russen, zo meent men in Japan.
De zwaarste vergelding zou evenwel het vasthouden van de Zuidelijke Koerillen zijn. De Japanners zijn zeer gevoelig op dit punt en vooral de extreem rechtse propaganda heeft voor teruggave van de eilanden geijverd. Het is een explosieve territoriale kwestie. Het opgeven van de eilanden zou een Japanse premier het leven kunnen kosten tengevolge van een aanslag van een of andere terrorist. Als premier Miki al te zeer de zijde van de Volksrepubliek China kiest, zou dat hem kunnen boekstaven als de man die de eilanden kwijtraakte. In deze context weegt Gromyko's dreigement van opnieuw overwegen van de betrekkingen zwaar.
Aan de andere kant zou een Japanse politicus die de Koerillen terugwint, tot nationale held worden verheven. De Kremlinleiders zouden hieraan de voorwaarde kunnen verbinden dat Japan een vredesverdrag sluit, hetgeen de Sovjet-Unie en Japan na 1945 nooit hebben gedaan en wat zij beiden wensen. Maar paradoxaal genoeg hebben de Russen nooit van dit onfeilbare instrument, dat Japan van de Volksrepubliek China zou kunnen wegdrijven, gebruik gemaakt. Minister Gromyko weigerde tijdens zijn bezoek aan Tokio in januari jl. categorisch de Zuidelijke Koerillen ter discussie te stellen. Moskou is klaarblijkelijk vastbesloten deze eilanden nooit aan Japan terug te geven.
De bereidheid werd nog verminderd, toen de Japans-Russische onderhandelingen over de ontwikkeling van Siberië mislukten. Minister Gromyko zelf schreef in het tijdschrift Kommunist van oktober 1975 dat de Japanse aanspraken op de Zuidelijke Koerillen ongefundeerd waren en door Moskou eenvoudig werden verworpen. Van een soortgelijke strekking was ook een krachtige verklaring van de regering van de Sovjet-Unie van 17 juni 1975.
| |
| |
| |
Russische concurrentie met China
De hardere houding van de Sovjet-Unie bij haar zogenaamde vredesoffensief in Azië vanaf 1975 werd ingegeven door het Amerikaanse Vietnam-fiasco en het slagen van de Conferentie over Europese Veiligheid en Samenwerking, die de Sovjet-Unie de vrije hand bood in het Verre Oosten. Vanaf dat ogenblik werd de concurrentie met de Volksrepubliek China om Japan in te palmen opgevoerd, waarbij het Kremlin het erom te doen was koste wat kost te voorkomen dat een drievoudig anti-Russisch bondgenootschap werd gesloten tussen de Volksrepubliek China, Japan en de Verenigde Staten.
De Sovjet-Unie wierp zich merkwaardig genoeg hiertegen niet in de strijd. Minister Gromyko deed tijdens zijn bezoek in januari jl. aan Tokio slechts twee voorstellen: op korte termijn een verdrag van vriendschap en goede nabuurschap en op lange termijn de constructie van een collectief veiligheidssysteem, zoals door Leonid Brezjnev was geopperd. Beide aanbiedingen werden in Japanse regeringskringen met cynisme beoordeeld en door premier Miki en minister van buitenlandse zaken Miyazawa beleefd van de hand gewezen. De Japanse en Russische onderhandelaars kwamen overeen dat men het oneens was, zonder stimulansen voor een verbetering in te bouwen.
Tenslotte liet Gromyko een dreigen met represailles achterwege. Hij was nog maar net vertrokken of premier Miki verklaarde in de buitenlandsepersclub dat het bezoek van de Russische minister van buitenlandse zaken geen enkele invloed zou hebben op het aangaan van een Chinees-Japans verdrag, dat hij nu zo gauw mogelijk zou sluiten, en dat hij het volledig met minister Kissinger eens was dat het streven naar evenwicht in de betrekkingen van Japan met de Volksrepubliek China en met de Sovjet-Unie een mythe is. Men kan zich voorstellen wat een schok die verklaring in het Kremlin veroorzaakte.
Met deze aankondiging van premier Miki zelf werd een zeer belangrijke wijziging in de Japanse politiek wereldkundig gemaakt, te weten: Japan zou met de Volksrepubliek China in zee gaan, ondanks Russische dreigementen. Deze beleidsombuiging was in Japan al geruime tijd voorbereid en niet zonder moeite. In het kabinet Miki was overeenstemming bereikt over ondertekening van het Chinees-Japanse verdrag en ook de andere Japanse politieke leiders waren het erover eens. Hiervoor waren zes maanden van discussies nodig geweest met de Volksrepubliek China en met de Japanse rechtervleugel over de interpretatie van de anti-hegemonieclausule. Men wilde een anti-Russische uitleg van deze clausule vermijden.
Meer nog dan premier Miki bewerkte minister van buitenlandse zaken Miyazawa zijn partij (de liberaal-democratische partij) en met succes. Miyazawa formuleerde in vier punten de uitleg die Japan aan de anti-hegemonie- | |
| |
clausule wenste te geven, kort samengevat: (1) zij mag niet met name, noch in het bijzonder tegen de Sovjet-Unie gericht zijn; (2) zij mag Japan niet tot gezamenlijke actie met de Volksrepubliek China verplichten; (3) zij moet verenigbaar zijn met het Handvest van de Verenigde Naties; (4) zij moet gelden voor de wereld in het algemeen en niet alleen in Azië.
Premier Miki vatte dit samen in de uitspraak dat verzet tegen elke hegemonie een vredesbeginsel is dat in de internationale politiek algemeen wordt aanvaard.
Met minister Gromyko was in Tokio uitvoerig over de vier punten gesproken en hem was ook verteld dat de Japanse regering van plan was de anti-hegemonieclausule te aanvaarden, maar niet volgens de uitleg die Peking eraan gaf.
De vraag is nu wat de Volksrepubliek China zal doen. Peking heeft een bijna onfeilbaar middel om Tokio aan zich te binden, namelijk door te aanvaarden dat Japan een andere uitleg aan de anti-hegemonieclausule geeft, zodat het akkoord gesloten kan worden. Een andere houding kan zijn: moeilijk gaan doen over deze eigen Japanse interpretatie en met een akkoord wachten tot gunstiger tijden. Als de Chinezen Japan echter laten toehappen, zou dat voor Peking een geweldloos middel tegen de Sovjet-Unie zijn van groot politiek gewicht, dat gunstig is voor de politiek en propaganda van de Volksrepubliek China.
Het lijkt onjuist te veronderstellen, zoals in de Verenigde Staten en West-Europa wordt gedaan, dat minister Gromyko Japan door zijn ontoegeeflijkheid in de armen van China heeft gedreven. Japan liet in feite al geruime tijd het beginsel van een streven naar evenwicht in de relaties van Japan met de Volksrepubliek China en met de Sovjet-Unie vallen. Gromyko's bezoek was echter geen mislukking. De vier punten van minister Miyazawa betreffende de eigen Japanse uitleg aan de anti-hegemonieclausule zijn goeddeels het resultaat van zijn onderhandelingen geweest en de dreigementen zullen er zonder twijfel toe leiden dat Japan zonder compromis vasthoudt aan de eigen interpretatie. Als het Japans-Chinese verdrag nog zou stranden, dan zal blijken dat minister Gromyko zijn tijd in Tokio niet heeft misbruikt.
De recente gebeurtenissen brengen het gehele schaakspel tussen Peking, Tokio, Washington en Moskou aan het daglicht; het gaat erom namelijk of het lukt drie grote machten tegen een vierde te bundelen. De Chinese leiders mikken openlijk op zo'n triple entente. De Verenigde Staten spelen een spel dat ertoe kan leiden dat ook in Azië een détente tot stand komt welke in hoofdzaak op macht berust. Japan, dat militair zwak is en politiek en qua sentiment pacifistisch, wil met kracht vermijden dat zijn verdrag met China hem tot een derde bouwsteen van een anti-Russisch blok maakt. Tokio wil een bijdrage tot ontspanning en geen nieuwe spanning in Azië en geeft de voorkeur aan de Volksrepubliek China boven de Sovjet-Unie.
De vraag is of van de Japanse politiek geen onmogelijke toeren worden ge- | |
| |
vergd, dan wel of binnenlandse complicaties de zaak niet kunnen verstoren. De moeilijke positie van Japan op dit ogenblik doet denken aan die in de jaren 1939-1940, toen het eilandenrijk, eveneens in verwarring gebracht, een weg zocht temidden van de toenmalige allianties. Men behoeft niet ver te gaan met het zoeken naar historische overeenkomsten. Maar wellicht heeft er sinds die tijd niet meer zo'n belangrijk en interessant diplomatiek gevecht plaatsgevonden als nu in de Japanse hoofdstad wordt gevoerd.
|
|