Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 721]
| |||||||||||||||||
West-Europa, 160 miljoen jaar geleden
| |||||||||||||||||
Een ander EuropaLand en zee waren, 160 millioen jaar geleden, anders verdeeld dan nu. Om | |||||||||||||||||
[pagina 722]
| |||||||||||||||||
een kaart te ontwerpen van het toenmalige Europa, moet men beginnen met rigoureus te schrappen wat jonger is dan 160 millioen jaar. De vaste steunpunten voor deze kaart zijn de gebergten, die ouder zijn dan 160 millioen jaar. Deze formaties zijn alle van palaeozoische datum, aangezien tijdens het Mesozoicum geen of nauwelijks sprake was van gebergtevorming. In dit opzicht was het Mesozoicum een uitgesproken stille en rustige tijd, die hoofdzakelijk gekenmerkt werd door een afwisselend op- en afgaan van de zee op ondiepe delen van het vasteland.
Figuur 1: West-Europa, 160 miljoen jaar geleden
donker = vasteland wit = zee K = koralen De Ammonieten leefden uitsluitend in het zoute water van de zee. De koppeling tussen zee en Ammonieten ligt dermate vast, dat elk terrein waar men | |||||||||||||||||
[pagina 723]
| |||||||||||||||||
thans Ammonieten vindt, vroeger tot de zee behoord moet hebben. Voor de kaart komt dit neer op het intekenen van ‘zee’ overal waar geen west-europees PalaeozoicumGa naar voetnoot3 te vinden is. Boven de zee verhieven zich het Scandinavisch schild, de Schotse Hooglanden, Zuid-Ierland, Wales en Cornwall, Bretagne, het westelijk deel van het Iberisch schiereiland, het franse Centraal Massief, de Ardennen (die naar het westen tot Londen doorliepen en naar het oosten Berlijn naderden), de Harz, de Vogezen en het Zwarte Woud. Omdat daar toen geen zee was, zijn er nu ook geen Ammonieten te vinden. Niet elke zee was echter voor deze dieren geschikt. Met behoorlijke waarschijnlijkheid wordt aangenomen, dat de diepzee voor hen (althans voor de meesten onder hen) niet toegankelijk was. Om de kaart te vervolledigen zouden we bijgevolg nog over fossiele dieptemeters moeten kunnen beschikken. Hiertoe dienen de sponzen en de koralen, die alleen in ondiep water gedijen en bovendien alleen in zeewater groeien, dat minimaal 25° warm is. Vandaar dat deze dieptemeters tevens als fossiele thermometers te gebruiken zijn. De gebieden, die op de kaart gemerkt zijn met de K (van koralen), zijn de beste - zo niet de enige - woongebieden van de Ammonieten. Tot zover levert de kaart geen bizondere problemen op. Wel moeten wij bedenken, dat de hoge temperatuur, die inmiddels voor het zeewater is vastgesteld, wijst op een tropisch klimaat van West-Europa in die dagen. Maar na de 4 ijstijden, die wij in het laatste millioen jaar achter de rug hebben, zijn wij toch enigszins vertrouwd met het denkbeeld van aanzienlijke temperatuurschommelingen in onze streken. Twee gegevens echter, die op onze kaart ontbreken, zijn zonder meer onthutsend. Op de eerste plaats mist men op het gebied van het huidige Zwitserland: de Alpen. In hun plaats treffen wij op de kaart een diepe zee (zonder koralen). Inderdaad zijn de Alpen een tertiair gebergte, ontstaan vanaf ongeveer 60 millioen jaar geleden, d.i. 100 millioen jaar na de periode die wij thans op het oog hebben. Nòg onthutsender is vervolgens het ontbreken van de Atlantische Oceaan, die momenteel toch niet over het hoofd gezien kan worden. Wie deze Oceaan op de kaart weglaat, moet wel over grondige gegevens beschikken. Sinds een tiental jaren is dit inderdaad het geval. In geologische kringen is een nieuwe visie op onze aarde ontwikkeld, die zo ingrijpend is, dat men terecht kan spreken van een herontdekking van onze aarde.Ga naar voetnoot4 De geschiedenis van de Atlantische Oceaan is niet te achterhalen zonder de gebeurtenissen elders op aarde aan een onderzoek te onderwerpen. Door ingrijpende veranderingen in de samenstelling van de aardkorst zijn sommi- | |||||||||||||||||
[pagina 724]
| |||||||||||||||||
ge oceanen vernietigd en elders andere oceanen ontstaan. De Noord-Atlantische Oceaan maakt deel uit van een aardkorst-vernieuwing, die ongeveer 150 millioen jaar geleden begon, d.i. 10 millioen jaar nà het bloeitijdperk van de Ammonieten. Destijds sloten Noord-Amerika, Canada en Groenland onmiddellijk aan bij West-Europa, zonder IJsland, dat slechts 15 millioen jaar geleden ontstond. Om enig inzicht te verwerven in deze toestanden, moet eerst de geologische bouw van de continenten ter sprake worden gebracht. | |||||||||||||||||
Bouw van een continentDe overgang tussen oceaan en vasteland volgt overal ter wereld een vast schema ((fig. 2). Tot een diepte van maximaal 500 meter buiten de kust daalt de bodem geleidelijk. Daarna volgt een opvallend steile helling naar de diepzeebodem, die hoofdzakelijk uit basalt bestaat. Op de ondergrond van het basalt is een pakket sedimenten afgezet, dat in de Atlantische Oceaan nooit ouder is dan 150 millioen jaar. Dit is een eerste sterke aanduiding, dat de Atlantische Oceaan niet op een lang geologisch verleden kan beogen. magma = hete plastische massa
basalt = een hard, zwaar, drukvast, fijnkorrelig, donkerkleurig gesteente graniet = magmatisch gesteente, vermengd met sediment en gestold onder de oppervlakte sediment = alles wat achterblijft na vervoer door het water, het ijs en de wind Onder de oceanen is de vaste aardkorst slechts 50 KM dik; op het vasteland is de aardkorst gemiddeld tweemaal zo dik. Het basalt van de zeebodem duikt onder een laag van graniet door.Ga naar voetnoot5 De harde en starre basaltschollen | |||||||||||||||||
[pagina 725]
| |||||||||||||||||
drijven volgens Wegener op taai-vloeibaar magma, dat onder hoge druk en hoge temperatuur plastisch is geworden. Schollen, waarop een continent gemonteerd is, vervoeren dit continent zoals een reiziger vervoerd wordt op een roltrap. Alfred Wegener (1880-1930) is niet de enige noch de eerste die dergelijke denkbeelden geopperd heeft, maar hij is wel de voornaamste pleitbezorger van deze hypothesen geweest. Deze geniale en heldhaftige geleerde was van huis uit een metereoloog. Zijn belangstelling ging vooral uit naar de laagsgewijze opbouw van de atmosfeer, het ontstaan van tornado's en windhozen en de oorzaken van het weer. In 1906/1907 nam hij deel aan een deense expeditie naar Groenland. In 1912/1913 trok hij dwars door Groenland heen, op zijn grootste breedte. Na metereologie gedoceerd te hebben in Marburg en Hamburg, werd hij in 1924 hoogleraar in het oostenrijkse Graz. De onvoorstelbare ontberingen, waaraan men blootgesteld wordt op de 1800 mete dikke ijskap, die Groenland bedekt, de temperatuur, die tot 50° onder nul kan dalen en de transportproblemen met honden of paarden, schrokken hem blijkbaar niet af. Want in 1930 ondernam hij een eigen expeditie, weer naar Groenland. Tegenslagen op deze tocht zorgden voor een achterstand van 6 weken op het schema. Dit dreigde noodlottig te worden voor 2 man, die midden op Groenland overwinterden. Als hun petroleum op raakte werd hun bevriezingsdood onvermijdelijk. Om aan deze 2 expeditieleden een voorraad van 1,3 liter per dag te verzekeren, laste Wegener een extra tocht in naar hen toe. Hij heeft de heenweg volbracht, maar is op de terugweg bezweken en werd door een Eskimo 1 meter onder het ijs begraven. Na het verschijnen van zijn boek (1915) heeft Wegener geen furore gemaakt met zijn ‘drijvende continenten’. Met de in academische kringen gebruikelijke naijver werd opgemerkt, dat Wegener tenslotte maar een meteoroloog was en geen geoloog. Gedurende een halve eeuw beperkten de handboeken zich tot het vermelden van enkele gegevens, die ten gunste van een ‘continental drift’ aangevoerd konden worden: zo b.v. de kustlijnen van Zuid-Amerika en Afrika, die in elkaar passen als de stukken van een legpuzzel en ook de geologische en biologische overeenkomsten tussen deze beide continenten, maar het was volgens de handboeken toch niet meer dan een geestrijke inval, die niet door exacte gegevens hard te maken was. Specialisatie blijft altijd de tegenvoeter van generalisatie en er is altijd moed nodig om tegen de heersende mening in de gaan.Ga naar voetnoot6 Het verklaringsmodel, dat tot voor kort de geologische verschijnselen tot samenhang moest brengen, staat op naam van Elie de Beaumont (1798-1874), de schepper van de geologische kaart van Frankrijk. Deze vergeleek | |||||||||||||||||
[pagina 726]
| |||||||||||||||||
de oneffenheden van het aardoppervlak met de rimpelingen van een uitdrogende appel. Zijn geologisch model steunde op vier stellingen:
De alternatieve stellingen van Wegener zijn als volgt samen te vatten:
Het boek van Wegener bevatte overigens voldoende zwakke plekken, met name inzake de aard en de omvang van de enorme krachten, die nodig zijn om continenten te verplaatsen. De tegenstanders hebben niet nagelaten hierop aan te haken.Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||
Nieuwe feitenPalaeomagnetisch speurwerk van het laatste decennium en diepzee-onderzoek, dat onlangs in alle oceanen is verricht, hebben nieuwe en harde feiten ten gunste van Wegeners opvattingen aangedragen. In de vierde en laatste editie van zijn boek verwijst Wegener o.a. naar de belangwekkende onderzoekingen, die de Utrechtse hoogleraar F.A. Vening Meinesz (1887-1966) heeft verricht vanuit een nederlandse duikboot. Afwijkingen van de zwaartekracht werden door hem gemeten in verschillende oceanen. Hierdoor kwam vast te staan, dat de oceaanbodem alles behalve vlak is en een andere samenstelling heeft dan de continentale aardkorst (fig. 1). Bovendien ontwikkelde Vening Meinesz hanteerbare denkbeelden over de krachten, waarover het magna beschikt ten behoeve van het verschuiven der continenten. Hij stelt hiervoor de convectiestromen aansprakelijk, die ontstaan door afkoeling onder het gestolde basalt en aanvoer van warmte uit de diepere regionen van de aardmantel. | |||||||||||||||||
[pagina 727]
| |||||||||||||||||
In Nature van 1963 verscheen vervolgens een opzienbarend artikel, dat door de huidige geologen als een mijlpaal in hun vak wordt beschouwd. De auteurs zijn Fred Vine, toen nog student in Cambridge en zijn mentor Drummond Matthews. Volgens hen moet het basalt, dat in een rekspleet van de oceaan naar boven welt, links en rechts van de spleet in dezelfde volgorde aangetroffen worden. Naarmate men de spleet nadert, moet het basalt steeds jonger zijn; en naarmate men zich verder van de spleet verwijdert, moet men steeds ouder basalt aantreffen. Deze opeenvolging moet bovendien links en rechts van de spleet gelijk zijn. Ingenieus palaeomagnetisch onderzoek heeft deze toestanden bevestigd, gebruikmakend van het feit, dat het basalt van de oceaanbodem ijzerhoudend is. Voordat het basalt aan de oppervlakte stolt, schikt het ijzer zich in de richting van het aardmagnetisch veld. De noordpool van het aardmagnetisme is echter niet stabiel en keert soms 180° om. De data van 9 ompolingen in 3,6 miljoen jaar zijn bekend en geven zodoende aanwijzingen omtrent de ouderdom van het basalt. Volgens berekeningen van Vine en Matthews verbreedt de Atlantische Oceaan zich jaarlijks met 1 cm aan elke zijde van de spleet, in totaal dus met 2 cm per jaar. Pas in de laatste jaren is eveneens het diepzee-onderzoek op gang gekomen vanuit het boorschip Glomar Challenger. Dit schip, dat met wisselende multinationale teams van onderzoekers wordt bemand, is uitgerust met een uniek, computer-bestuurd systeem, dat een vaste positie verzekert in een zee, die te diep is om te ankeren. Zo konden boorkernen naar boven worden gebracht tot dieper dan 1 km uit een zeebodem, die zelf dieper was dan 6 km. Het boorschip heeft tal van gegevens aangedragen, die in fig. 2 en 3 zijn verwerkt. Deze en dergelijke gegevens hebben Wegeners vermoedens hard gemaakt. De meeste geologen zijn thans om. Er is geen moed meer nodig om Wegener bij te vallen. Vandaar dat de bijval nagenoeg algemeen geworden is. | |||||||||||||||||
De schollenVolgens het nieuwe beeld van de oude aarde is de gehele aardkorst samengesteld uit diverse schollen, wier randen uiteengaan, langs elkaar heen schuiven of op elkaar botsen. Doorgaans houden de schollen elkaar wel in evenwicht, maar op verschillende plaatsen en op verschillende tijden wordt een evenwichtsverstoring toch abrupt ingehaald. Dit doen de aardbevingen en vulkanische uitbarstingen. Voorspellingen omtrent het te verwachten tijdstip van deze huiveringwekkende verschijnselen schijnt binnen het bereik te komen van seismologen. Maar dat moet nog blijken. De plaatsen echter die door deze evenwichtstoringen worden bedreigd, kunnen met voldoende zekerheid worden aangewezen. Vulkanische en aardbevingen volgen nl. een liniair patroon, dat de ligging van de scholranden aangeeft. Het gaat inder- | |||||||||||||||||
[pagina 728]
| |||||||||||||||||
daad om de rand van de schollen. In Nederland wonen wij zo ver van de randen verwijderd, dat deze verschijnselen ons nauwelijks bereiken. Maar wie op of bij een scholrand woont, moet steeds op zijn hoede zijn.
Figuur 3:
Schema van een rekspleet, die midden door de oceaan loopt tussen twee schollen. Uit de diepe mantellaag stroomt vloeibaar materiaal naar boven, dat de spleet toedekt en aan de randen omhoogkrult tot een onderzeese bergrug. Aan de andere zijde botst de schol tegen de aardkorst en schuift in een trog onder het continent door, waardoor de aardkorst wordt opgeduwd. Voor de kust van Chili ligt o.a. een trog die 7 km diep is. Spectaculaire scholranden zijn de midden-oceanische bergruggen, die door een diepe spleet doorsneden worden in de lengte. Dit is de plaats waar de schollen uiteenwijken. Om deze rekspleten toe te dekken, wordt uit de aardmantel nieuw materiaal toegevoerd, dat als gestold basalt nieuwe oceaanbodem aanmaakt. Als deze verbreding van de zeebodem ongehinderd voortging, zou de aarde natuurlijk voortdurend in om vang moeten toenemen. Dit is echter niet het geval. Want er zijn ook plaatsen, waar de schollen niet uiteenwijken maar op elkaar botsen. Dit gebeurt met name aan de randen van de pacifische schol, die als een vuurring de Stille Oceaan omgeeft. Bij deze botsingen met andere schollen, die niet wijken, verdwijnt scholrand-materiaal in diepe onderzeese troggen; zo ontstaat onder de continenten het graniet, waarop de sedimenten van de aardkorst rusten. Schollen zonder continent kunnen in hun geheel in een trog verdwijnen. Waar schollen continenten dragen, wordt materiaal van de scholrand bij de botsing ook naar boven gedrukt: zo ontstonden o.a. de Alpen, de Andes en de Himalaya,Ga naar voetnoot8 om slechts deze jonge, tertiaire gebergten te noemen. Deze onderwerpen, die hier slechts summier worden aangeduid, zijn wellicht toch voldoende om enig inzicht te verwerven in het ontstaan van de | |||||||||||||||||
[pagina 729]
| |||||||||||||||||
Atlantische OceaanTegen het einde van het Palaeozoicum (225 miljoen jaar geleden) werd een periode van gebergtevorming afgesloten, die een maximale samenhang van continenten tot stand had gebracht. Tijdens het daarop volgende Mesozoicum begon opnieuw een continentale verbrokkeling langs verschillende grote scheuren. Een van deze scheuren werkt thans nog na in de Atlantische Oceaan. Deze scheur, die zijn sporen o.a. nalaat in de merkwaardige steile vasteland-randen van fig. 1, begon - 135 miljoen jaren geleden - ergens tussen Vuurland en Kaap de goede Hoop en verbreedde zich voortdurend tussen het huidige Brazilië enerzijds en West-Afrika anderzijds. Maar de eenmaal in beweging geraakte schollen, waarop Zuid-Amerika en Afrika steeds verder afdreven, begonnen daarna ook afstand te scheppen tussen Noord-Amerika en Europa. Dit was de aanvang van de Noord-Atlantische Oceaan. GroenlandGa naar voetnoot9 dat zich - uiteraard met Canada - op de amerikaanse schol bevond, is thans over een breedte van 1200 km van Schotland afgedreven. Diepzee-onderzoek heeft inmiddels nauwkeurige gegevens verschaft over de de mid-atlantische rug, die over de gehele lengte van de Atlantische Oceaan is terug te vinden. De diepe spleet tussen de mid-atlantische rug is de huidige scholrand tussen Noord- en Zuid-Amerika enerzijds en Afrika en Eurazie anderzijds. Op en om de mid-atlantische rug concentreren zich de zeebevingen en de vulkanische uitbarstingen. 15 miljoen jaar geleden woedde het vulkanisme zo hevig tussen Groenland en Schotland, dat door een overvloed van lava de mid-atlantische rug boven de zeespiegel uitstak. Dit is IJsland, een van de zeldzame plekken, waar men droogvoets over de mid-atlantische rug kan wandelen. De wording van de Atlantische Oceaan zou beter te begrijpen zijn, als er heden ten dage nog oceanen waren, die in hun aanvangsstadium verkeren. Dit is inderdaad het geval. Het oude afrikaanse continent vertoont nl. in zijn oostelijk deel een opmerkelijke scheur, de Great Rift Valley, die de geologisch-geïnteresseerde Afrika-reiziger niet over het hoofd kan zien. Deze ‘rift’ begint bij het Tanganyika-meer, vertakt zich rondom het Victoria-meer en koerst daarna naar de golf van Aden, om zich voort te zetten door de Rode Zee en zich bij het Sinaitisch schiereiland splitst in de golf van Suez en de golf van Akaba. Nog verder noordwaarts kan men zijn loop vervolgen door | |||||||||||||||||
[pagina 730]
| |||||||||||||||||
de Dode Zee, het Jordaandal en het meer van Tiberias, om te eindigen in de heerlijke Beeka-vlakte tussen het Libanon- en Anti-Libanongebergte. Vulkanisme en aardbevingen zijn langs deze route weer goed vertegenwoordigd. Het deel van de Great Rift Valley, dat nu onder het water van de Rode Zee doorloopt, is precies wat wij zoeken: het jeugdstadium van een oceaan. De verwijdering tussen Afrika en het Arabisch schiereiland gaat nl. nog steeds door. Als deze beweging niet gestopt wordt, zal hier over 100 millioen jaar een behoorlijke oceaan te vinden zijn. Een beginnende Atlantische Oceaan, nog niet breder dan de huidige Rode Zee, doet vreemd aan. Hoe lang is dat geleden? Wanneer de afstand van 1200 KM. tussen Groenland en Schotland afgelegd wordt met een gemiddelde snelheid van 2 cm. per jaar, dan wordt de huidige toestand bereikt in 60 millioen jaar. Dit getal kunnen wij aanhouden voor de leeftijd van de Noord-Atlantische Oceaan. Wij staan dan bij de aan vang van het Tertiair, waarin - zoals reeds vermeld is - opnieuw gebergtevorming op gang kwam na het in dit opzicht rustige Mesozoicum.Ga naar voetnoot10 Wij moeten nu terug naar het leven op aarde in die kalme tijd, toen de ondiepe zeeën van onze europese schol beurtelings droog vielen en daarna weer onderstroomden. En dit alles in een voor ons onwezenlijk tropisch klimaat van West-Europa. Het leven bleef toen beperkt tot planten en dieren. Vòòr het verschijnen van de Heidelbergmens, de eerste Europeaan, zouden nog meer dan 159 millioen jaar verstrijken. | |||||||||||||||||
Leven op het landDe toenmalige landflora bestond goeddeels uit mossen, varens en paardestaarten, die al eerder op aarde inheems waren. Zij werden overwoekerd door bomen met een jonger verleden als varenpalmen, Ginkgo-achtigen en flinke naaldbomen. De plantenetende dieren moesten het daar mee doen, want er was b.v. geen gras. Alle bedektzadigen, waartoe o.a. ook het gras behoort, ontbraken. Dit is voor ons zeer onwennig, omdat de bedektzadigen thans met 250.000 soorten present zijn. Op bescheiden schaal - zoals altijd in het begin - meldden zich de eerste bedektzadigen pas tijdens het Krijt, d.i. tegen het einde van het Mesozoicum. De landfauna was vertegenwoordigd door de onverslaanbare Insekten; de Amfibieën hadden hun grootste bloei reeds achter de rug. Ook enkele kleine zoogdieren, ter grootte van een muis of een kat, waren voorhanden; hun | |||||||||||||||||
[pagina 731]
| |||||||||||||||||
groep ging een grootse toekomst tegemoet. Vogels ontbraken, maar zij zouden niet lang na deze tijd hun entree maken met de oervogel, Archeopteryx, ter grootte van een kraai. De meest kenmerkende groep voor deze tijd en de meest indrukwekkende van formaat waren ongetwijfeld de reptielen, die toen het toppunt van hun bloei beleefden. Natuurlijk waren niet alle reptielsoorten tegelijk even welvarend. Er waren nog geen echte slangen, weinig schildpadden en hagedissen, wel veel krokodillen. Een uiterst opvallend tijdverschijnsel waren de vliegreptielen, die op insekten joegen. Nooit maakten zij het beter dan toen. En dan de Dinosauriërs, de geweldenaars van die dagen, die hun stempel drukten op het europese landschap. Zij kwamen voor in diverse uitvoeringen: 60 cm was de kleinste maat, indrukwekkende giganten van 42 meter verschenen eveneens ten tonele; exemplaren van alle tussenliggende maten waren voorradig. Sommigen liepen op 2 poten, andere op 4. De meesten voedden zich met de tropische planten, die al vermeld zijn; anderen aten de kleine zoogdiertjes op of hun plantenetende mede-Dinosauriërs. In het tijdsbestek van 160 miljoen jaar wordt kennelijk niet alleen de aardkorst aan ingrijpende wijzingen onderworpen, ook het europese landschap blijkt vatbaar voor een totaal andere ‘way of life’. | |||||||||||||||||
Leven in de zeeOver het leven in de oude oceaan, op de kaart aangegeven in het gebied van het huidige Zwitserland, valt weinig te melden. De oude oceaanbodem met de bijbehorende fossielen is deels door troggen verdwenen onder het continent en deels in de Alpen opgeduwd. Om nog iets terug te vinden van het leven in de voormalige diepzee, moet men een goed palaeontoloog en tevens een goed alpinist zijn. Wij beperken ons tot enkele aanduidingen van het leven in de ondiepe zee van tropisch West-Europa. De zeeflora bestond uit Zweepdiertjes, Kiezelwieren en Groenwieren. Zij dienden als voedsel voor de dieren en hielden het zuurstofgehalte van het water op peil. De mariene fauna was ontstellend rijk. Er leefden toen meer koralen dan er vroeger of later ooit geweest zijn. Verder treffen wij Foraminiferen, Straaldiertjes, Afgietseldiertjes, Sponzen, Holtedieren, Schaaldieren, Mosdiertjes, Brachiopoden, Stekelhuidigen en een weelde van Belemnieten, slakken en tweekleppige schelpdieren. Daaronder waren met name de oesters oververtegenwoordigd. De visstand was behoorlijk voorzien. Maar de vissen werden wel ingetoomd door de zeereptielen, die evenals de landreptielen veelal van vervaarlijk formaat waren. Alls wat in zee leefde werd echter - zowel in aantal als in vormenrijkdom - overklast door de Ammonieten, die uitgegroeid zijn tot de meest represen- | |||||||||||||||||
[pagina 732]
| |||||||||||||||||
tatieve vertegenwoordigers van hun tijd. Daar zij weinig kieskeurig waren, vonden zij voedsel te over: visjes, kleine schaaldieren en aas. De temperatuur van het water was voor hen behagelijk. Hun uitwendige schelp bood afdoende bescherming tegen vijanden en de voortplanting functioneerde voortreffelijk. De gelukkigste tijd, die zij ooit hebben meegemaakt, vonden zij 160 millioen jaar geleden, zowel in onze streken als over de gehele wereld. Zij kregen de ruimte. Hun bewegingsvrijheid kan afgelezen worden uit de kaart van fig. 1. Van noord tot zuid zwommen zij door Engeland over de gehele lengte. Behalve Bretagne en het Centraal Massief was nagenoeg geheel Frankrijk voor hen bereikbaar. De Noordzee was vrij. Enkele millioenen Ammonieten zijn daar nu nog in de bodem bewaard. Met uitzondering van de kop van Jutland konden zij over geheel Denemarken terecht. Ammonieten, die aan de noordkust van de toenmalige Ardennen leefden, zijn momenteel helaas onbereikbaar, omdat zij in lagen bewaard worden, die inmiddels te diep gezonken zijn. De Ammonieten, die aan de zuidkust van de Ardennen leefden, zijn nog bewaard in lagen, die aan de oppervlakte komen in Noord-Frankrijk, Zuid-Luxemburg, in Duitsland en natuurlijk in de Zwitserse Jura, die zijn naam gegeven heeft aan dit geologisch tijdperk. Wie de Ammonieten, hun tijdgenoten en hun levensmilieu tracht te overzien, moet wel tot de slotsom komen, dat men in Europa nog heel anders kan leven dan thans gebruikelijk is. |
|