Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 673]
| |
Kerk en repressie in Latijns-Amerika
| |
[pagina 674]
| |
dictaturen.Ga naar voetnoot3 Deze zijn een ultieme poging van de machthebbers om hun privileges in stand te houden. Ze kunnen dat nu eenmaal niet door het ‘verdelen van een steeds groter wordende taart’, aangezien die ‘taart’ in handen is van het internationaal grootkapitaal en dus grotendeels in de rijke landen terechtkomt, zodat slechts enkele dikke kruimels ervan voor de nationale burgerij overblijven. Elke louter reformistische poging tot ‘herverdeling van het inkomen’ is in die toestand van economische afhankelijkheid dan ook steeds mislukt en de klassetegenstellingen evenals het klassebewustzijn onder de steeds slechter wordende economische omstandigheden voortdurend verscherpt. Al wie in de Kerk de bevrijding van de mens voorstaat en daarom, ofwel radicaal de kapitalistische machtsverhoudingen en uitbuiting veroordeelt en streeft naar een socialistische maatschappij, ofwel binnen dit kapitalisme de uitspattingen ervan aan de kaak stelt (schending van de mensenrechten, daling van de koopkracht onder het levensminimum enz.) en ernstige hervormingen eist, komt onvermijdelijk vroeg of laat in botsing met de machthebbers. En ofschoon deze machthebbers, naar hun eigen zeggen, deze hun macht slechts gegrepen hebben om ‘de westerse christelijke beschaving te redden van het marxisme’, breidt de repressie tegen priesters en christenen zich fel uit in verscheidene landen van Latijns-Amerika. Gezien de macht van de kerkstructuren gaat men daarbij omzichtig te werk. Er zijn voldoende aanduidingen dat er, met hulp van buitenuit (CIA), een globaal plan werd opgezet om progressieve en volksverbonden sectoren van de Kerk verdacht te maken en te isoleren en ze zo ongestraft te kunnen neutraliseren. | |
Enkele recente voorbeelden van repressieArgentinië (heel dikwijls wordt de terreur uitgevoerd door uiterst rechtse commando's, verbonden aan het machtssysteem, dat zich formeel nog aan de democratie moet houden): - Op 21 maart 1975 vallen onbekenden binnen in de Salesiaanse gemeenschap van Bahía Blanca, in het zuiden van de provincie Buenos Aires. Ze doden pater Dorniak en stichten brand in de gebouwen. Na de moord op pater Dorniak begeven ze zich naar Villa Sánchez Elis en vernielen het parochiehuis van Nuestra Sra del Carmen. - In Córdoba ziet pater Rojas zich verplicht het land te verlaten onder doodsbedreigingen door de AAA (Anticommunistische Argentijnse Alliantie). - Monseigneur Eduardo Pironio, bisschop van Mar del Plata en voorzitter van Celam (bisschoppencommissie van Latijns-Amerika), wordt, evenals de | |
[pagina 675]
| |
bisschop van Rioja, Mgr. Angelilli, door de AAA met de dood bedreigd.Ga naar voetnoot4
Bolivië: in de vroege ochtend van 13 januari 1975 vallen de agenten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, bijgestaan door de Nationale Wacht, met geweld binnen in de parochiehuizen van Llallagua en Siglo XX. Men schat het aantal manschappen die meewerkten aan de ‘Operatie Commando’ op 400. In de parochie van Llallagua werd pater Roberto Durette bij de huiszoeking, om 4u20 's morgens, bewusteloos geslagen. De agenten gingen dan over tot plunderingen. Iets gelijkaardigs gebeurde tegelijkertijd in de parochie van Siglo XX. Pater Gustavo Pelletier en broeder Froilán González werden naar een militaire kazerne gebracht, waar zich ook een aantal mijnwerkers bevonden, die eveneens gevangen waren genomen. De radio Pius XII (van de oblaten) werd volledig ontmanteld en belangrijke onderdelen werden door de militairen meegenomen. De mijnwerkers gingen spontaan in staking toen ze deze en andere feiten vernamen.Ga naar voetnoot5 Op 14 maart 1975 werden twee Belgische priesters, Eric de Wasseige, secretaris van de Boliviaanse commissie Justitia & Paz, en Jorge Wavreille, oblaat, op straat opgepakt en uit het land gezet.Ga naar voetnoot6
Honduras: op 25 juni 1975 worden in Olancho vijftien boeren en twee priesters, Iván Betancourt en Casimiro Zyphen, door het leger vermoord. Ook in Progreso, Chaluteca en Tegucigalpa wordt gewelddadig opgetreden: huiszoeking en plundering in gebouwen van de kerk; priesters, zusters en leken worden uit de streek gebannen na mishandelingen. Op 10 juli protesteren de kerkelijke autoriteiten gezamenlijk tegen de terreur, maar priesters die aan de zijde van het volk staan worden verder uitgewezen. Ze worden ervan beschuldigd ‘subversief’ te zijn. Er wordt dan een ‘actiecomité voor de Bevrijdende Kerk’ gevormd en er wordt internationale steun gevraagd opdat de Kerk haar bevrijdingsactie bij de boeren en uitgebuiten van Honduras zou kunnen voortzetten.Ga naar voetnoot7
Chili: in september 1975 wordt de eindaanval ingezet tegen het Comité voor de Vrede, door de Kerk opgericht onmiddellijk na de militaire staatsgreep van 1973 om de politieke gevangenen en hun families bij te staan. Leiders waren Monseigneur Ariztía, hulpbisschop van Santiago (ondertussen | |
[pagina 676]
| |
verplaatst naar het noorden, naar Copiapó), Helmuth Frenz, Lutheraans bisschop (kreeg verbod om het land opnieuw te betreden terwijl hij in Genève was) en Fernando Salas, jezuïet, gevangen genomen op 14 november 1975. Tien leden, waaronder verscheidene priesters, worden in september, oktober en november gevangen genomen, bij anderen wordt huiszoeking verricht, religieuzen en priesters worden uitgewezen, in de pers wordt tegen de volksverbonden sectoren van de Kerk een campagne opgezet die haar hoogtepunt bereikt begin november naar aanleiding van de hulp die enkele priesters hadden verschaft aan voortvluchtige leden van de MIR. Op 11 november 1975 eist de Junta bij de kardinaal het ontbinden van het Comité voor de Vrede ‘om erger te voorkomen’. De kardinaal geeft toe, onder een aantal voorwaarden, maar de medewerkers van het Comité (zowat 300 personen over heel het land) laten weten dat ze hun activiteiten zullen voortzetten ‘zolang ze er fysisch toe in staat zijn’.Ga naar voetnoot8 | |
De Kerk in Chili vóór de staatsgreepDe Chileense Kerk, met name het Chileense episcopaat, heeft altijd de naam gehad progressief te zijn. Eén bisschop die hierbij zeker vermeld moet worden, is Mgr. Larrain, bisschop van Talca, overleden in 1966, die reeds in de zestiger jaren de kerkelijke landbouwgronden verdeelde onder de boeren. In 1964 wordt de christendemocraat Frei tot president gekozen. Voorzeker, de bisschoppen hadden duidelijk gesteld dat ieder christen zelf moest bepalen voor wie hij stemde, eventueel dus ook voor de marxist Allende, maar hun sympathie ging toch uit naar de man die met christendemocratische principes de ‘revolutie van de vrijheid’ beloofde. Grote sectoren binnen de Kerk deelden deze hoop. Maar de ‘revolutie’ bleef uit en de vrijheid bleef het privilege van de rijken. 1968: de bisschoppen van Zuid-Amerika komen bijeen te Medellín (Colombia). Centraal staat de aandacht voor de armen, de werklozen, de daklozen, de analfabeten. Voor de eerste maal wellicht blijft de Kerk niet stilstaan bij deze fenomenen zelf, maar peilt zij naar de oorzaken ervan. Conclusie te Medellín: de armoede van ons continent is het gevolg van verdrukking en uitbuiting; een oplossing zal pas worden bereikt via bevrijding uit de onderdrukking. Nog tijdens de bijeenkomst van de bisschoppen te Medellín wordt in Santiago de Chile de kathedraal bezet door de Jonge Kerk die ‘een Kerk aan de kant van het volk’ eist. In 1969 heeft er een eerste scheuring plaats binnen de christendemocratische partij. Hieruit ontstaat de MAPU (Movimiento de Acción Popular | |
[pagina 677]
| |
Unitaria), vooral gevormd door mensen die meenden dat de christendemocratische partij te zeer gebonden was aan de heersende klasse om ooit tot echte structuurhervormingen te kunnen komen. De MAPU schaarde zich resoluut achter een socialistisch perspectief. De verkiezing van Salvador Allende tot president in september 1970 plaatste de christenen voor een nieuwe keuze. Welke houding aannemen tegenover een regering waarin twee proletarische en marxistische partijen de leiding hebben en die zich tot doel stelt de overgang naar een socialistische maatschappij mogelijk te maken? De latente verdeeldheid in de Kerk kwam daardoor duidelijker aan het licht. Een eerste fractie van de Kerk blijft hameren op de innerlijke verandering van de mens, ‘de bekering van het hart’, en laat zich gemakkelijk meeslepen in de campagnes die de burgerij tegen het regime van Allende opzet: rozenhoedjes bv. om met een ‘genadegreep’ de staatsgreep te stimuleren, campagnes op de TV van de katholieke universiteit onder leiding van de priester Hasbún... Een tweede fractie, vooral afkomstig uit de arbeidersklasse en de geradicaliseerde kleine burgerij, stelt het engagement voor een socialistische maatschappij voorop, en werkt mee met de Unidad Popular in de verschillende, ook marxistische partijen. Tot deze fractie behoren eveneens een aantal priesters en christenen die de beweging van de ‘christenen voor het socialisme’ vormen. Een derde, en de grootste fractie tenslotte, geïnspireerd door de christendemocratie, stelt de actie voor kleine hervormingen centraal: het wegwerken van de onrechtvaardigheden op basis van ‘christelijke waarden en principes’. Het systeem als dusdanig wordt door hen niet aangevochten, en voor diepgaander hervormingen schrikken zij al dra terug. Zij trachten een utopische ‘eenheid’ te doen zegevieren op de steeds scherper wordende klassentegenstellingen. In deze fractie vinden wij haast alle leden van de kerkelijke hiërarchie terug. | |
De Kerk in Chili na de staatsgreepDe reactie tegen de militaire en bloedige staatsgreep van generaal Pinochet is niet eenvormig. We kunnen dus niet over dé houding van de Kerk spreken; we zullen de verschillende houdingen binnen de Kerk en hun respectieve evolutie ieder hun plaats moeten geven. De Kerk van het compromis wil haar instellingen (parochies, scholen, ziekenhuizen enz.) en privileges bewaren. Zij is bereid daarvoor bepaalde compromissen te sluiten en onrecht te laten gebeuren ‘om erger te voorkomen’. Deze houding wordt duidelijk enkele dagen na de staatsgreep, wanneer het episcopaat een verklaring publiceert waarin de regeringsverantwoordelijkheid die het leger ‘op zich heeft genomen’ weliswaar erkend wordt, maar waarin tevens eerbied gevraagd wordt voor ‘degenen die in de strijd gestorven zijn, op de eerste plaats hij die tot op 11 september president van de | |
[pagina 678]
| |
Republiek was (d.i. Salvador Allende)’ en waarin men verlangt dat ‘er rekening zou worden gehouden met het eerlijk idealisme dat velen van de overwonnenen bezielde’. Met die laatste aanbeveling werd echter helemaal geen rekening gehouden. De Junta kenmerkte zich al dadelijk door volgende trekken: vervolgingen, terechtstellingen, broodroof om politieke redenen, willekeurige gevangenname voor onbepaalde tijd gepaard met folteringen, verdwijnen van gevangenen, concentratiekampen enz. Tot wie moesten de slachtoffers van deze brutale repressie (of hun familieleden) zich wenden? Het parlement was opgeheven, de burgerlijke rechtspraak was volledig onderworpen aan de heersers, de pers was gemuilband, de partijen van de Unidad Popular en de MIR waren buiten de wet gesteld (zij behaalden nochtans 43,3% van de stemmen in maart 1973...), de vakbonden stonden onder zware dreiging en vervolging, de leiders waren gevangen genomen, gedood, ondergedoken of in ambassades gevlucht. Al vlug bleek dat de enige ‘instelling’ die de stormloop van militair geweld had overleefd, de Kerk was. Aanvankelijk werd het Comité voor Hulp aan Buitenlandse Vluchtelingen opgericht, in samenwerking met o.a. de UNO en het Rode Kruis en met goedkeuring van de Chileense militaire regering, die onder internationale druk ergens de façade moest redden. Op 6 oktober 1973 werd het Comité voor de Vrede in Chili opgericht, in dezelfde condities, o.l.v Fernando Ariztía, toen hulpbisschop van Santiago, Helmuth Frenz, Lutheraans bisschop en Fernando Salas, jezuïet. Het Comité bood steun aan duizenden personen die getroffen werden door de repressie. Dit Comité kwam in onmiddellijk contact met de werkelijke toestand waarin het volk moest leven. Er werden dossiers aangelegd, feitenmateriaal werd verzameld over de repressie. Een groot aantal leken en priesters, vooral uit de arbeiderswijken, werkte mee. Op die manier kon de kerkelijke hiërarchie niet onwetend blijven over de toestand van repressie en economische nood bij het volk. Het is dank zij dit Comité en de priesters-medewerkers aan de basis, dat de houding van de hiërarchie tegenover de militaire Junta dan ook negatiever werd. In april 1974 spraken de bisschoppen van Chili voor het eerst in een gezamenlijke verklaring (twee stemden tegen) hun bekommernis uit over het klimaat van onzekerheid en angst, Wij moeten nochtans opmerken dat de hiërarchie zich in deze en volgende uitspraken beperkte tot het veroordelen van ‘mistoestanden’ (gevangenschap om politieke redenen, folteringen, werkloosheid) maar dat ze het systeem zelf dat deze mistoestanden voortbrengt of de regering die ze op- | |
[pagina 679]
| |
legt, niet betwistte. Ze onderkende blijkbaar niet dat deze ‘mistoestanden’ inherent zijn aan de aard van het ingestelde regime en dat de gevoerde economische politiek, afgestemd op een zo groot mogelijke winstaccumulatie voor het binnen- en buitenlands grootkapitaal, onvermijdelijk moet leiden tot een grotere uitbuiting van de massa, die dan weer een zeer hoge graad van repressie vereist om deze (politiek bewuste) stilaan uitgehongerde volksmassa ‘kalm’ te houden. De kerkelijke leiders blijken dit structureel repressief karakter van de dictatuur niet te begrijpen en versterken de indruk dat het hier slechts gaat om sporadische misbruiken, die opgelost kunnen worden door te praten met de verantwoordelijken. De verschillende desillusies die hierbij opgelopen werden leidden dan telkens weer naar nieuwe kerkelijke documenten met kritiek op de Junta (haar repressief karakter en haar economische politiek) zonder nochtans ooit haar autoriteit te verwerpen. Ondanks deze beperkingen heeft die kerkelijke kritiek het bewind toch woest gemaakt. Herhaalde perscampagnes werden opgezet tegen de ‘rode’ kardinaal Mgr. Silva Henriquez en er werd zelfs een huiszoeking bij hem verricht. De Kerk van de machthebbers is eveneens actief gebleven. Ondanks het genuanceerde standpunt van de bisschoppenconferentie waren er enkele bisschoppen die aan hun enthousiasme over de ‘redding van het vaderland van het communisme’ uiting wilden geven. Zo bv. Mgr. Valdés van Osorna en Mgr. Tagle van Valparaiso. Ook Mgr. Gilmore, hoofdaalmoezenier van het leger, doet zich regelmatig in die zin opmerken. Zelfs enkele Belgische franciskanen en ‘paters van Tongerloo’ bestoken hun vrienden en familie nog met brieven in die zin. Niet alleen zijn er bisschoppen en priesters die zich resoluut aan de zijde van de militaire dictatuur hebben geschaard, ook de militairen maten zich een ‘christelijk’ karakter aan. In hun principeverklaring van 11 maart 1974 stelden de ideologen van de Junta (o.m. Jaime Guzmán, lid van Opus Dei) dat ‘de regering van Chili de christelijke opvatting over mens en maatschappij erkent’. Wanneer deze principes concreet vertaald worden blijkt duidelijk waarover het gaat: aanvaarding van het (onaantastbaar) recht op de privé-eigendom van de produktiemiddelen en het vrij initiatief op economisch terrein. Onder het mom van christelijke waarden gaan hier de principes schuil van de kapitaalkrachtige burgerij en het internationaal kapitalisme i.v.m. hún privé-bezit en hun vrijheid ten nadele van die van de meerderheid van de bevolking. Deze uiterst conservatieve sectoren van de Kerk worden ook gemakkelijk gemobiliseerd door de rechtse pers. Ze laten zich gebruiken in blitzmanifestaties tegen de ‘rode’ kardinaal, tegen priesters uit arbeiderswijken, tegen uitgewezen religieuzen. De Kerk der armen zit in een bijzonder moeilijk parket. Het leger dat met | |
[pagina 680]
| |
zijn staatgreep de christelijke beschaving wou redden, heeft niet geaarzeld priesters en christenen te vervolgen, gevangen te nemen, te folteren of te doden. Onmiddellijk na de staatsgreep, werden immers drie priesters door de Junta vermoord; in oktober 1973 alleen al werden elf parochies doorzocht, tientallen priesters werden een tijdlang gevangen genomen, in januari 1974 waren er al honderd en zes priesters en religieuzen uit het land gezet. Hieruit blijkt dat het leger wél het ‘christendom van de burgerij’ verdedigt, maar tegelijk het christendom dat aan de zijde van de armen staat vervolgt. | |
Oude en nieuwe armoede in ChiliChili is steeds een economisch afhankelijk land geweest: eerst van Spanje, dan van Engeland, tenslotte van de Verenigde Staten en de multinationals. Summier samengevat komt dat hierop neer: de rijkdommen die het land bezit (vooral koper en landbouwprodukten) komen nauwelijks ten goede aan het geheel van de bevolking, maar wel terdege aan een bovenlaag die het buitenlands spel te eigen bate meespeelt. De Chileense werkende bevolking heeft zich al zeer vroeg georganiseerd in partijen en vakbonden, tegen de uitbuiting waaronder ze gebukt ging. Deze langdurige strijd leidde in 1970 tot de overname van een deel van het staatsapparaat, nl. de uitvoerende macht, door de afgevaardigden van het volk, i.c. Salvador Allende en de partijen van de Unidad Popular. Dat de verdere machtsovername (wetgevende, gerechtelijke en economische macht, de macht van de wapens-of-het-leger) mislukt is, weten we ondertussen maar al te goed.Ga naar voetnoot9 Bij de bloedige staatsgreep van de generaals Pinochet, Leigh, Merino en Mendoza werden met de macht van de wapens alle voordelen weggeveegd die door de arbeidersstrijd in een tijdspanne van tientallen jaren verkregen waren (evenals de veroveringen van de laatste drie jaar). Lonen werden geblokkeerd, prijzen vrij gelaten. De inflatie werd bestreden met monetaire restricties, maar liep in 1974 toch nog op tot 375,9%, in 1975 tot 280,4%, over de eerste tien maanden van het jaar. Door de dalende lonen kon steeds minder worden gekocht, gingen de kleine bedrijven bankroet en stapelden de grote hun waren op of schakelden om op uitvoer. Ze deden de binnenlandse prijzen nog meer stijgen gezien hun winstmarge over een kleiner aantal produkten verkregen moest worden en ze monopolieposities innamen zonder restricties van staatswege. De gevolgen voor de bevolking zijn honger, werkloosheid, vernedering, zoals die de laatste tientallen jaren niet meer werden beleefd in het land. Dit alles werd | |
[pagina 681]
| |
ten overvloede met cijfers gestaafd. We verwijzen bv. naar Mensaje, tijdschrift van de jezuïeten in Santiago.Ga naar voetnoot10 Daarin werd de reële daling van de koopkracht van de bevolking berekend op 42 à 50% in september 1974 en nog eens 13,6% in maart 1975. De werkloosheid is ondertussen opgelopen van 3,8% in 1971, tot zo maar even 20% volgens officiële en 30% volgens niet-officiële cijfers. Er is van werkloosheidsvergoeding natuurlijk geen sprake, ten zij voor een zeer kleine minderheid en dan nog slechts gedurende zes maanden. De prijzen en lonen in de officiële krant El Mercurio laten aan duidelijkheid evenmin iets te wensen over. Terwijl de prijzen van basisvoedselprodukten in september 1975 met 120 vermenigvuldigd moesten worden, waren de lonen slechts 50 maal gestegen. Voor een brood moest een doorsnee-werkman in 1972 twintig minuten werken, in 1975 al een halve dag. De ondervoeding in de volkswijken brengt onherroepelijk letsel toe aan de fysische ontplooiing van de kinderen die nu geboren worden. Kinderen op schoolleeftijd moeten dikwijls thuisblijven bij gebrek aan schriften of kleren, of vallen op school gewoon van uitputting in slaap. Meisjes verlaten het middelbaar onderwijs om dienstmeisje te worden in de rijke wijken, maar omwille van het enorme aanbod worden ze amper betaald. Voor velen blijft nog enkel de prostitutie die, zelfs volgens de officiële cijfers, geweldig is toegenomen. Terwijl men de eerste maanden nog bij familieleden terecht kon, of bij buren die nog werk hadden, is nu ook die solidariteit minder en minder mogelijk omdat iedereen verarmt. Deze harde realiteit werd natuurlijk opgemerkt door de priesters en leken die in de ‘poblaciones’ of arbeiderswijken wonen en ze liet hen niet onverschillig: het Comité voor de Vrede, aanvankelijk opgericht voor hulp aan politieke gevangenen en hun families, begon zich ook bezig te houden met het lenigen van deze andere vorm van repressie, de honger. Zo schreef Mgr. Ariztía in zijn Kerstboodschap van 1974: In verschillende volkswijken van Santiago hebben de christen gemeenschappen de laatste maanden ‘kinderrefters’ in het leven geroepen, waar een groep van vijftig tot zeventig kinderen beneden de zes jaar eens per dag een maaltijd krijgt. Het betreft kinderen waarvan de ouders geen werk hebben. In die laatste zin wordt de strekking van de hulp verduidelijkt: de comités doen zoveel mogelijk hun best om alle neerbuigende liefdadigheid te weren. De hulp is gebaseerd op solidariteit onder de wijkbewoners, wat organisa- | |
[pagina 682]
| |
tie, overleg en een gevoel van samenhorigheid meebrengt. Deze actie is, als een vorm van verzet, de Junta reeds lang een doorn in het oog. Eerst trachtte zij de hulpverlening te recupereren. Toen dat niet lukte begon ze met openlijke tegenstand. Ook binnen de Kerk zijn er nog groepen die de hulp liever anders zouden zien evolueren, door ze in de louter caritatieve sfeer op te sluiten. | |
Het ‘Comité voorde Vrede’ in conflict met de JuntaOp 21 november 1975 tracht het Comité voor de Vrede de publieke opinie buiten Chili te beroeren met een noodkreet: tien medewerkers zitten immers gevangen en worden door de militairen gezocht. De dreiging om het Comité te ontbinden op 31 december is tevens een bedreiging van de fysische integriteit van hen die er beroep op doen en van degenen die er werken. Zonder de ‘bescherming’ van de kerkelijke autoriteiten is er geen rem meer op de repressie tegen de leden van het Comité zelf. In het verslag dat de oproep vergezelt lezen we: Meer dan 38.000 personen op zoek naar bijstand hebben een beroep gedaan op het Comité. Het gerechtelijk departement heeft in twee jaar tijd 6.507 gevallen behandeld, het arbeidersdepartement 5.802 en het bureel van Providencia in Santiago 2.969; afgezien van voorgaande cijfers die slaan op Santiago, hebben de burelen in de rest van het land 17.829 gevallen behandeld; er werden 29.151 medische prestaties verricht; het Bijstandprogramma kwam ten goede aan 9.857 personen; de Commissie van Solidariteit en Ontwikkeling heeft 126 bedrijven gefinancierd en werk verschaft aan 1.974 personen. Dit is een zeer grote inspanning in een situatie die er zeker niet beter op geworden is. Dat de repressie waartegen het Comité in het leven werd geroepen, nog voortduurt, wordt aangetoond door volgende gegevens van het Comité: In september 1975 waren er volgens de regering 4.009 politieke gevangenen in het land: 1.398 met proces, 2.117 veroordeelden en 494 aangehoudenen. In dit officieel verslag worden de ‘verdwenen’ personen niet meegerekend. Dit zijn personen waarvan de regering de gevangenneming ontkent. Het is onmogelijk het aantal verdwenen personen nauwkeurig vast te stellen op nationaal vlak. Het Comité voor de Vrede in Chili heeft nochtans gegevens over 1.052 gevallen voor de provincie Santiago. Ook de activiteiten van het Comité voor de Vrede ten voordele van politieke gevangenen groeiden op bepaalde momenten uit tot kanalen voor het volksverzet. Einde juli 1975 werd het bericht de wereld ingestuurd dat 119 Chilenen elkaar in het buitenland zouden hebben uitgemoord, maar het Comité voor de Vrede bezat van bijna elk van deze personen een dossier met de datum van gevangenneming in Chili, getuigenissen daarover, en getuigenis- | |
[pagina 683]
| |
sen van personen die hen nadien nog in een concentratiekamp of gevangenis hadden gezien. Zo werd de Junta in een ommezien ontmaskerd in haar poging om voor de verdwenen (vermoorde?) gevangenen een alibi te vinden, juist op het moment dat ze de onderzoekscommissie van de UNO de toegang tot het land had ontzegd uit angst voor wat die vinden zou. Op 8 augustus organiseerde het Comité een mis ‘ter nagedachtenis’ in de Basiliek van Lourdes in Santiago onder de spandoek: ‘de waarheid zal U bevrijden’. De samenkomst groeide uit tot een ware massamanifestatie tegen de Junta, die het dan ook zo had begrepen. Vandaar dat zij een processie ter ere van O.L.-Vrouw gepland voor 8 december 1975 en die voorzeker zou uitgegroeid zijn tot een massaprotest tegen de opheffing van het Comité voor de Vrede gewoon verbood. Ook werden de door het Comité verzamelde gegevens over gevangenen, concentratiekampen, folteringen, gevangenissen, verdwenen personen enz. te gelegener tijd doorgegeven aan internationale instanties voor de mensenrechten, zodat niemand nog kan twijfelen over de Chileense realiteit. Het is duidelijk dat dit allemaal te ver ging voor de militaire Junta die zich geleidelijk had opgemaakt om het Comité voor de Vrede, en in één trek ook de andere volksverbonden sectoren van de Kerk, het leven onmogelijk te maken. De houding van de kardinaal was aarzelend, maar op 11 november 1975 week hij tenslotte voor de eis van Pinochet het Comité te ontbinden. De leden ervan zijn echter zinnens verder te werken, ook ná 31 december. Dat ze hierbij zelf groot gevaar lopen weten ze ook, maar tegelijkertijd zal hun houding die van de Kerk van het compromis verder beïnvloeden. | |
Een sinister offensiefWe namen Chili als voorbeeld omdat de krachtlijnen er erg duidelijk naar voren komen en omdat de toestand er op de spits wordt gedreven door de economische en politieke omstandigheden. Uit Bolivië kwam door toedoen van een militair die een en ander met zijn geweten niet meer in overeenstemming kon brengen een document, waaruit blijkt dat de repressie tegen de kerkelijke sectoren niet aan het toeval wordt overgelaten. We geven hier de tekst van het geheim plan, zoals verspreid door Sago (Informatiecentrum Bolivië).Ga naar voetnoot11 | |
Geheim pan van de Boliviaanse regering, gericht tegen de Kerk1 - Men mag de Kerk als instituut niet aanvallen, en nog minder de bisschoppen in hun geheel, maar enkel het meest progressieve deel van die Kerk. Voor de regering is Mgr. Manrique de voornaamste vertegenwoordi- | |
[pagina 684]
| |
ger van die groep. De aanvallen op deze bisschop moeten van persoonlijke aard zijn. Men moet hem losmaken uit de hiërarchie en zorgen dat hij problemen krijgt met de nationale clerus. 2 - Vóór alles moeten de aanvallen gericht zijn op de buitenlandse clerus, vooral tegen hen die verbonden zijn aan Justitia et Pax, de handtekenactie ten gunste van de rechten van de mens enz. Men kan ze best in verband brengen met de politieke partijen van extreem links, vooral het ELN (Bevrijdingsleger). 3 - Vooral toezicht houden op enkele ordes zoals de dominikanen, de oblaten, de jezuïeten, en hun banden met Radio Fides, Pio XII, INDICEP, de kerkelijke werkzaamheden in de Altiplano, onder de katoenarbeiders en vooral onder de mijnwerkers. 4 - Samenwerking met de CIA. Via Freddy Vargas en Alfredo Arce heeft de CIA besloten direct in deze zaak tussen te komen. Ze heeft beloofd een complete informatie te verschaffen over sommige priesters, vooral Noord-amerikanen. Op 48 uur tijd hebben ze de minister van binnenlandse zaken deze elementen in handen gespeeld (persoonlijke documentatie, studies, vrienden, adressen, publikaties, contacten met het buitenland). Daartoe werkten ze samen met de heer Lamasa. Ook over andere priesters bezitten ze gegevens. 5 - De wisseling aan het hoofd van de Inlichtingendienst houdt hiermee ook verband: de vorige chef, kol. Arabe, was niet geneigd een openlijke oorlog met de Kerk te beginnen. Zijn opvolger, majoor Vacaflor, is een ‘harde’ met sadistische neigingen, die direct heeft meegewerkt aan de folteringen. Hij is bereid het plan tot op de letter uit te voeren. 6 - Een steekkaartensysteem werd opgezet, speciaal bedoeld voor religieuzen en priesters, alsmede voor enkele bisschoppen en kloosterordes. 7 - Toezicht op enkele kloosters teneinde hun leden te lokaliseren en hen te kunnen volgen. Hetzelfde geldt voor het bisdom. 8 - In principe mogen kloosters geen huiszoeking krijgen, want dit veroorzaakt te veel publiciteit. De priesters die op de lijst staan moeten op straat worden aangehouden, bij voorkeur daar waar er geen volk is of op het platteland. De agenten moeten in burger zijn en zich verplaatsen per taxi, speciaal daarvoor gehuurd. 9 - Aan de hiërarchie moeten de genomen maatregelen worden voorgelegd. De gearresteerde religieuzen moeten zonder enige publiciteit worden weggebracht, maar niet naar het ministerie of de DOP. Aan de bisschoppen wordt nadien de uitwijzing megedeeld als een fait accompli. 10 - Wanneer de priester gearresteerd is zal men vanwege het ministerie pogen in zijn portefeuille of zo mogelijk zelfs in zijn woning subversieve propaganda binnen te smokkelen, alsook een of ander wapen; men moet tevens zijn verleden uitpluizen, zodat hij onder verdenking komt bij de bisschop en bij de publieke opinie. | |
[pagina 685]
| |
11 - Met de hulp van enkele communicatiemedia (vooral de krant El Diario) zullen ingezonden brieven bekend gemaakt worden om Mgr. Manrique en de progressistische priesters in een verkeerd daglicht te plaatsen. 12 - Met enkele bisschoppen dient men te leven op vriendschappelijke voet; ook met enkele nationale priesters, zodat de publieke opinie niet ziet dat er een vervolging tegen de hele Kerk aan de gang is, maar schijnbaar enkel tegen een paar van haar leden. Men moet op de authenticiteit van een nationale Kerk aansturen. 13 - De agenten die goed meewerken aan dit plan kunnen als beloning de bezittingen krijgen die in sommige kloosters worden geconfisceerd. 14 - Op dit ogenblik bestaat er al een lijst van tien priesters die moeten worden gearresteerd. 15 - In handen van het ministerie berust een aanklacht tegen Justitia et Pax, getekend door tien Boliviaanse priesters en religieuzen. Over de echtheid van dit document hebben we alle garanties. De toepassing ervan is bovendien systematisch aan de gang in Bolivië. Maar niet alleen daar. Ook in Chili vinden we de verschillende tactieken in concrete toepassingen terug. Naar verluidt kunnen ook in Parguay, Uruguay en Argentinië dezelfde kenmerkende acties worden herkend, zoals ze in dit document werden beschreven, nl.: de interne tegenstellingen binnen de Kerk op de spits drijven; een ideologische campagne voeren tegen progressistische sectoren; de leiders onder politiecontrole brengen en ze tenslotte uitschakelen door gevangenneming of door hen uit het land te verwijderen. Bovendien is men op de hoogte van het feit dat sedert 1969 door de Rand Corporation, op aanvraag van het Staatsdepartement van de Verenigde Staten, studies worden gemaakt over de katholieke Kerk, over de christenen voor het socialisme e.a. in Latijns-Amerika. Dit wijst erop dat de Kerk in de noordamerikaanse politiek als een potentieel tegenstander wordt aangezien. De vraag is dus tot welk punt de contradicties tussen dictatoriale regimes in de Kerk in Zuid-Amerika zullen oplopen. In zover de repressie en de economische uitbuiting er toenemen - consequenties van de crisis van het wereldkapitalisme, die nog steeds door de rijke landen naar de arme wordt uitgevoerd - zullen de volksverbonden sectoren van de Kerk steeds duidelijker positie moeten nemen in de aan de gang zijnde klassenstrijd. Hoe meer ze dat doen, hoe meer ze ook verder zelf nog te lijden zullen hebben van de repressie, samen met die volkssectoren die ze verdedigen. Dit kan aan de hiërarchie en aan de Kerk van het compromis niet ongemerkt voorbijgaan. Zij zullen wel verplicht worden stelling te nemen. In welke zin zij dit zullen doen is uitermate belangrijk voor de overlevingskansen van de Kerk in Latijns-Amerika en voor de geloofwaardigheid van de boodschap van ‘bevrijding’. Van onmiddellijk belang is het ten minste de tactieken te onderkennen waarmee de dictaturen en hun buitenlandse sponsors de volksverbonden sectoren van de Kerk willen afzonderen om hen zo beter te kunnen neutraliseren. |
|