Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 608]
| |
Metabletica, televisie, botanie, bellettrie
| |
[pagina 609]
| |
van veranderingen in de maatschappij. Van den Berg deed veranderen wat hij aanraakte: hij ontwierp niets minder dan een nieuwe historie van de westerse cultuur. Tegelijk hield hij zich ver van de ‘progressieven’, door ook van hun denkbeelden de herkomst en het tijdgebonden karakter aan te wijzen. Zo lijkt men op zijn best aarzeling, reserve te voelen jegens hem die rustig, zonder te debatteren, maar toch in alle openlijkheid, afstand nam van het gangbare referentiekader. Intussen werden zijn vele werken vertaald her en der, ging hij als gasthoogleraar twee keer naar Zuid-Afrika en drie keer naar de Verenigde Staten, en verschenen er vier metabletische proefschriftenGa naar voetnoot4, maar het duurde negentien jaar voordat hij in eigen land het Scherm bereikte. | |
MetableticaEerst een karakteristiek van het door Van den Berg ontsloten studiegebied. Metabletica houdt zich bezig met veranderingen in de zin van het leven, door de geschiedenis heen. Van den Berg heeft dat nooit zó gezegd, maar daarop komt het toch wel neer. De zin van het leven is tijdgebonden. Maar hoe? Vroeger werden mensen monnik, tegenwoordig worden mensen voetballer. Bestemmingen waaraan in de eigen tijd een groot belang is toegekend voor het leven der overigen, op de voor die tijd authentieke, doch hemelsbreed verschillende wijze. Hoe valt dat belang te vatten, wat wil het zeggen om monnik te worden in de zesde eeuw en om voetballer te worden in de twintigste? Waarom waren er geen voetballers in de zesde eeuw, en zijn thans de monniken haast uitgestorven? Een vraag naar veranderingen in het bestaan als geheel. Want wat ging er met de verandering al niet samen! Vragen van deze aard zijn metabletisch. Metabletica beschouwt het bestaan in één tijd en één cultuurgebied als een geheel waarvan alle aspecten op elkaar betrekking hebben, vooral in die zin dat al het nieuwe, dat zich daar gelijktijdig ontwikkelt, onderling verwantschap heeft. Ook al kan die verwantschap pas later blijken, wanneer het nieuwe bekend was geworden, opgespoord was, gedateerd, bijeengezet, vergeleken. Ontstaat, zo zien wij dan achteraf, een nieuwe zin van het leven, dan blijkt die in toegankelijkheid van tot dan toe onbetreden gebieden. Een nieuwe wijze van kerken bouwen wordt mogelijk, van schilderen, van natuurwetenschap beoefenen, van filosoferen, ook van opgroeien, man en vrouw zijn; oude zekerheden verdwijnen en nieuwe ontstaan. Ook nieuw onbegrip komt er, een nieuw argwaan ten opzichte van een gebied dat zijn toegankelijkheid gaat verliezen. Hoe wordt bijvoorbeeld het kolonialisme thans niet | |
[pagina 610]
| |
verketterd, voor de vorige generatie toch een tamelijk heilige zaak, uitvloeisel van een zeer heilig nationalisme! De veranderingen als bedoeld voltrekken zich niet geleidelijk maar als stroomversnellingen in het bestaan, als simultane omwentelingen; Van den Berg heeft die revoluties in de historie ook aangewezen. Eén valt er rond 1543, het jaar waarin Vesalius de moderne anatomie initieert, en Copernicus een nieuwe cosmologie. In dat gebeuren wordt de stof autonoom, die daarom ook op een nieuwe manier bewerkt dient te worden, die wij thans kennen als de natuurwetenschappelijke manier. De autonomie valt ook af te lezen uit de barok-stijl in de kerkbouw, ontstaan in dezelfde tijd. Een andere revolutie valt rond 1740, wanneer er in allerlei sectoren der samenleving een preoccupatie ontstaat met deling, welke deling inmiddels leidde tot ontregeling, bijvoorbeeld van de arbeid. In dezelfde tijd is de barok-stijl bezweken, plaats makend voor de copiestijlen neogotiek en neoclassicisme. Een nog andere revolutie valt er rond 1900, met het bezwijken van de centrale perspectief in de schilderkunst, de eerste erkenning in literatuur en wetenschap van de discontinuïteit als iets van meer belang dan de continuïteit. Ook toen ontkiemde een kerkbouwstijl, die welke leidde tot de authenthiekhedendaagse. Van den Berg heeft nog enkele perioden aangewezen waarin nieuwe inhouden en betekenissen gecreëerd werden, vrijwel gelijktijdig. Zet men de mijlpalen in de geschiedenis van een cultuurvorm chronologisch achter elkaar, zoals gebruikelijk is in de historie van de biologie, de schilderkunst, of wat gij ook wilt, dan blijven de feiten, zoals Van den Berg het uitdrukt in De Reflex, als wasknijpers op een draad. Want in de chronologie op zich valt geen inzicht te geven. Men kan ook uitgaan van de gedachte dat gelijktijdige vernieuwingen in diverse levensgebieden een gemeenschappelijke betekenis hebben, als het ware gebracht kunnen worden onder één fenomenologische noemer. Dan kan misschien die betekenis worden ontdekt. Het blijkt dan, dat het ene feit een licht kan werpen op een ander, gelijktijdig feit. Dat Harvey in 1628 het hart tot een pomp verklaart zegt weinig; intrigerend wordt de zaak door de preoccupatie met het Heilig Hart in precies dezelfde tijd. Plaatst men nu een reeks feiten uit bijvoorbeeld de geschiedenis der architectuur naast een reeks feiten uit bijvoorbeeld die van de spiritualiteit, zoals gedaan in Metabletica van de Materie, dan blijken de reeksen feiten elkaars betekenis te verhelderen. De Reflex geeft in kort bestek een groot aantal treffende coïncidenties. Gestadig aan heeft Van den Berg een omvangrijke en veelomvattende structuur van metabletische feiten ontworpen, niet zozeer om historie te beoefenen als wel om erachter te komen waarop ons hedendaagse bestaan en levensstijl rusten, wat wel te denken valt van de vele veranderingen die er het aanzien aan gaven, wat er eerlijk aan is en wat vals. Zo handelt Metabletica (1956) over het kunstmatig karakter der weten- | |
[pagina 611]
| |
schappen die de natuur bestuderen zonder de mens; Het Menselijk Lichaam 1 (1959) en 2 (1961) over de veranderingen in de verhouding van leven en dood, van subject en object, Leven in Meervoud (1963) over het ontstaan van neurosen als ziekte van de moderne ontregelde samenleving, Metabletica van de Materie (1968) over de parallel door de historie heen van kerkbouw, spiritualiteit, en opvattingen over de kosmos. Dit is natuurlijk een veel te kort overzicht over het werk, maar zelfs iets van deze aard ontbrak in de TV-uitzending in kwestie. | |
Een adequate film?Gesteld dat over zowat een eeuw mensen nieuwsgierig zullen zijn naar Van den Berg - wat mij denkbaar lijkt - hoe zullen zij dan aankijken tegen dit mengsel van waardering en onbegrip? Wellicht zullen zij verbaasd zijn dat zijn artikel Probleemrijk Zuid-Afrika speciaal herdrukt werdGa naar voetnoot5; zij zullen trachten zich in te denken hoe het was om in de Gewelfkamer te Leiden zijn college ‘Metabletische Toekomstverwachting’ te horen, en in elk geval deze film uit de archieven willen halen. Misschien vragen zij zich af waarom de film zó werd gemaakt, met deze sterke nadruk op Van den Berg's verblijf in Zuid-Afrika, in het geheel van zijn werk toch amper meer dan een zijlijn, terwijl aan allerlei punten van veel meer belang voor het begrijpen van de auteur en zijn oeuvre haast voorbij werd gegaan. Men ziet de interviewer telkens weer het gesprek een politieke kant uitduwen, iets waar Van den Berg, zakelijk als hij is, immuun voor lijkt, maar tevens is daarmee een misverstand en een onbegrip gecreëerd, die doorwerken in grote stukken van deze film. En inderdaad: Van den Berg schrijft voor iedereen, maar zonder ooit een concessie te doen aan de massa; nochtans zit hier de massa tegenover hem, in de persoon van de interviewer. ‘Zijn politiek standpunt over het Zuid-afrikaanse regeringsbeleid kennen ze ook’, zegt deze, de Bantoes bedoelende, ‘ze verafschuwen het, maar kunnen dat niet oprecht openlijk zeggen’. Hoe zal men een wetenschapsman, die met gebruikmaking van dergelijke zinsneden wordt ondervraagd, leren kennen op een wijze die iets verduidelijkt van wat hij heeft uitgedacht? Wat men te zien krijgt doet af en toe denken aan een verhoor, van iemand die een zekere ‘nieuwswaarde’ bezit, een omstreden en slecht begrepen, daarom te wantrouwen figuur over wie een film moet worden gemaakt welke ook voor de meest ‘progressieve’ kijker aanvaardbaar is. Van den Berg slaat zich ronduit bewonderenswaardig door de beproeving heen, maar van een herkenning was van mijn kant geen sprake. | |
[pagina 612]
| |
Nee, wie een ‘portret’ van hem zoekt dat wel goed is, zelfs bijzonder goed, neme het laatste nummer van de Geneeskundige Gids.Ga naar voetnoot6 Er stonden twee belangrijke onjuistheden in de film; professor Van den Berg had gevraagd ze te corrigeren. Het was niet gedaan.Ga naar voetnoot7 Ik had hem wel eens graag in Rome gezien, op zijn unieke wijze een uiteenzetting gevend over de gevel van de Gesù, of in Parijs over de Zuilen van het Panthéon, dan wel over de Mona Lisa of de grafbeelden in Saint Denis. Niets van dit alles; wel een soort forum in twee ronden. Aan het woord komen zijn beminnelijke promovendus en medewerker Dr. J.H.G. van den Berk; Drs. P. Hoogenboom, bekend man uit de onderwijswereld, die zich als een voorstander doet kennen, en Dr. P.J. Thung, hoogleraar te Leiden in de betrekkingen tussen geneeskunde en natuurwetenschap, met een waarderende en nuttige explicatie waarin hij ‘science’ van ‘humanities’ onderscheidt, ‘verificatie’ van ‘visie’, waarbij hij Van den Berg's werk situeert aan de kant van de ‘humanities’, en van de ‘visie’. Als tegenstanders figureren Drs. C. Brandt Corstius, in het weekblad Vrij Nederland bekend als Piet Grijs, die een aantal malen het woord onzin uitroept maar niets weerlegt; en Dr. A. de Froe, hoogleraar te Amsterdam in de antropo-biologie, die ontkent dat Van den Berg nieuwe verbanden zou hebben gevonden, die meent dat er met de metabletica niets te doen valt omdat er geen verificatie mogelijk is, en dat Van den Berg zich isoleert omdat hij niet op kritiek antwoordt. Wij komen daarop terug. | |
Levensloop en het kleine boekjeEen paar biografische fragmenten die door de film heenfladderen wil ik hier samenvoegen en wat aanvullen. Jan Hendrik van den Berg werd geboren in 1914 te Deventer, waar hij de HBS afliep. Een van de leraren aan wie hij in de film zulke waarderende woorden wijdt, was de bioloog Dr. H.R. Hoogenraad. Voor zijn plezier kweekte hij vliegen, krekels, en kevers, en doet dat af en toe nog. Hij werd onderwijzer en bleef dit twee jaar terwijl hij hoofdakte haalde, lager akte wiskunde, en middelbaar akte wiskunde. Met het geven van bijlessen in dit vak betaalde hij het grootste deel van zijn medische studie in Utrecht. Zijn theologische en filosofische belangstelling dateren al van de tijd dat hij als jongen het Cisterciënser klooster Sion bezocht, langs de IJssel, | |
[pagina 613]
| |
waar ook Thomas a Kempis heeft gewoond.Ga naar voetnoot8 Na zijn opleiding tot psychiater en promotie in 1946 bij H.C. Rümke kreeg hij een leeropdracht in de psychopathologie te Utrecht, werd toen docent in de pastorale psychologie aan de GU te Amsterdam en ook te Leiden, toen Bijzonder hoogleraar in dit vak te Utrecht (1952). Naar Leiden als gewoon hoogleraar kwam hij in 1954; zijn vak daar werd conflictpsychologie: de psychologie van de normale mens in een gestoorde samenleving. In 1974 werd zijn leeropdracht omgezet in een persoonlijk professoraat. Zijn favoriete schrijver is Elsschot. In de film spreekt Van den Berg over een klein boekje, dat hij als 22-jarige in handen kreeg, geschreven door Adolf Meyer, dat hem op het spoor zette van het vak dat hij later zou ontwikkelen. Dit boekje, dat inderdaad even over het scherm flitst, heet Krisenepochen und Wendepunkte des biologischen DenkensGa naar voetnoot9; in 1968 toonde hij het mij. Klaarblijkelijk is het aan zijn critici ontsnapt. De schrijver was een belangrijk theoreticus van de biologie, verdediger van het holisme, waaraan hij het grootste deel van zijn tekst wijdt. Metabletische gedachten spelen slechts door de eerste 20 bladzijden. Met zoveel woorden wordt daar gesteld dat wetenschappen het produkt van hun tijd zijn, onder aanhaling van een woord van Ranke, dat ‘jede Epoche unmittelbar zu Gott ist’. En daar staat het, op pagina 2: ‘Jede wirkliche und wesentliche Epoche der menschlichen Geistesgeschichte hat auch gerade diejenige Naturwissenschaft, die ihrem historischen Charakter und ihren besonderen Aufgaben und Zielen entspricht’. Als voorbeelden noemt Meyer ‘die Milieu-bedingtheit der modernen Physik’ en het Darwinisme: ‘Sein Selektionsprinzip im Kampf ums Dasein ist ja nichts anderes als die biologische Uebersetzung des liberalen Prinzips vom freien wirtschaftlichen Konkurrenzkampf’. Meyer onderscheidt in het biologisch denken drie revoluties: die in de Griekse oudheid, de Renaissance, en in zijn eigen tijd, de jaren 1930. In verband daarmee stelt Meyer belangrijke feiten uit de geschiedenis der natuurwetenschap ter discussie: de Euclidische meetkunde, Harvey's ontdekking van de bloedsomloop, de mechanistische opvattingen van Borelli, en de controverse vitalisme-realisme, die ook alle in Van den Berg's werk zo uitvoerig worden besproken. Veel gedachten door hem op zijn eigen manier zo schitterend uitgewerkt zijn in embryonale vorm in het boekje van Meyer te vinden. Wat Meyer ontbrak was de fenomenologische methode; die zou hem in staat hebben gesteld ook andere cultuuruitingen zoals kerkbouw en schilderkunst met precisie aan de Krisenepochen, tevens Wendepunkte, te relateren. Bovendien boog Meyer zijn betoog in een andere richting. Van den Berg kwam}Ga naar voetnoot10 | |
[pagina 614]
| |
tot de metabletica niet zozeer via de historie der natuurwetenschappen als wel die van de psychiatrie. Op twee punten formuleerde Meyer echter concrete ideeën van metabletische waarde: de betekenis van een synchronische samenhang tussen de diverse gebieden van cultuur, en de markeerbaarheid van Wendepunkte. Wat zou het mooi geweest zijn als daar een criticus op had gewezen! | |
‘Wendepunkte’ in de geschiedenis van de plantkundeSlordige twisten over de ‘wetenschappelijkheid’ van Van den Berg's methode en resultaten zijn er gevoerd sinds zijn eerste boek, en het doet daarom goed, professor Thung in de film te zien optreden met zijn exposé ter rechtzetting van een paar misverstanden hierover. Hij doet mij moed vatten om iets te zeggen over de geschiedenis van mijn eigen vak, de plantkunde, dat merkwaardigerwijs zo sterk verweven is met de alfa-wetenschappen (humanities) ter ene zijde en met de bèta-wetenschappen (sciences) aan de andere. Op zichzelf beschouwd is de geschiedenis van de biologie niet te begrijpen. De belangrijkste feiten werden verzameld en opgesomd; daar staan ze nu in de handboeken. Waarom in deze volgorde en niet in een andere? Waarom dit feit in dat jaar en niet een eeuw eerder of later? Waarom eenzelfde ontdekking vrijwel gelijktijdig gedaan door meer onderzoekers in volledige onwetendheid van elkaar? Het is Van den Berg geweest die het erkende raadsel van gelijktijdigheid tot een oplossing bracht door simultane feiten uit diverse cultuurgebieden bijeen te zoeken en te karakteriseren in één fenomenologische formule; pas dan kan de historie van het ene gebied die van het andere begrijpelijk maken. Van die synchronieën nu blijkt de geschiedenis der botanie zo ruim voorzien dat toeval daarbij geen rol kan spelen. Vrijwel ieder groot metabletisch moment in het beeld dat ontworpen werd in Het Menselijk Lichaam, Leven in Meervoud, Metabletica van de Materie, en De Reflex, blijkt in de botanie zijn pendant te hebben. Laat mij de jaartallen hier onder elkaar zetten, met de vondst en de naam eraan verbonden, gevolgd door een korte en noodzakelijk onvolledige verwijzing naar de metabletische betekenis. 1530-1550 Eerste kruidboeken met oorspronkelijke afbeeldingen (Brunfels 1530, Fuchs 1542): het zien krijgt betekenis. Uitvinding van de techniek om planten te drogen (Ghini): het verschil tussen dode en levende materie wordt bijkomstig, waardoor de planten gereduceerd kunnen worden tot objecten. Eerste botanische tuinen (Pisa 1543, Florence 1545): planten kunnen worden geïsoleerd uit hun levensgemeenschap; de band daarmee wordt bijkomstig geacht. 1694 Ontdekking van de seksualiteit bij planten (Camerarius): bevruchting berust bij de organismen zelf, niet meer bij God, en wordt toegankelijk voor onderzoek en beïnvloeding. | |
[pagina 615]
| |
1735-1753 In de herbaria wordt de boekvorm vervangen door het losbladig systeem (Linnaeus, of misschien Gronovius): deling, met mogelijkheid van toename en herschikking. Reuk, smaak, geur, kleur, groeiplaats der planten worden tot bijzaak verklaard (Linnaeus): gevoelloze dingen. Opkomst van de systematiek der organismen (Linnaeus): bestrijding van de ontregeling. Methodiek der beschrijvende plantkunde wordt ontwikkeld (Linnaeus): verdwijnen van de toegankelijkheid, botanie wordt een professie. 1789 Eerste veel-kenmerk systeem (De Jussieu): ontstaan van een grijpbare meervoudigheid. 1895 Eerste boek over ecologie, Plantesamfund (Warming): het zwaartepunt van het onderzoek wordt verlegd van binnen naar buiten, en van het individu naar zijn relaties. 1900, 1901 Respectievelijk: herontdekking der wetten van Mendel (gelijktijdig door De Vries, Correns, en Tschermak): overerving geschiedt in ‘quanta’ volgens wiskundige wetmatigheden; mutatietheorie (Hugo de Vries): discontinuïteit prevaleert over de continuïteit. 1963 Fenetische classificatie (Sneath & Sokal): alleen kenmerken in recent materiaal zijn van belang; de fylogenie wordt losgelaten. Al moet dit nog worden uitgewerkt - wat ik graag wil doen - en vervolgens worden aanvaard door biohistorici, een aanwijzing mag dit toch wel heten voor de toepasbaarheid van de metabletische methode, afgezien nog wat werd gedaan door Van den Berg's promovendi. Slechts voor de periode rond 1740 en voor 1900-1901 werden botanische implicaties door Van den Berg aangegeven. Hoe worden zulke correlaties nu gevonden? De methode ligt blijkbaar niet voor de hand; was dat zo, dan hadden anderen hem al gebruikt voor de benadering van problemen die reeds lang als zodanig waren geformuleerd.Ga naar voetnoot11 Wel kan de methode uit Van den Berg's eigen boeken worden gedistilleerd.Ga naar voetnoot12 Trouwens, ook hij is nog steeds doende de knopen van het metabletische netwerk dat hij in de geschiedenis uitgooide te verzwaren door inweving van nieuwe draden. Zo blijken de geschiedenis van wiskunde en muziek zich goed in de door hem ontworpen structuur te laten invoegen, zoals hij op het genoemde college demonstreerde, en met alle uitvoerigheid zal behandelen in zijn eerstkomende boek Gedane Zaken / Twee omwentelingen in de westerse geestesgeschiedenis (Metabletica van de Materie deel 2), dat in de loop van 1976 zal verschijnen. | |
[pagina 616]
| |
Een grens tussen wetenschap en bellettrie?De toepasbaarheid van de methode aanvaardend, lijkt het wel vreemd dat deze van zoveel kanten verdacht werd gemaakt. De vraag rijst, waarom critici niet probeerden het resultaat dat klaarblijkelijk toch te behalen valt, te bereiken langs meer directe, meer gemakkelijke, of ‘wetenschappelijk meer verantwoorde’ wegen. Wie weet konden zij Van den Berg op zijn eigen gebied nog wel overtreffen, als zij voldoende in de zaken zelf geïnteresseerd waren! Eigenlijk komen de critici aan een bespreking van de metabletica nauwelijks toe. Een boeiend verteller, ja een charmeur wordt Van den Berg genoemd; het is haast het enige waarover alle partijen het eens zijn. Toch zou het jammer zijn als het werk van Van den Berg een zaak van voor- en tegenstanders zou worden. De kracht en de waarde zit hem onder meer juist hierin, dat hij de mensen uitnodigt om zelf te denken, onafhankelijk en kritisch. In zijn werken kan ieder voor zich een antwoord zoeken op vragen als: ‘Wie ben ik? Waarom wil ik wat ik wil?’ Met het oog op een beantwoording daarvan presenteert hij ook zijn feitenmateriaal zo uitvoerig.Ga naar voetnoot13 Iedere lezer mag dat in vrijheid bekijken, en de betekenis ervan voor zichzelf nagaan, zich afvragen in hoeverre hij werd gevormd door krachten die zin gaven aan het bestaan in het verleden, en wat daarbij te denken valt. Die vraagstelling eist een onderzoek naar vooroordelen, van toen en nu. Pas wie in eigen vooroordelen belang stelt heeft kans eraan te ontsnappen. De metabletische methode voerde tot een nieuw inzicht in de zin van het bestaan in verschillende tijden, dus ook nu, en kan leiden tot oplossing van erkende vraagstukken; om die laatste reden lijkt zij mij wetenschappelijk legitiem. Daarop lijkt niet veel af te dingen, en de critici namen dit punt ook nauwelijks op. Maar Van den Berg presenteert zijn resultaten met gebruikmaking van een in de bellettrie gevolgde werkwijze, en dat wordt bezien met een argwaan waarvan professor De Froe een vooraanstaand vertolker is. Is het daarom dat hij de ‘wetenschappelijkheid’ van Van den Berg zo openlijk in twijfel trekt? Het verwijt van on-wetenschappelijkheid lijkt mij vooral opgehangen aan het feit dat Van den Berg in zijn boeken een intrigue opbouwt. Hij brengt de lezer in spanning. Hij stelt een ontknoping in het verschiet, maar behandelt eerst nog een schijnbare bijzaak. Is de ontknoping er, dan ziet hij terug op het gebeurde en legt een verband met de schijnbare bijzaak, die daardoor geen bijzaak blijkt te zijn; dat alles in de beste tradities van de detective. Tussen de historische feiten spint hij een eigen, hedendaagse ge- | |
[pagina 617]
| |
dachtengang, die misschien samenvalt met de contemporaine, maar zeker niet steeds, en die niet louter verhalend is, maar dient om er conclusies uit te trekken. Dat is wel wat anders dan de eeuwige reeks in publikaties van de ‘exacte’ wetenschappen, van probleemstelling, materiaal, methoden, resultaten, conclusies. Men is dat niet gewend; tot nu toe stond er een schutting tussen bellettrie en ‘strenge Wissenschaft’, en wie zich van het ene domein begeeft in het andere alsof er nooit een schutting was, moet de eigenaars der tuinen wel schrik aanjagen. Hoe anders kan een De Froe, die zich met succes én op literair én op ‘wetenschappelijk’ terrein beweegt, zelfs ontkennen dat Van den Berg synchrone verbanden zou hebben gevonden? Wat Van den Berg, al schrijvende, duidelijk maakt, is dat de beoefening van de metabletica een combinatie vergt van het vermogen tot afstand nemen (van eigen vooroordelen) en van het vermogen tot inleven (in de zin des levens toen of elders). Zoiets kan men een ander niet leren; wel is het mogelijk zo te schrijven dat iemand die hier aanleg voor heeft er attent op wordt, ziende dat daar iets wordt geboden waarmee hij die aanleg kan ontwikkelen. De aanleg zelf is overigens niet gekoppeld aan een talent voor methodisch onderzoek of zelfs maar wetenschappelijke belangstelling. Zij is verspreid onder de mensen, te treffen op de meest onverwachte plaatsen, en dit kan ook wellicht de constante verkoop der boeken, door Thung gesignaleerd, begrijpelijk maken: zij worden gekocht door naar ik vermoed allerhand mensen die in zichzelf deze aanleg herkend hebben en daar graag op hun wijze iets mee willen doen, terwijl goed voedsel voor deze aanleg schaars is. Het lijkt mij in het geheel niet verkeerd om aan te geven dat deze geesteshouding geschikt is om metabletisch resultaat te bereiken. Van den Berg had kunnen volstaan met het verslag van zijn onderzoek, zoals hij dat doet in De Reflex. Hij nam de moeite om zijn grotere boeken zo te schrijven dat zij die geïnteresseerd zijn bij zichzelf kunnen nagaan of zij eventueel geschikt zijn om ook in deze materie te werken. Elk resultaat eist een herkennen en cultiveren van een specifieke geesteshouding en -eigenschappen, die men in aanleg bezit of niet. Iedere vorming is daarop gericht, of het die tot manager, mysticus, diplomaat betreft, of welke andere ook maar. In de opleiding van de beoefenaar der natuurwetenschappen wordt eveneens een specifieke, doelmatig geachte mentaliteit aangekweekt, onder andere met behulp van het dictum van Galilei: ‘meet wat meetbaar is, en maak meetbaar wat onmeetbaar is’. Ook dat dictum voerde tot een geesteshouding die vruchtbaar kan zijn... voor een toen nieuwe wetenschap. Tot dat doel: het bij zichzelf ontdekken van een eventueel vermogen tot afstand nemen en inleven gecombineerd, dient naar het mij toelijkt Van den Berg's bijzondere compositie en presentatie. Niet slechts zijn deze vermogens onmisbaar voor het beoefenen van de metabletica, maar bovendien | |
[pagina 618]
| |
van waarde voor een rijk spectrum van andere bezigheden. Misschien kan een snellere, meer expliciete, meer efficiënte methode gevonden worden - dat zou iemand moeten proberen. Is hiermee De Froe's opmerking beantwoord dat Van den Berg nooit ingaat op kritiek? Voor de goede verstaander hoop ik wel. En ik kan wellicht de zaak wat toelichten door te wijzen op het - bij een bemoeiziek volk welhaast absurd aandoend - respect dat Van den Berg toont voor elke mens als individu. Hij kan een tijdperk, een groepering, een mode vergruizelen, hij kan mild-ironisch spreken over iemands uitlatingen in een bepaald kader, maar een persoon zal hij nooit kwetsen. Hij staat in voor wat hij te geven heeft en biedt dat aan voor ieder die daar om welke reden dan ook belang in stelt. Zowel in zijn boeken als in de uitzending belijdt Van den Berg zijn respect voor ieders persoonlijke verantwoordelijkheid, welke in een gesprek in kleine kring blijft bestaan, maar in een gesprek met velen verloren raakt. Respect: een wezensvreemd artikel aan het medium TV. Oog ervoor lijkt mij nochtans nodig voor een begrip voor Van den Berg's optreden. Graag wil ik er nog even op wijzen dat Van den Berg de schepper is van een oeuvre. Hij heeft een groot oorspronkelijk thema gesteld: de veranderlijkheid van het bestaan. In ieder boek van hem wordt van dat thema een stuk uitgewerkt. Al zijn boeken hebben daardoor op elkaar betrekking. Hij schrijft in een helder, compact, prachtig en persoonlijk Nederlands. Hij merkt op wat mooi is, en is daarover enthousiast. Voor alles wat hij doet heeft hij aandacht. Leven en wetenschap integreert hij. En zo is hij, volledig, de man zijn werk. Ja, wie hem wil leren kennen, die leze. |
|