Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 690]
| |
Lastige vrijheidGa naar voetnoot*
| |
Vrijheid of determinisme: wie heeft wat te bewijzen?Wat nu, indien het ‘probleem’ van de vrijheid tot nu toe altijd verkeerd gesteld zou zijn? Zowel verdedigers als tegenstanders van het bestaan van de | |
[pagina 691]
| |
vrijheid - van de mens, van de wil, van de geest - schijnen akkoord te gaan over de noodzaak, deze stelling te bewijzen, eerder dan de stelling van een onvoorwaardelijk heersend determinisme. Vrijheid geldt als iets positiefs, als een buitengewoon vermogen, als macht, als uitnemendheid, als ideaal. Dit gaat wel eens zo ver dat aanhangers van de leer van de vrijheid bijwijlen, alleen al door de vermelding van determinismen, invloeden en motieven, die de vrijheid van een besluit beperken, zich verplicht voelen daartegen te polemiseren. Alsof het voor deze leer niet zou volstaan, dat er steeds nog enige vrijheid blijft bestaan, ook al zou het grootste deel van ons handelen gedetermineerd zijn en zou men van de vrijheid slechts zelden gebruik maken. Waarom toch wordt de vrijheid in het algemeen zo geïdealiseerd en tot een voorstelling van volstrekte macht verheven, zodat haar bestaan een hoogst onzekere, veeleisende stelling wordt, die tal van bewijzen behoeft? Of vrijheid nu werkelijk bestaat of niet, de ervaring die (tenminste) haar mogelijkheid aantoont is toch helemaal geen ervaring van een onbeperkt vermogen tot vrije zelfbepaling, van een mens die volledig meester over zijn beslissingen en handelingen zou zijn. Integendeel, het is de ervaring van en de vrees voor de verantwoordelijkheid, de vrees namelijk, verantwoordelijk te zijn, dus de letterlijk vreselijke ervaring de last van een verantwoording en van een verantwoordelijkheid in 't algemeen te moeten dragen. Ervaren wordt, dat overal bepaalde oorzaken (in extramorele zin) verantwoordelijk zijn voor bepaalde gevolgen. Ervaren wordt, dat eigen handelingen van een mens in dezelfde zin als oorzaken verantwoordelijk zijn voor bepaalde gevolgen. Ervaren wordt, dat ikzelf of een ander deze gevolgen kon uitschakelen door deze handelingen na te laten of door anders te handelen. Ervaren wordt, dat men soms deze gevolgen zelf moet dragen. Ervaren wordt, dat men voor deze gevolgen door anderen verantwoordelijk ‘gesteld’ wordt - uiteindelijk in ‘morele’ zin. In de ervaring van verantwoording en verantwoordelijkheid wordt de vrijheid oorspronkelijk als iets doorgaans negatiefs beleefd en, niet zonder vrees, als last ervaren. Deze ervaring kan bedrieglijk zijn, deze vrees ongegrond. Het kan zijn, dat ik niet, dat niet ik verantwoordelijk gesteld kan worden voor mijn handelingen en hun gevolgen. Het kan zijn dat ik op bewijsbare wijze voor een bepaalde handeling niet verantwoordelijk gesteld kan worden, dat men bv. zou kunnen aantonen dat het voor mij onmogelijk was deze handeling na te laten; of dat ik voor de gevolgen van deze handeling niet verantwoordelijk kan worden gesteld, omdat die uit bijzondere omstandigheden resulteerden waarmee ik geen rekening kon houden, gewoon omdat ze me onbekend waren. Zelfs dàn nog blijft de mogelijke verantwoording voor mij een typisch voorwerp van vrees: het blijft een mogelijkheid die ‘niet-uitgesloten’ kan worden, in ieder geval moet worden bewezen dat er bepaalde omstandigheden waren die mij van de verantwoording ontlasten; in het ander geval, voor zover dit bewijs uitblijft, moet worden aangenomen - en zonder dat hiervoor een bijzonder bewijs nodig is - | |
[pagina 692]
| |
dat ik de last van de verantwoording moet dragen. Het is ook typisch dat we bijna altijd zeggen dat een oorzaak voor een gevolg, een mens voor de gevolgen van zijn handelingen ‘verantwoordelijk’ kunnen zijn, alleen als de gevolgen slecht zijn. Men moet er zeker ook aan denken dat menselijke handelingen evenzeer voor ‘positieve’ gevolgen of gebeurtenissen ‘verantwoordelijk’ kunnen zijn - en dat ze dan in een gunstige zin ‘toegeschreven’ worden aan deze handelingen. Ook in dit geval blijft de ‘vrees’ voor de verantwoording en haar last aanwezig, ze stijgt zelfs door deze mogelijkheid: ik doe dit of dat; ik zal de verantwoording voor de gevolgen moeten dragen indien ze slecht zijn, omdat ik dit gedaan heb, temeer omdat, indien ik in de plaats daarvan iets anders zou hebben gedaan, de slechte gevolgen vermeden zouden zijn en wellicht een positief resultaat bereikt zou zijn. Zijn het dan niet enkel en alleen deze ervaringen van een lastige, vreeswekkende aard die aanleiding geven tot de probleemstelling van de vrijheid, of ze nu werkelijk zijn of illusoir? Maar dan is hier van kracht: deze ervaringen vormen de grond om mij als verantwoordelijk en daarmee ook als vrij - en daardoor als verantwoordelijk - te beschouwen. Tenzij - tenzij in het gegeven geval of heel in 't algemeen en op fundamentele wijze mijn onvrijheid en niet-verantwoordelijkheid (en dan ook van iedereen) aangetoond is. Volgens de enige ervaringsgrond van waaruit over vrijheid kan worden gesproken - als grond voor het feit dat zoiets als vrijheid überhaupt in aanmerking komt en ter discussie kan worden gesteld, zeker niet als grond die de vrijheid als gegeven zou kunnen bewijzen - ligt de bewijslast voor de verklaring van het ‘probleem’ van de vrijheid bij hem die ze loochent: hij beweert iets positiefs wanneer hij de onvoorwaardelijke determinatie van mijn en ieders handelingen wil waar maken. Niet de leer van de vrijheid, lijkt het ons, heeft bewijzen nodig - haar inhoud is minder een bewering dan een toegeving - maar de stelling van het determinisme. Het determinisme poneert zelfs een absoluut positieve ‘vrijheid’: het beweert dat wij, mensen, vrij zijn van iedere verantwoording, en dus ‘vrij’ te doen en te laten wat we willen, soeverein en niemand rekenschap verschuldigd. | |
Wie zich afvraagt wat hij moet doen, ervaart de vrijheidVanuit de ervaringsgronden, van waaruit de vraag naar de verantwoordelijkheid en vandaar het ‘probleem’ van de vrijheid worden gesteld, moet dus niet de stelling van de vrijheid worden bewezen - die is eerder een concessie, nl. van verantwoording - maar de stelling van bestrijding van de vrijheid, die eigenlijk gewoonweg de stelling van de onverantwoordelijkheid is, d.i. de stelling van het determinisme. Om het bestaan van de vrijheid te bestrijden moet de ‘bewering’ van haar bestaan niet bewezen, maar weerlegd worden. De vraag is, of dit wel mogelijk is. | |
[pagina 693]
| |
De grondslag van de ervaring (of, zo men wil, van het gevoel) van verantwoording en verantwoordelijkheid zelf is een nog eenvoudiger ervaring. Wij zeggen allen wel eens ‘ik weet niet wat ik moet doen’. Iedereen kent deze ervaring van onbeslistheid, besluiteloosheid, onbepaaldheid, van indeterminatie, die zich uit in onrust, aarzelen en twijfelen. Alhoewel eenvoudig, is zij toch ook een lastige ervaring, want mijn besluit om een einde te stellen aan de toestand van onbepaaldheid impliceert tevens dat ik een mogelijke verantwoording op mij neem. Deze eenvoudige ervaring heeft een onbetwistbare evidentie. Zij kan zelfs onmogelijk ofwel bedrieglijk ofwel niet bedrieglijk zijn, want in haar elementaire vorm is zelfs het gevoel van vrijheid - als ‘illusie’ van de vrijheid - nog bewijs van de vrijheid. Het helpt zelfs niet de vaststelling, dat ik niet weet wat ik moet doen, te bestrijden door de bewering dat ik het in werkelijkheid zeer goed weet; want onvermijdelijk dient daaraan toegevoegd: alleen weet ik het nu juist niet! Dat er hier van geen ‘moeten’, maar wel van een ‘zullen’ sprake is, is evenmin een argument, want de woorden ‘ik weet niet wat ik zal doen’ zijn toch juist een nog scherpere uitdrukking van dezelfde onbepaaldheid. Het determinisme zou het vóórkomen van zulke toestanden van niet-weten-wat-doen in het algemeen moeten loochenen. Het mag mij, zoveel als het wil, verzekeren, dat mijn handeling ‘op zichzelf’ doorgaans voorbestemd en gedetermineerd is: deze determinatie dringt echter juist niet tot mijn bewustzijn door, bereikt niet het vlak van mijn bewustzijn - op dit vlak ben ik ongedetermineerd, onbepaald, onbeslist, besluitloos, ‘vrij’ en, in die zin, verantwoordelijk. In het gevoel van de vrijheid en verantwoordelijkheid ben ik mij niet bewust van de determinatie van mijn handelen, evenmin van datgene wat door deze determinatie bepaald of gedetermineerd is: en juist dat ontbrekende bewustzijn - de ‘illusie’ van de vrijheid? - is mijn onbepaaldheid, mijn onbeslistheid, mijn besluiteloosheid - mijn vrijheid. Om de vrijheid, het ‘feit’ van de vrijheid te bestrijden, is het niet voldoende het gevoel, het bewustzijn van vrijheid als illusie te verklaren, men moet het feit van dit gevoel, van dit bewustzijn, van deze ‘illusie’ zelf loochenen. Dit gevoel, dit bewustzijn, deze ‘illusie’ van de vrijheid bewijzen op de meest eenvoudige wijze dat ik tenminste op het vlak van het gevoel, van het bewustzijn niet altijd gedetermineerd ben: ik weet niet wat ik moet doen, wat ik zal doen. Vanuit een zakelijk standpunt is de stelling van het determinisme gewoon vals omdat ze, praktisch gezien, eenvoudigweg de gestelde vraag voorbij gaat of haar slechts een oplossing kan geven die zakelijk opnieuw op een volledig bodemloze bewering uitloopt. Met de uitleg dat ‘op zichzelf’ volledig beslist is wat ik zal doen wordt mijn verlegenheid over mijn onbeslistheid op generlei wijze verholpen. Het zou nuttig zijn te weten wat dan concreet ‘op zichzelf’ beslist is, dus de mededeling van een werkelijke kennis van wat ik zal doen. (En van zijn kant geraakt het determinisme gemakkelijk in verlegenheid omdat het een kennis moet voorwenden die het toch niet bezit.) | |
[pagina 694]
| |
De enige inlichting die het determinisme kan geven op mijn vraag wat ik moet doen luidt: doe gewoon niets, zie alleen (bij jezelf) toe, wat je zult doen. Deze raad is echter niet gemakkelijk op te volgen, want indien ik nu in volle ernst niets doe, dan zal ik tenslotte werkelijk helemaal niets doen. En dat is niet enkel een grap: want indien ik zelf geen besluit neem en ernaar handel, dan laat ik me alleszins - ‘vrij’ - over aan de volledige bepaling en determinatie door omstandigheden, waarvan het vermogen om mij te beïnvloeden niemand (die er geen fantastisch geïdealiseerde voorstellingen van vrijheid op na houdt) zal loochenen. Overigens verraadt deze eis - toe te kijken op wat men zal doen - een niet minder fantastische voorstelling van aanverwante aard: volgens deze eis zou ik (‘als ik maar wilde’ zou men overigens moeten toevoegen, wil men het eiskarakter van de deterministische ‘eis’ ernstig opnemen - wat natuurlijk ook niet opgaat) zonder meer toeschouwer van mezelf kunnen zijn. En als zodanig zou ik niet enkel niet gedetermineerd zijn door de omstandigheden, die mezelf (die ik bekijk) determineerden - want ik weet niet wat ik zal doen, wat ook de determinist niet kan ontkennen - maar bovendien zou ik iemand zijn die op de afloop der dingen niet de geringste invloed heeft. Uiteindelijk poneert het determinisme zelf het bestaan van een Ik dat uit al zijn werkelijke verbanden weggerukt is, tenzij het dan nog liever meteen bestrijdt dat ik, met mijn bewustzijn en mijn eventuele verlegenheid over mijn onbeslistheid, helemaal niet besta. Dit zou betekenen: ik besta slechts in mijn fantasie... Het uiterste dat het determinisme zou kunnen stellen - maar daarmee niet licht bewijzen - zou juist dit zijn: dat ondanks alle onbepaaldheid, onbeslistheid en besluiteloosheid van mijn bewustzijn de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten dat ‘op zichzelf’ altijd reeds bepaald is, wat ik zal doen en hoe ik zal handelen. Het gebeurt vaak genoeg dat terwijl ik nog aarzel over wat ik zal doen, de omstandigheden mij reeds verhinderen dat bepaalde te doen. Zo zou het altijd kunnen zijn. Maar dit zou slechts kunnen betekenen dat ik met alles wat ik doe en met alles waarmee ik te doen heb, in feite gewoonweg niets te maken heb. Ik zou inderdaad een geest zijn, in een geheimzinnig-irreële dimensie volledig vrij zwevend - of zelfs, om helemaal strikt te zijn, helemaal niet bestaan. Het determinisme moet zuivere geesten uitvinden - of het menselijk bewustzijn loochenen, samen met het bestaan zelf van mensen en zelfs met het feit, dat we ons van het vooroordeel dat we bestaan niet kunnen losmaken. | |
De vrijheid loochenen is het bestaan van mensen ontkennenDe stelling van de vrijheid, als de aanvaarding van verantwoordelijkheid, gaat terug op de eenvoudige ervaring van onbepaaldheid, onbeslistheid en besluiteloosheid van het bewustzijn, op de ervaring van het niet-weten-wat-doen. Het is eerder een onaangename, drukkende ervaring, ver verwijderd | |
[pagina 695]
| |
van die verheven ‘vrijheid’ als machtsgevoel. Dikwijls - en waarschijnlijk meestal - betekent de uitdrukking ‘ik weet niet wat ik moet doen’ niets anders dan verveling. Maar de inhoud van dit ervaringsoordeel wordt pas lastig en misschien beanstigend, wanneer ik denk aan de verantwoording die ik op mij zal nemen door de beslissing die aan die toestand een einde zal maken - voor zover het nemen van dit of een ander besluit mijns wetens (vermits ik niet wist wat ik moest doen) volledig bij mezelf lag. Dat de stelling van de principiële onverantwoordelijkheid van de mens voor zijn bewuste handelingen bewezen dient te worden, en niet de stelling van zijn verantwoordelijkheid (die eerder moet worden aangenomen zolang het tegendeel niet bewezen is), blijkt bovendien uit de gedachtengang van het determinisme zelf. Het determinisme beweert immers toch dat voor alles wat ‘in de natuur’ is of gebeurt, altijd wel bepaalde oorzaken verantwoordelijk zijn. De uitdrukking dat bepaalde oorzaken ‘verantwoordelijk’ zijn voor bepaalde gevolgen mag dan zelf nog oorspronkelijk antropomorf zijn, ze vindt niettemin ook in natuursamenhangen een eenvoudige en ondubbelzinnige toepassing. In deze eenvoudige en ondubbelzinnige zin zou men, overeenkomstig de overtuiging van het determinisme, even moeilijk kunnen bestrijden dat ook menselijke handelingen verantwoordelijk kunnen worden gesteld. Bedenkelijk wordt het pas (in de deterministische visie), wanneer verder ook nog de mogelijke verantwoording van de handelende mens voor zijn handeling en handelwijze in aanmerking genomen wordt. (De stelling van de vrijheid gaat hier ook niet verder dan dat ze helemaal niet uitsluit dat in bepaalde, talrijke, zelfs zeer talrijke gevallen niet de handelende mensen voor hun handelingen verantwoordelijk gesteld kunnen worden, maar wel de omstandigheden die min of meer van hen onafhankelijk zijn; alleen zou men voor deze gevallen wellicht aarzelen, van handelingen van mensen, in ieder geval van menselijke handelingen te sprekenGa naar voetnooto). Nu is er geen determinisme zonder determinanten mogelijk. Met een ontegensprekelijk recht houdt het determinisme vast aan de grondpropositie dat gebeurtenissen hun welbepaalde oorzaken moeten hebben. Het neemt verder met evenveel recht aan dat het optreden van deze oorzaken zelf een oorzaak moet hebben. Maar het kan niet in overeenstemming zijn met de zin van het determinisme, uit te gaan van het feit dat bv. de oorzaak y van gevolg z op haar beurt oorzaak x heeft, om dan te loochenen dat oorzaak y feitelijke oorzaak van gevolg z is en te beweren dat de ware oorzaak van het | |
[pagina 696]
| |
gevolg z enkel en alleen in oorzaak x te zoeken is. Het determinisme kan onmogelijk bedoelen een oorzaak telkens haar oorzakelijkheid te ontzeggen door een verwijzing naar de volgende oorzaak. Want zo zou de gehele oorzaken-reeks als aaneenschakeling van gevolgen in het eindeloze vervluchtigen, of zou tenslotte alles van één enkele en godgelijke, almachtige oeroorzaak afhangen, die alles van vooraf aan zou bepalen. Het determinisme zelf moet aan de oorzaken, die voor bepaalde gevolgen verantwoordelijk gesteld worden, enige autonomie en een bepaalde zelfstandige werkzaamheid verlenen, ondanks het feit dat het aangewezen is ook hun oorzakelijke antecedenten na te gaan. Zoniet zou het gewoon alles, dat ook maar enigszins is, bestrijden. Want wat is, kan onmogelijk van iedere autonome werkzaamheid uitgesloten worden zonder dat men mede ontkent dat het überhaupt is. Wanneer nu onder al wat is ook mensen zijn, dan betekent dit toch juist dat het vermoeden voldoende sterk is, dat ook zij als oorzaken voor de gevolgen van hun werkzaamheid, van hun handelen namelijk, verantwoordelijk kunnen worden gesteld, dat dus ook in het bestaan van mensen specifieke oorzaken voor gebeurtenissen in deze wereld gezocht moeten worden. De taak van het determinisme zou dus zijn, te ontkennen dat er op een ernstige wijze sprake kan zijn van mensen. Dat nu ook mensen verantwoordelijk kunnen zijn voor bepaalde voorvallen in de wereld, omdat die gevolg zijn van menselijke handelingen, betekent dat mensen in het bijzonder en op eigen wijze oorzakelijk werkzaam kunnen zijn. En inderdaad: soms heeft datgene wat mensen zeggen en zelfs wat ze denken zware gevolgen. Voor de gevolgen van hun denken en spreken, van hun gedachten en woorden dienen de mensen op de eerste plaats verantwoordelijk gesteld, wil men in het algemeen het bestaan van mensen niet ontkennen. En juist hierin, namelijk in hun bewustzijn, ervaren de mensen zich soms - zoals in de uitspraak ‘ik weet niet wat ik moet doen’ - als onbepaald, onbeslist en besluitloos, als vrij en daarmee - nu in de morele zin van het woord - verantwoordelijk voor hun zelfbepaling en beslissing, voor hun besluit. | |
Vrije besluitvorming onder invloed van innerlijke en uiterlijke determinantenMen zou nu wellicht nog kunnen denken: ja, die onbepaaldheid en onbeslistheid, die besluiteloosheid komt voor. Maar juist deze blijft toch zonder gevolgen: indien men ze niet afbreekt door een besluit, gebeurt dan toch maar wat, onafhankelijk van mij, de gevolgen van de werkzame omstandigheden vormt. Maar het besluit volgens hetwelk ik handel en dat in de gevolgen van mijn handelen werkzaam wordt, is op zijn beurt een gedetermineerd besluit, en dit uit eigen gronden en oorzaken die mij tot het nemen van dit besluit determineren. Blijft het juist niet een twijfelachtige vraag of er aan | |
[pagina 697]
| |
die specifiek onwerkelijke toestand van vrijheid in de onbepaaldheid van het bewustzijn een werkelijke en werkzame vrijheid van de zelfbepaling beantwoordt, die aan die toestand een einde stelt? Gesteld dat men bv. de lezer zou uitnodigen hier verder te lezen. Hij zal wel niet ontkennen dat hij in staat is aan deze uitnodiging te voldoen. Hij zal wellicht deze uitnodiging ook werkelijk nakomen en werkelijk verder lezen. Hij had dat misschien zonder meer gedaan, ook zonder die uitdrukkelijke vraag. Misschien stond hij op het punt op te houden en heeft alleen die uitdrukkelijke vraag hem ertoe aangezet toch verder te lezen. Dan heeft de tot hem gerichte uitnodiging hem daartoe in zekere mate bepaald. Heeft ze zijn besluit om verder te lezen gedetermineerd in strikte zin? De lezer, die niet zal ontkennen dat hij in staat is aan de uitnodiging te voldoen en er inderdaad op ingegaan is, zal echter niet beweren dat ik hem door mijn uitnodiging gedwongen heb verder te lezen, en zal evenmin beweren dat ik in het algemeen in staat zou zijn hem door zulke of andere vragen te dwingen tot datgene waartoe ik hem uitnodig. Zo nodig kan hij de proef doen door zich te onttrekken aan mijn nog altijd geldende uitnodiging verder te lezen, doordat hij het boekje in de hoek gooit, opstaat en gaat eten. Men zal niet kunnen zeggen dat ik ook dat heb veroorzaakt door dit nieuwe voorstel, want zowel dit voorstel als de eerste uitnodiging konden evengoed juist het tegenovergestelde bewerken van wat voorgesteld en gevraagd werd. Uitnodigingen dwingen tot niets, ze determineren niet. Ze blijven echter niet zonder uitwerking, nl. voor zover ze een vrije beslissing kunnen beïnvloeden - niets staat het gebruik van dit woord in de weg - of er aanleiding toe kunnen geven. Of is dit besluit dan bepaald door een soort determinatie van de kant van de aangesprokene, de uitgenodigde, hier de lezer? Nu vraag ik de lezer de lectuur op deze plaats te onderbreken, de eerste bladzijde weer open te slaan en het geheel tot hier toe weer door te lezen. Hij kan dat, laat hij het beproeven. (Hij kan ook weigeren, zoals reeds lang werd toegegeven en zelfs beklemtoond.) Als hij dan weer tot hier is geraakt, vraag ik hem verder te lezen. Ook dit kan hij. Maar de innerlijke determinatie van de lezer zou zich toch bezwaarlijk ondertussen - van de eerste vraag af tot de nieuwe uitnodiging - zodanig veranderd hebben, dat ze zijn reacties op de wisselende uitnodigingen en op ieder van hen al anders bepaald zou hebben. Het hing dus inderdaad duidelijk alleen van de lezer af of hij al dan niet zou ingaan op mijn wisselende vragen. Tegenover zo'n eenvoudige observatie schijnt de mening van het ‘onvoorwaardelijk’ determinisme m.i. te verbleken tot een gratuite en grauwe theorie waarvan de argumenten van dezelfde aard zijn als de ‘vaststelling’ dat het water even goed vanuit het bekken naar de kraan als uit de kraan in het bekken zou kúnnen stromen. En de mening van het ‘onvoorwaardelijk’ determinisme zou ook aanleiding kunnen geven tot het vermoeden dat haar verkondigers de vrijheid loochenen omdat ze ze niet kennen, en haar niet kennen, omdat ze haar nooit geprobeerd hebben. Of zou men misschien nog | |
[pagina 698]
| |
willen zeggen dat het het samenspel zelf is (in dit geval van mijn uitnodiging aan de lezer enerzijds, en aan zijn innerlijke determinatie anderzijds) dat bepalend en determinerend werkt? De uitnodigingen die ik aan de lezer gericht heb, zouden en konden eventueel determinerend werkzaam worden alleen voor zover er van de kant van de uitgenodigde, i.c. de lezer, een gedetermineerde dispositie aan beantwoordt, nl. om àlle uitnodigingen in te willigen, om het even welke uitnodiging, of toch alle in de aard van deze welke hier werden gedaan. Op deze beschrijving ware inderdaad niets aan te merken, ofschoon daarin van enig moment van vrij besluit geen enkel gewag wordt gemaakt en dit ook niet nodig schijnt. Maar men zou met zulke beschrijving toch enkel het volgende kunnen bedoelen: uitnodigingen werken bepalend op iemand die vanuit zichzelf open staat voor het zich laten determineren door eisen van mij of van anderen. Maar ze werken geenszins determinerend op iemand die vanuit zichzelf voor mijn uitnodigingen helemaal niet of veel minder ontvankelijk is. Of ze werken bepalend op iemand op een bepaald tijdstip en in een bepaalde toestand waarin hij toegankelijk is voor uitnodigingen van die aard; op een ander ogenblik en in een andere situatie werken ze niet (zo) bepalend. Het determinerend effect van mijn uitnodigingen en zelfs de mogelijkheid van zulk effect zou dus afhangen van de graad van innerlijke bepaalbaarheid van diegene die uitgenodigd wordt. Deze innerlijke bepaalbaarheid en haar graad (bij de geadresseerde) kunnen nu op hun beurt nog gedetermineerdheid zijn door bepaalde omstandigheden. Maar wat daar gedetermineerd is blijft niettemin: ofwel een toestand van onbeperkte disponibiliteit ten opzichte van om het even welke invloed (in het bijzonder ten opzichte van uitnodigingen van een bepaalde aard zoals hier bv. de vragen tot de lezer; ofwel een toestand van volledige ontoegankelijkheid tegenover om het even welke uiterlijke invloed, en speciaal tegenover uitnodigingen van anderen of tenminste uitnodigingen van een bepaalde soort; ofwel tenslotte een toestand bestaande uit een mengsel van toegankelijkheid en voorwaardelijke toegankelijkheid èn geslotenheid en voorwaardelijke geslotenheid, een toestand ergens tussen de extremen. Ook de ‘deterministische’ beschrijving van een samenspel van uitnodiging en innerlijke dispositie impliceert zelf het onderscheid tussen een dispositie die voor determinatie open staat en een dispositie die niet onvoorwaardelijk onderworpen is (of zich onderwerpt) aan uiterlijke determinanten. Maar van zodra men zulke disposities en gradueringen van disposities kan onderscheiden, speelt noodzakelijk overal een vrijheid mee. Eigenlijk zou diegene vrij genoemd mogen worden, die toegankelijk is voor bepalingen van buitenaf in de aard van uitnodigingen, maar zich niettemin in de mogelijkheid - en verlegenheid - bevindt, zich volgens zijn keuze al dan niet te laten bepalen door bepaalde uitnodigingen. Maar blijkbaar is ook diegene vrij, voor wie externe invloeden in de aard van vragen zonder enig effect blijven, omdat zijn determinatie hem voor zulke invloeden ontoegankelijk heeft gemaakt; hij is reeds zodanig | |
[pagina 699]
| |
bepaald dat verdere bepalingen geen macht meer over hem hebben. Ook hij, die om zo te zeggen zonder weerstand blootgesteld is aan de beïnvloeding en determinatie door externe oorzaken, zoals hier uitnodigingen die hem worden gedaan, zou zelfs vrij zijn; hij gaat ze immers blijkbaar tegemoet in een - in deze zin verregaande - onbepaaldheid, in een toestand van ongedetermineerdheid. Ook hier is het kenmerkend, dat een eigenlijke vrije ingesteldheid blijkbaar een gesteldheid van grootste verlegenheid is, en zelfs de enige is die verlegenheid berokkent; een ingesteldheid nl. waarin de betrokkene zich afvraagt: ‘wat zal ik doen: deze uitnodiging opvolgen of niet?’. Iemand, wiens ingesteldheid zo verregaand onbepaald is, dat iedere uiterlijke invloed (ook diegene die enkel door aanspreking wordt uitgeoefend) hem zonder enige weerstand kan bepalen en meeslepen, kent deze verlegenheid niet; diegene die in zijn ingesteldheid reeds zo verregaand bepaald en vastgesteld is, dat iedere externe invloed (en vooral zulke die uitgeoefend wordt in de mening dat hij door loutere aanspreking te bepalen is) hem nauwelijks of zelfs helemaal niet meer kan raken, is er evenmin aan onderhevig. | |
Het deterministisch ideaal en de eindigheid van de vrijheidUit de nu aangeraakte samenhangen kan het begrijpelijk worden, hoe men kon komen tot de verkeerde ‘probleemstelling’ van de vrijheid zoals we die ontmoetten. Op de vraag waarom de vrijheid in het algemeen zo geïdealiseerd en tot voorstelling van volstrekte macht verheven wordt, dat haar bestaan een hoogst onzekere, veeleisende stelling wordt, die tal van bewijzen behoeft, dringt zich namelijk een antwoord op. Omdat de verlegenheid om het niet weten wat doen, het lastige van de dwang tot beslissing en de vrees voor de verantwoording voor de mens ondraaglijk wordt. Hij zal proberen dit alles als waanvoorstelling, als illusie te bestrijden. Hij zal proberen de ‘vrijheid’ met zo'n ‘ideale’ inhoud te vullen dat haar ‘mogelijkheid’ - tot zijn troost - in het onwaarschijnlijke vervliegt. Maar ook dit ‘ideaal’ blijft in ieder geval nog een ideaal van vrijheid, nl. van de ‘vrijheid’ van iemand die reeds zo volledig (om het even hoe) in zichzelf gedetermineerd is, dat hij aan iedere mogelijke verlegenheid ontsnapt die de confrontatie met de noodzaak tot beslissing telkens met zich meebrengt, en dus tegelijk onttrokken blijft aan iedere mogelijke beïnvloeding door verdere bepalingen. Dat zou nu precies die vrijheid zijn welke door een om zo te zeggen doorgezet determinisme werd geschapen. En indien deze ‘vrijheid’ een illusie en een wensdroom is, ontstaan uit een vlucht voor elke verantwoording, dan is het toch inderdaad juist het determinisme dat zo'n illusies kan kweken. Wel is het in ieder geval zo, dat een zekere mate van innerlijke bepaaldheid - en daarmee ook een benaderen van die toestand van zuivere zelfbepaling - vereist is, wil men niet volledig in zichzelf onbepaald en daardoor zonder | |
[pagina 700]
| |
enige weerstandsmogelijkheid blootgesteld en onderworpen zijn aan om het even welke bepaling die zich opdringt. In die zin blijkt dat deterministisch ‘ideaal’ van vrijheid op bedrieglijke wijze te refereren naar datgene, wat vrijheid in werkelijkheid en op lastige wijze is. Maar opnieuw schijnt die toestand van volledige innerlijke onbepaaldheid - van zijn kant ook nog toestand van ‘vrijheid’ te noemen, nl. precies in de zin van indeterminatie - de gunstigste om via de ongeremde onderwerping onder om het even welke bepaling weldra de ‘ideale’ toestand van volledige bepaaldheid, die zich aan iedere verdere beïnvloeding onttrekt, te bereiken. Er moet het determinisme veel gelegen zijn aan het kunnen poneren van de mogelijkheid van zulke toestand van oorspronkelijke zuivere indeterminatie. Want deze toestand maakt de realisering van de toestand van volledige determinatie mogelijk. Deze verwikkelingen wijzen op de reeds besproken referentie, waardoor een determinisme dat de vrijheid wil loochenen, zichzelf ondergraaft, en dat een juist begrepen determinisme er niet buiten kan, een vrijheid van de mens, hoe lastig die ook moge zijn, te aanvaarden. De idealisering van de vrijheid, die (vermoedelijk heimelijk met opzet) tot haar verloochening, en dan toch opnieuw tot de affirmatie van een geheel onwaarschijnlijke ‘vrijheid’ (het vrij zijn van iedere invloed en van iedere verantwoording) voert, is maar de uitdrukking van een vrees en een vlucht voor de ‘realiteit’ van een ‘beperkte’ vrijheid. Zij is zelf uitdrukking van de vrijheid - waarover we wellicht eveneens beschikken - om ons te onttrekken aan beslissingen en daarmee schijnbaar, in zekere zin, aan de verantwoording voor zulke beslissingen: door niets te beslissen, maar ons zonder verzet over te laten aan de loop der dingen en alleen nog op onszelf toe te kijken - en op datgene wat we eventueel wel zullen ‘doen’. In zo'n gedachtengang kent men alleen de extremen: volledige onbepaaldheid en ongedetermineerdheid, en volledige bepaaldheid en determinatie. De werkelijke vrijheid berust noch op volledige ongedetermineerdheid, noch op volstrekte determinatie. Ze verschijnt als een ‘beperkte’ vrijheid. Maar deze ‘beperking’ vermindert geenszins de ‘graad’ of de ‘omvang’ en de ‘betekenis’ van de vrijheid, integendeel, juist door deze beperking bestaat de vrijheid. Vrij ben ik, waar ik niet volledig bepaald ben, noch door mezelf noch door iets anders, onvrij wanneer ik door mijn volledige innerlijke determinatie onttrokken blijf aan iedere beïnvloeding van welke aard ook, of wanneer ik weerstandloos blootgesteld ben aan iedere beïnvloeding; vrij ben ik, waar ik voor invloeden wel vatbaar ben, maar niet onderworpen aan hun dwang, en waar het bijgevolg aan mij wordt overgelaten of ik mij al dan niet op grond van mijn innerlijke bepaling zus of zo zal laten bepalen door mijn ervaringen, volgens mijn - door deze laatste geconditioneerde, maar geenszins opgedrongen - eigen keuze en beslissing. | |
[pagina 701]
| |
Beperkte vrijheid als begin van de moraalErvaring en begrip van vrijheid wortelen in de verlegenheid bij de vraag: ‘wat moet ik doen?’ Deze vraag van de praktijk in het algemeen is in het bijzonder de vraag van de moraal. Zij wordt echter gesteld - en juist daarom is de vrijheid te ervaren en te begrijpen - omdat en voor zover het antwoord uitblijft: vrijheid is er, omdat en waar men geen (tenminste uiteindelijk) werkelijk dwingend antwoord heeft op de vraag wat ik moet doen. Het inzicht hierin moet noodzakelijk het uitgangspunt van iedere morele overweging zijn. Iedere moraal wordt juist onmogelijk indien men niet wil begrijpen dat er geen enkel gebod bestaat waaraan ik me uiteindelijk niet kan onttrekken, geen enkel gebod waarvan het al dan niet naleven uiteindelijk niet bij mij en mijn vrijheid ligt. (Wellicht is immoraliteit te funderen in het verlangen naar een absoluut, onoverkoombaar, almachtig-goddelijk gebod - en de verwerping van ieder ander, dat slechts gebiedend wordt als ik het uit vrije beweging erken). Wat men op de vraag wat ik moet doen, kan zeggen, wat ik mij kan laten zeggen of zelf zeggen, zal altijd maar een antwoord zijn in de vorm van: ‘indien je dit wilt, doe dan dit; zo je dat wilt, dan dat’. De afwezigheid van absolute normen, de laatste antwoorden op de vraag wat ik dan moet willen, ontneemt de moraal geenszins haar bestaansgrond, maar vormt juist datgene, wat morele vragen zo specifiek maakt. Indien dan toch nog ergens geboden van niet zo geconditioneerde aard zouden moeten bestaan, dan kunnen ze ook maar oplossingen voorstellen in de aard van: ‘doe wat je wilt, maar doe het: als je dat wilt - het is om het even wat - doe dan wat je moet doen, indien je juist dat wilt.’ ‘Doe wat je wilt’ klinkt vrij immoreel, maar juist hier zou men moeten nadenken over de vraag, of geboden van die aard noodzakelijk zo immoreel moeten zijn, en of dit niet het begin van alle moraal is, nl. te weten dat men beslissen, dat men kiezen moet, dit en dan niet dat, of dat en dan niet dit, en dat zelfs het afstand doen van keuze en het vermijden van elke beslissing zelf nog een keuze, een decisief besluit inhoudt. |
|