kou niet waarschijnlijk, aldus Alexander Korab.
In lange debatten met Chinese functionarissen bracht Korab dit probleem steeds weer te berde. Zou China het niet met Moskou op een akkoord kunnen gaan gooien? Een kategorisch ‘neen’ was daarop steeds het antwoord. Aan motieven geen gebrek: de moeizaam verkregen onafhankelijkheid mag niet aan een schijncompromis worden opgeofferd; men kan de nieuwe tsaren niet vertrouwen, ja, zij zijn nog erger dan de tsaren van weleer. De oude Tsaren hadden tenminste niet verheeld, een hegemoniale en koloniale politiek te voeren. De nieuwe tsaren verbergen zich evenwel achter rode vaandels en voeren een groot spel van bedrog uit, waarbij zij profiteren van de naïviteit, domheid en onervarenheid van anderen. Wij Chinezen hebben hen doorzien, zoals de onderdrukte volken in de Sovjet-Unie en in Oost-Europa het hebben gedaan. Een oud volk als de Chinezen kan niet vergeten hoe zij plotseling door de Russische kolonialisten in de steek worden gelaten, aldus Korab.
China moet zich op een lange strijd instellen tegen het Russische hegemonie-streven. Maar ‘wij hebben een heel lange adem’, aldus een Chinese politicus, die er volgens Korab ijskoud aan toevoegde: ‘wij zullen hen nimmer aanvallen, maar wij zullen steeds naar het beginsel handelen, vervat in het oude Chinese spreekwoord: liever staande sterven dan op de knieën leven. De Russen kunnen komen, hartelijk welkom, maar zij zullen ten hoogste een of twee provincies veroveren. En geen van hen keert daarvan levend terug.’ De kloof is diep. Volgens Peking kent Moskou het beginsel van gelijkgerechtigheid niet, en het zal derhalve niet aan de door China gestelde prealabele voorwaarden van een overeenkomst willen voldoen, te weten dat de grensverdragen van de 19e eeuw onrechtvaardig waren; geringe grenscorrecties in de streken van Oessoeri en Amoer; vertrek van het Sovjetleger uit alle vreemde gebieden, met name uit de Mongolese Volksrepubliek en de grensgebieden rondom China; teruggave van de Koerillen aan Japan; stopzetting van de omcirkelingspolitiek in Azië tegen China; en het sluiten van nieuwe verdragen met een anti-hegemonie-clausule.
Ging het Mao Tsje-toeng en Tsjoe En-Laj met hun strijd tegen Moskou in de jaren zestig en de beginjaren zeventig nog om de voltooiing van China's emancipatie, thans heeft die strijd een nieuwe, binnenlandse functie gekregen. De strijd met het Kremlin en de afschildering van het Russische gevaar moesten de impulsen leveren voor de economische opbouw en de nationale trots der massa's; maar thans wordt die strijd gezien als belangrijk middel om de eenheid tussen leiding en volk te garanderen, als instrument ook om regionale belangen en ambities in te dammen.
Het Sino-Sovjet conflict heeft voor China dus een staatsvormende functie, wat juist door de jongeren met het oog op de moeilijke toekomst, zonder het gezag van Mao Tsje-toeng en Tsjoe En-laj, zeer belangrijk wordt geacht.