Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |
De Iliade van Jan Cox
| |
[pagina 620]
| |
aan het Amsterdams Barlaeus-Gymnasium, waar Cox school liep. Het werd, zoals hijzelf getuigde, een katalyseren van alle gruweldromen die hem sinds Wereldoorlog II zijn blijven achtervolgen: de angsten, beleefd bij het bezoek van de Gestapo aan zijn atelier waar tijdens de bezetting voortvluchtigen onderdak vonden tot ze een nieuw paspoort bekwamen. Voor alles, het weerzinwekkend visioen dat een veertienjarige jongen bijbleef, na een reis met vader aan nazi-Duitsland: hoe hij op de straat een joods mannetje door de S.A. én door toevallig voorbijgaande burgers zag doodtrappen. Uit die ervaringen heeft Jan Cox zich willen bevrijden. Hij wilde niet ten onder gaan in wanhoop, zijn geloof in de mens niet verliezen. De mens, die hem voor alles dierbaar is, een gevoel dat hij spontaan uitstraalt bij elke ontmoeting. Dertig, veertig jaar lang heeft Jan Cox deze nachtmerrie innerlijk beleefd, tot hij het verbeelden kon, visionair en mythisch, doorheen de rauwe wereld van Homeros. Zijn Iliade kon derhalve geen illustratie worden van één of ander literair werk. Het klassieke epos vormde alleen maar de voedingsbodem voor de cyclus. Zo kon Jan Cox zijn visie laten aansluiten bij een drieduizend jaar oud verhaal, waardoor hij de perenniteit van het duistere in de mens aanduidt. Bovendien kon hij aldus gestalte geven aan zijn gevoelswereld in een reeks vormen en kleuren, die de dragers werden van deze ervaringen. Bevrijdend dus, katharsis. Zoals in de Griekse tragedie. Dit oeuvre is veeleer inventief visionair. Poëtisch, zo men het poëtische niet als een soort dromerige spielerei begrijpt. Mythisch, om een pregnanter woord te gebruiken. Wat Cox in zijn Iliade oproept is het mysterie van het kwaad in de mens. Niet alleen de gruwelijkheden, door het kwaad veroorzaakt, maar het bestaan zelf van het kwaad in de mens: de mens als vernieler. Ongetwijfeld roept deze cyclus Goya's huiveringwekkende visioenen op uit de reeks etsen Désastres de la Guerre. Een dergelijke kunst drukt zich mythisch uit en sluit vlot aan bij klassieke verhalen uit de verleden mythologieën. In het oeuvre van Jan Cox, portretten evenzeer als taferelen, wordt men aangesproken door de poëtische aanwending van de kleuren, en door de steeds vernieuwde schepping van de vormen. Opvallend is daarbij dat de figuren niet zozeer afgebeeld staan: zij lijken eerder te verschijnen, op te duiken uit een andere wereld, zij zijn gestalten die we voor het eerst ontmoeten en met wie wij ons toch heel diep verwant weten, zowel wanneer wij voor wanstaltige gedrochten staan als wanneer wij op een bloedrode achtergrond de zwarte ontreddering ontwaren van een skeletachtige Achilleus die in zijn armen het kleurrijke kadaver draagt van de vermoorde Patroklos. Kan een kunstenaar zich uitschilderen? Is dit cyclisch visioen een einde? Welk belang heeft die vraag? Zeker blijft dat Jan Cox in zijn Iliade een | |
[pagina 621]
| |
hoogtepunt van zijn schilderscarrière bereikt heeft, ook al zijn niet alle doeken even overtuigend sterk in de gestaltegeving. Beelden van waanzin, bezworen door de poëzie van de kleuren, gevat en gebonden door de hallucinante lijnen van de gestalten. Vereeuwigd en voor ons erkenbaar en herkenbaar geworden door de mythische taal van het schilderen. | |
Praten met Jan CoxJan, je hebt een Iliade geschilderd, een reeks van om en bij de vijftig doeken, geïnspireerd op het epos van Homeros. Waarom naar een werk uit de klassieke oudheid verwijzen en b.v. niet naar een meer modern epos?
Wel, vooreerst is daar mijn achtergrond, mijn opvoeding, de Latijn-Griekse vorming aan het Amsterdams Gymnasium. In de Ilias bevind ik me dus op een vertrouwd terrein. Bovendien is me dit alles terug actueel geworden, toen mijn studenten in Boston op het eind van het academisch jaar op dit thema kwamen om, zoals naar gewoonte, een muurschildering te maken. Zo heb ik de Ilias helemaal moeten herlezen. Voor mezelf. Om te kunnen uitleggen wat er gaande was. En dat heeft me ook gesterkt. En met dat opnieuw ontdekken, na al die jaren, werd de hele boel aan gang gezet. En dan is de Ilias voor mij het verhaal geworden van de blinde, wrede oorlog, waarin de mensen elkaar op de meest schandalige manier afmaken. En hierbij sloten al de trauma's aan die me bijgebleven zijn uit de Tweede Wereldoorlog: dat alles heeft zich gekristalliseerd in die oorlog om Troje. Als een soort katharsis heb ik dat allemaal kunnen uitwerken, en daardoor heb ik kunnen afrekenen met mijn eigen herinneringen uit de laatste oorlog.
Je werkt graag cyclisch. Vroeger heb je al een reeks gewijd aan de mythen van Orfeus en Eurydice, van Judith en Holofernes. Wat boeit je als schilder in het cyclisch denken?
In de eerste plaats geloof ik dat ons hele leven bestaat uit geschiedenis, uit gebeurtenissen die aaneen te rijgen zijn. Zo een verhaal, of een cyclus (om het even hoe je het noemen wilt), is voor mij zeer inspirerend, want het geeft me al het materiaal en alle facetten van de menselijke gemoedsstemmingen, van wat er zoal doorheen het gemoedsleven van de mens gaat. Bovendien schrijft het een verhaal, d.w.z. het heeft een begin en een einde, er zijn gebeurtenissen en daarop kan ik als het ware borduren om parallel daarmede beelden te maken, zonder in illustratie te vervallen, want dat is mijn bedoeling niet. Met een cyclus heb ik een leidraad, een thema aangenomen en zo kan ik alle facetten achterhalen. | |
[pagina 622]
| |
Je hebt het over ‘het verhaal’. Je werk is inderdaad de figuratie trouw gebleven. Toch kan men dezelfde emotionele geladenheid van de mens t.o.v. gebeurtenissen evengoed in een abstracte vorm weergeven, zoals b.v. een Alfred Manessier het deed in zijn ‘Hommage à Martin Luther King’. Hoe sta je daar tegenover? Je hebt immers in je jeugd de bloei van het abstract lyrisme gekend.
Wel, lang voor het abstracte - zal ik maar zeggen - terug de mode werd, en dat is in het begin van de oorlog, rond '40-'41, heb ik me laten verleiden door Kandinsky en Mondriaan; dat was voor mij toen een soort openbaring, want ik had daarmee nog niet werkelijk goed kennisgemaakt. Dan heb ik zelf geprobeerd. Enige tijd heb ik wat abstracte dingen gemaakt en heel snel besloot ik dat het mijn lijn niet was. Ik geloof in het zichtbaar werkelijke én van mensen én van dieren én van de natuur in het algemeen. Het abstracte, filosofisch gezien, heb ik naderhand ontleend uit de geschriften van Kandinsky en Mondriaan en ik kan het er gewoon als redenatie en denkmethode niet mee eens zijn. Ik val over alle mogelijke tegenspraken die erin voorkomen.
Figuratie is voor jou nochtans niet hetzelfde als realisme.
Ik geloof in een soort poëtische vormgeving, die zijn eigen taal heeft en die, alhoewel ze zich baseert op reële feiten, deze daarom nog niet op een zogenaamd realistische manier moet uitdrukken. Een vormtaal heeft een eigen stel wetten en gedragsregels. En die zullen we moeten volgen. Ik kan natuurlijk een thema nemen en dat op een realistische manier uitvoeren. Maar dat is te weinig voor mij. Daar komt een poëtische dimensie bij die dan in de vorm omgetoverd wordt. Ik vind dit op zichzelf zeer belangrijk, want dat is de taal, het schrift van de beelden bedenken en ze een soort vorm geven, die zinvol is, parallel lopend met de reële feiten.
Om die poëtische dimensie aan te geven en ook om te verwijzen naar je allusies op bestaande mythen, zou men je werk mythologische schilderkunst kunnen noemen. Waarom hou je zo van het mythische denken? Waarom niet aansluiten bij de tastbare actualiteit, zoals een Erro b.v. of andere zg. geëngageerde kunstenaars?
Nou, daar kan ik direct een antwoord op geven. Ten eerste ben ik niet geinteresseerd in dat soort feitenmateriaal dat bij de politieke actualiteit aansluit. Dat zijn stukjes geschiedenis, die één keer gebeuren en alleen dát conflict weergeven. Op zichzelf interesseren ze me eigenlijk niet. Waarom ik naar de mythe grijp? Omdat ik daarin niet alleen de wortels van onze hele beschaving vind, maar ook omdat ik zo in een midden leef dat | |
[pagina 623]
| |
tijdloos is, d.w.z. in situaties waarin mensen van vandaag zich nog net zo kunnen bevinden. Ze zijn zo actueel in het conflict dat in de mensenwereld bestaat, dat ze me een soort werkelijke, een eeuwige basis lijken. Twee redenen dus leiden mij naar de oude mythen: ten eerste denk ik dat onze hele beschaving uit deze gedachtengang is gevormd en ons dus zeer na staat; en ten tweede dat die mythen nog altijd heel actueel zijn, in de hele gevoelswereld.
Het mythisch denken vertolkt een transcendentale dimensie, d.w.z. een dimensie die de menselijke begrenzing overstijgt. Is dat ook zo voor jou?
Ja, inderdaad. Zonder dat aan een of ander bepaald geloof te willen vastknopen. Ik denk dat in deze vormen van mythen de mens altijd uit zichzelf reikt, altijd meer tracht te presteren, altijd boven zichzelf tracht uit te groeien. Dat is waar in de schilderkunst, in de poëzie, in de muziek, in alles, in alle vormen van kunst, van denken en van filosoferen. Dat lijkt me in alles de uitdaging waar we voor staan en waarop we op een of andere manier een antwoord moeten geven. Dat transcendente vind ik in de mythe therug waar dit alles in een soort verhevigde, korte en heel precieze vorm wordt weergegeven.
Je werk is dus helemaal geïnspireerd en gecentreerd op de mens, op zijn waarde en zijn existentiële beleving?
Ja. In een artikel over het portretschilderen (De Vlaamse Gids, 1964) heb ik eens gezegd dat ik aan de mensenfiguur opnieuw waardigheid en schoonheid wilde schenken. Want ik had het gevoel dat zij erg verwaarloosd was en dat wat ik in het algemeen van de kunst om me heen zag, een soort karikatuur, en meestal een vrij boze, was van het mensenwezen. D.w.z. het leek me alsof we alleen nog mensen konden accepteren als we ze als een soort verminkten voorstelden, als we ze lelijk en afstotelijk maakten. Volgens mij is dat toch maar één zijde van de medaille, die wel begrijpbaar en ook wel uitlegbaar is, maar het blijft slechts één kant, en dat is mij niet genoeg. Daarom blijf ik altijd geboeid door al de mogelijkheden die mensen ons bieden, en de ontzettend verrassende dingen die we ontdekken, hoeveel ervaringen we ook mogen hebben. We zullen altijd voor verrassingen staan.
Hoe verklaar je dan dat je Iliade zo gruwelijk is? Er komen in het homerisch epos nog andere thema's voor: het beroemde afscheid van Hektoor en Andromache, het liefdesspel van Paris en Helena, de vriendschap tussen Achileus en Patroklos. Die zonnige kanten heb je ontweken, en alleen het wreedaardige uitgebeeld. | |
[pagina 624]
| |
Omdat de essentie van de Ilias is ‘elkaar vermoorden, elkaar blindelings het leven onmogelijk maken en elkaar op de meest wrede manier mishandelen of doodslaan’. Dat is de overgrote dosis van de Ilias. Dit komt zó vaak terug dat het eentonig wordt. De paar scènes die enigszins met de gevoeligheid te doen hebben, vormen slechts zeer korte stukjes in het geheel. En natuurlijk is dat ook wel mijn persoonlijke ervaring. Zoals ik eerder zei, heb ik de Ilias genomen als een soort katharsis van mijn eigen gruweldromen uit de oorlog. Ik heb er ongeveer mee afgerekend en daarom heeft die dominant zich op die manier in mijn cyclus geuit.
Is je aanklacht alleen gericht tegen de politiek, het diplomatieke spel en de oorlog, m.a.w. de waanzin van de machtigen der aarde, of is je verwijt meer gericht op de individuele mens? Zit het moordende kwaad volgens jou alleen bij de machthebbers, of ook in elke mens?
Ja, ik meen van wel. En dat mag enigszins pessimistisch klinken, maar dat is het toch niet helemaal. Wat ik gezien heb, waartoe mensen in staat zijn, tot het beste en tot het slechtste, dat zijn de dingen die mij ook in de Ilias geboeid hebben: momenten van grote verhevenheid enerzijds en van het alleen maar misdadig elkaar beantwoorden door elkaar te doden anderzijds. Het kwaad zit in elk mens, denk ik. Het mensdom is zo gemaakt, en we zullen wel degelijk én het slechte én het goede in versterkte en verhevigde vorm overal aantreffen. Ik heb mensen van wie je het absoluut niet zoudt verwachten het wreedaardigste vertoon ten beste zien geven. Ik heb aan de andere kant goedheden en dapperheden en opofferingen gezien van mensen van wie je dat ook niet zoudt verwacht hebben. Misschien heb ik dat vanuit mijn eigen, depressieve natuur, dat ik op die manier de nadruk heb gelegd op het kwade. Maar dat is in de Ilias, objectief gezien, toch ook het geval. Voortdurend stoot je er op een soort ontoerekenbare wreedheid. Daarnaast zijn er maar een paar heldere ogenblikken, zij vormen slechts schaarse rustpunten in dat hele werk. Ik denk niet dat de mens inherent goed is, evenmin als ik denk dat de mens inherent kwaad, slecht is. Ik geloof dat iedereen de mogelijkheid heeft die twee gevoelens op een misschien onverwachte wijze te beleven; dat die twee gevoelens in ieder mens plotseling verhevigd naar boven kunnen komen.
Deze cyclus vormt derhalve voor jou een soort spiegel, waardoor je het kwaad recht in het gelaat kunt zien, waardoor je je bevrijd weet, of waardoor je tenminste ook de duisternis van de mens kunt aanvaarden. Door deze spiegel van het kwaad voor je tijdgenoten te plaatsen, verhoop je wellicht dat je werk ook voor hen een katharsis zal zijn?
Hopelijk wel. Zoals het dat voor mij in ieder geval geweest is. Ik weet heel | |
[pagina I]
| |
1 Jan COX in zijn atelier - 1975
| |
[pagina II]
| |
2 De handen van de krijgers vol stof en bloed
(acryl, 90 × 130) 3 Achilleus, met het lijk van Patroklos
(acryl, 130 × 180) | |
[pagina III]
| |
4 Hector en Andromache
(acryl, 130 × 180) 5 De reinigers van het slagveld
(acryl, 90 × 130) | |
[pagina IV]
| |
6 Priam op weg naar Achilleus
(acryl, 200 × 200) 7 Het Einde
(acryl, 200 × 250) | |
[pagina 625]
| |
goed dat ik vóór ik deze cyclus heb aangevat, nog altijd met het spookbeeld van de oorlog in mij rondliep en er geen plaats aan kon geven. Het bleef alleen als een negatief iets over. Met doorheen dit te gaan en me uit te schilderen, geïnspireerd op de Ilias, heb ik nou ook leren aanvaarden, of tenminste kunnen aanvaarden, of tenminste kunnen uitleggen, als ik het zo misschien beter zeg, waarom er oorlog is, wat oorlog betekent en hoe rijk de ondervindingen in dat verhevigd ogenblik van oorlog kunnen voorkomen.
Ondanks het pessimisme en het gruwelijke van deze cyclus, geloof je blijkbaar nog steeds in de waardigheid en de redding van de mens. Naar welke waarden refereer je om die hoop op een betere mensheid te baseren?
Ik ben er niet zo zeker van dat er, in de werkelijke zin van het woord, een betere mensheid kan komen. Men heeft me al verschillende keren gevraagd: waarom grijp je terug naar die oude mythen? Het zijn dingen die in een ver verleden liggen; maar eigenlijk zie ik dat er op het vlak van het gevoelsleven niet zoveel verschil is tussen deze mensen en onze tijd. Ze hebben het anders uitgedrukt, ze hebben een ander stadium van beschaving beleefd, maar wat de mens is essentieel, komt altijd weer te voorschijn. Ik denk niet dat het op zichzelf pessimistisch is als ik zeg dat ik nu de idee van oorlog aanvaard..., heb kunnen aanvaarden. Ik heb het voor mezelf kunnen uitleggen waarom het gebeurt. En nou blijft het op zichzelf even schrikwekkend, en even negatief, maar het is de tegenpool van andere dingen, die ook in de mensheid zijn. Nu heb ik voornamelijk het gewicht gelegd op die negatieve kant, omdat die me uit de Ilias ook het meest duidelijk en ook op overweldigende kracht opgedrongen werd. In zekere zin is dit een anti-oorlogcyclus. Je weet wel dat ik op dat ene doek heb geschilderd: τοις νεοις παϱαχωϱειυ = er is weer plaats voor nieuwen. Als zo'n gruwelijke oorlog eindelijk voorbij is, denkt iedereen dat zoiets ons niet meer kan overkomen. Maar ondertussen zijn ze alweer een nieuwe oorlog aan het voorbereiden. Ik denk dat dát nou eenmaal een deel is van ons menselijk lot. Het slechte en het goede blijven nu beide in ons.
Vormen en kleuren in je werk getuigen van een zeer sterke en persoonlijk inventieve kracht. Hoe narratief jouw artistiek denken ook moge zijn, toch wordt alles omgezet in een nieuwe, mythische voorstelling. Hoe kom je daartoe?
De vormenwereld en de kleurenwereld zijn twee dingen op zichzelf, die ik als in een soort visioen vind. Ik ben met iets bezig, om het even of het nu portretten of mijn mythische voorstellingen zijn en op een zeker moment dringt zich een soort visioen op met zijn eigen aantal kleuren en tegenstel- | |
[pagina 626]
| |
lingen. En er zijn eigen vormen die moeten worden uitgevonden. Ik kan niet uit de realiteit zo maar vormen pakken en die weergeven. Ik ga over de illustratie heen door het feit dat ik plastische vormen en kleurencombinaties uitvind die dat gevoel dragen en die dat ook duidelijk maken. Ik denk dat iedere situatie, hoe genuanceerd ze ook zou kunnen zijn, een eigen stel van kleuren en vormen heeft. En mijn taak is het om die te vinden, uit te vinden, en zo dan in beeld te brengen.
Voor jou is elk nieuw werk eigenlijk een totaal nieuw begin?
Dat is het inderdaad, en daarom zijn er ook altijd verrassingen voor mezelf. En ik mag het zelfs omdraaien en zeggen: een schilderij dat voor mij geen verrassing brengt, is een schilderij dat ik kan weggooien, want dan is het mislukt. Als in het proces van het beeldgeven aan een werk geen elementen te voorschijn komen die voor mezelf onverwacht zijn, dan wordt het een slecht werk. Ik kan een schilderij helemaal precies uitrekenen en begrijpelijk maken, en het zo uitvoeren. Maar dan is er niets gebeurd volgens mij. In het proces moet zich in het werk een soort revelatie opdringen die juist dié bepaalde vormenwereld en kleurenwereld oplevert.
Je hebt ongeveer anderhalf tot twee jaar aan deze cyclus gewerkt. Heb je het gevoel dat je in de loop van die tijd plastisch, beeldend, picturaal een evolutie hebt doorgemaakt?
Ik denk dat ik een enorme afstand heb afgelegd. Toen ik aan deze cyclus begon, wist ik niet waar het op zou uitkomen. Dat heb ik je in het begin ook wel eens gezegd. Het formaat van de doeken is gaan groeien, het hele ding is gaan groeien. In het begin waren mijn uitingen vrij bescheiden, maar zo langzamerhand zijn die tot een zekerheid en een soort duidelijkheid gegroeid. Ik zie het mede als een soort groei van mezelf, ik heb in deze anderhalf à twee jaar over mezelf heen gereikt. Daar heb je dat transcendentale weer, waarover we het al hadden. Ieder schilderij was een ervaring, een nieuwe stap. Daarom kon ik in het begin onmogelijk voorspellen hoe mijn laatste schilderij er zou uitzien. Want dat is langzamerhand gegroeid, het heeft zichzelf moeten vormen.
In het begin van je carrière, kort na W.O. II, heb je meegewerkt met de Jeune Peinture Belge, ook met de Cobra-groep. Met velen onder de leden van deze bewegingen ben je nog bevriend. Toch ben je eigenlijk aan de marge gebleven. Hoe verklaar je dat?
Welja, wat de Jeune Peinture betreft, is dat vrij eenvoudig. De dingen die na de oorlog ontstaan zijn, hebben zich op een organische, natuurlijke ma- | |
[pagina 627]
| |
nier gevormd. In de Jeune Peinture was ik de jongste: de anderen waren allen tenminste acht of tien jaar ouder dan ik. In de tweede groep, Cobra. die hen heeft opgevolgd, was ik weer de oudste, d.w.z. ik was tien of acht jaar ouder dan de meeste van die jongens. Met de Jeune Peinture heb ik mezelf wel kunnen identificeren. Dat waren wij. Tenminste in het begin. Totdat het bleek dat men ons wat wou opdringen; tot het bleek dat de J.P. zich helemaal wou instellen en schikken naar de School van Parijs en dat iets anders niet meer mogelijk was. Dat heeft mij ervan teruggehouden, want ik vond dat iedereen vrij moest zijn om te doen en te laten wat hij wou. Aan Cobra heb ik meegewerkt omdat ik bewondering had voor het jonge enthousiasme en voor de rijkdom aan talent waar die jongens over beschikten. Maar ik was net een klein beetje te oud om er echt deel van uit te maken. Mijn interesse is echter altijd naar hen uit blijven gaan. Ik zit dus eigenlijk tussen de twee in. Aan de twee kanten even met een leeftijdsverschil, dat wel niet te groot is, maar toch net genoeg om mij ergens in het midden te laten rondzwerven. Ja, ik zou haast zeggen: ik ben bij geen van de twee politiek voorvechter geweest.
Als wij bovendien bedenken dat je ook vijftien jaar in Boston hebt verbleven, heb je dan niet het gevoel dat je je ganse carrière lang een beetje een eenzame bent geweest?
Welja, dat ben ik ook, en daar is niet veel aan te doen. Maar ik ben niet iemand om zo maar op de wagen te springen en mee te doen als iets goed gaat. Ik heb altijd geloofd in mijn eigen recht om voor mezelf uit te maken wat de goeie weg was. En daaraan ben ik trouw gebleven. Een criticus heeft ooit over mij geschreven: ‘Het enige dat we Jan Cox moeten aangeven is dat ie trouw gebleven is aan zichzelf.’ Wat ik nou het minste vind wat je van een mens kunt verwachten, maar het werd voorgesteld alsof het iets heel bijzonders was. Ik vind dat de doodgewoonste zaak van de wereld, zie je. In die zin heb ik me als individu wel geïsoleerd.
Jan, onlangs heb je ook deelgenomen aan een tentoonstelling in het Antwerps Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, samen met Fred Bervoets, Walter Goossens en Wilfried Pas. Die zijn natuurlijk veel jonger dan jij. Waarom heb je daaraan deelgenomen: uit sympathie alleen, uit aanmoediging? of voel je je op één of andere manier verwant aan het gevoelsleven van deze jongeren?
Het is zoals ik me op een heel natuurlijke manier aangetrokken heb gevoeld tot de Cobra-groep. Hier zijn jongens die twintig of vijfentwintig jaar jonger zijn dan ik. Door een zeker toeval ben ik weer in Antwerpen gaan | |
[pagina 628]
| |
wonen en heb ik hen ontmoet. Ik heb in hen een talent en een gevoelswereld ontdekt die me zeer nauw aan het hart liggen. Een soort bewondering is dat dus voor jonge mensen met heel veel talent. En behalve dat, is daaruit een vriendschap gegroeid. Ik denk wel dat wij ongeveer hetzelfde uitdrukken, op zeer verschillende manieren. Doordat ik ouder ben doe ik het misschien ook met een beetje meer minzaamheid dan zij. Hun wereld is nog vrij cru en vrij triest uitgebeeld. Daar ben ik wat uitgegroeid. Dat hoef ik niet meer te doen. Laten we zeggen dat ik alhoewel ik nou in de Iliade wel heel negatieve kanten heb aangeraakt, toch van de andere kant getracht heb het op een grootse manier te zien. Door het verwerken van dat soort materiaal dat zich in de ervaringen van je leven heeft voorgedaan, ben je daar natuurlijk wat uit weggegroeid. Daar ligt zeer eenvoudig het leeftijdsverschil. Van de andere kant moet ik ook zeggen, dat ik niet veel heb gezien dat ook maar kan tippen aan wat deze jongens gedaan en volbracht hebben. Dat heeft me sterk in hun werk getroffen. Want ik kan moeilijk aan een jong talent voorbij: dat dwingt gewoon aandacht af, omdat het zo bijzonder is. Ik had natuurlijk net zo goed andere jongens kunnen ontmoeten en uitkiezen. Maar ik heb deze uitgekozen omdat het me zo verbaasd heeft dat dát aanwezig was. Verbaasd eigenlijk niet. Het heeft me verrast, laten we het zo zeggen.
Heb je al plannen voor een nieuwe cyclus?
Ik kan het me niet voorstellen, dat zullen de omstandigheden in heel mijn leven mee bepalen. Precies weet ik het niet. Ik ben nog met de Iliascyclus bezig. Maar er komt iets nieuws. Ik weet het. Ik voel het. Het is nog erg ongewis en onzeker. Meer kan ik niet zeggen. |
|