Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 464]
| |
ForumPsychoanalyse en film‘Le monument psychanalytique doit être traversé - non contourné -, comme les voies admirables d'une très grande ville, voies à travers lesquelles on peut jouer, rêver, etc: c'est une fiction.’ Tot op heden zijn studies gewijd aan de ontmoeting tussen film en psychoanalyse van een ontmoedigende steriliteit geweest. Zij zijn bijna alle gestrand op de problematiek van de ‘film als droom’. In de beste gevallen ontwikkelden ze variaties op het thema ‘film, spiegel der werkelijkheid’. Dit speciaal nummer van CommunicationsGa naar voetnoot1 is verrassend en in hoge mate welkom doordat het bijna volledig ontsnapt aan de hierboven vermelde klassieke tekortkomingen. Op een paar punten na brengt het een nieuwe kijk op de zaak; in de ontgoochelende opstellen - er zijn er naar mijn gevoel wel een paar te veel van dit soort - vervalt men niet in de clichématige benadering. Blijkbaar is Christian Metz de inspirerende motor achter dit lijvige nummerGa naar voetnoot2: we vinden niet minder dan twee belangrijke teksten van hem. Zijn inspiratie is Freudiaans; zijn studies getuigen echter van een grotere soepelheid dan we van hem gewoon waren. Zijn parallel-ontwikkeling droom-film, die hij op een originele manier behandelt, ontglipt hem echter op verschillende momenten, waarschijnlijk omdat hij al te strak houdt aan dit parallellisme. Hoe vruchtbaarder zou het hier geweest zijn als Metz de ideeën van een Ernst Bloch over de ‘Tagträume’ gekend en geprojecteerd zou hebben in de filmdromerij, waarvan hij de analyse nu al te stroef doet aanleunen bij de Freudiaanse theorieën, die de filmtheorie toch niet zonder meer kan overnemen. Te strak wordt hier vastgehouden aan het kijkende subject (identificatie, projectie, enz.... komen uiteraard weer ter sprake, zoals trouwens ook fetichisme, perceptie, enz....). Dat Metz opnieuw meer aandacht aan het kijkende subject schijnt te geven, kan ik waarderen (zoals zijn actuele bekommernis om de psychoanalyse zijn werk beslist meer speling geeft) in de context van zijn eigen ontwikkeling. Maar het blijft een gevaarlijk terrein (waar ik me zelf vaak - met minder goede resultaten - op heb begeven). Daarom is het gelukkig dat iemand als F. Guattari (coauteur van de beruchte Anti-Oedipe) in een bondig maar fundamenteel artikel de begrippen omtrent het kijkende subject b.v. verlegt naar ‘un inconscient cinématographique’, en spreekt van de filmactie als zijnde ‘une psychanalyse de masse’. Op die manier geraakt men uit de bipolaire | |
[pagina 465]
| |
opstelling maker/kijker, die in de filmtheorie, meer nog dan elders, een verraderlijke personalistische bijklank krijgt. Niet alleen daarom is Guattari's stuk belangrijk. De ideologische dwang die uitgaat van de film loopt synchroon met kapitalistische produktie en socialistische bureaucratie; en dat is al iets vergeleken bij de psychoanalyse, de klassieke zowel als de structuralistische, die volgens de auteur, die zelf psychoanalist is, hopeloos dwangmatig is. De psychoanalyse steunt op ‘un inconscient de seconde main’, terwijl in de film de ‘analytische middelen’ wel degelijk rijker, maar ook gevaarlijker, want fascinerender zijn. Maar, aldus Guattari, men kan zich indenken dat de film toegankelijk zou kunnen zijn voor een andere praxis. Dit is wel de meest radicale, en naar mijn gevoelen ook de minst verwrongen mening (maar misschien gaan beide samen?) die men in dit nummer van Communications aantreft. Opvallend is dat de filmspecialisten de thematiek bijzonder log en vaak inspiratieloos hebben aangepakt. Zelfs R. Bellours' zeer lange analyse van een sequens uit Hitchcocks' North by Northwest haalt zelden het niveau van zijn ondertussen beroemd geworden en baanbrekende ontleding van een sequens uit The Birds. De omgang met de Freudiaanse symboliek blokkeert al te zeer de analyse. Merkwaardig dan weer (maar bijna volledig ontdaan van psychoanalytische referenties... toeval?) is een lang opstel van T. Kuntzel Le Travail du Film II, met als onderwerpen enkele sleutelfragmenten uit de klassieke horrorfilm, The Most Dangerous Game (1932). Twee stukken met een nochtans boeiend vertrekpunt blijven beneden het peil van Communications: Le rire au cinéma en Freud-USA. Hoe veel boeiender zijn de fragmentarische notities van ‘leken’ als Roland Barthes of Julia Kristeva. Wat mij persoonlijk het meest verraste in dit nummer was de ontdekking dat er frisse ideeën mogelijk zijn op een gebied dat mij uitgeput leek. Natuurlijk hebben de omwentelingen in de psychoanalyse zelf (meer bepaald die van Lacan en zijn school) nieuwe theorievormingen op het gebied van de film mogelijk helpen maken, zoals we dit reeds zagen gebeuren in verschillende opstellen in recente nummers van Screen.Ga naar voetnoot3 De filmsemiologie zou wel eens uit het slop van de narrativité kunnen worden geholpen door een verruimende psychoanalytische aanpak, zoals reeds blijkt uit de recente geschriften van C. Metz. Anderzijds is het gevaar weer niet denkbeeldig dat we opnieuw vervallen in de interpretatie (film-Deutung!), en in het moraliserend geschrijf, dat men juist via de semiologie probeerde kwijt te geraken. Kritisch afwachten en actief bedrijven...
Eric De Kuyper | |
De verrassing van NairobiNairobi is meer geworden dan een routine-gebeuren. Het werd geen sensatie voor de publiciteit, ook geen politiek huzarenstuk. We mogen het werkelijk een kerkvergadering noemen, mits men dit maar niet vertaalt met ‘concilie’. Hiervan waren de gedelegeerden zelf diep overtuigd. Zover is men nog niet. We zullen aan dit nieuwe beeld van de WCC nog wel even moeten wennen. Zoals altijd ontbrandde ook hier het licht uit de ‘choc des idées’. Niet de financiële penurie van de WCC, niet de sociaal-politieke bekommernis voor de wereld, die in het ‘Jezus Christus bevrijdt’ leek geformuleerd, bepaalde de inhoud en het nieuwe image van de WCC, al speelden ze er een rol in. Seksisme, mensenrechten, ontwikkelingssamenwerking, milieu, dat allemaal kwam in allerlei aanbevelingen aan de orde, zeker, en we zijn daaraan gewend geraakt, maar onder het oppervlak hiervan lag het dialectisch spanningsveld van de kerkelijke, of liever nog | |
[pagina 466]
| |
christelijke eenheid. Deze keer is men daarvan niet weggevlucht in de meer seculiere bemoeienis met de ‘wereld’. De hegemonie van het secularisme, van westerse origine, werd getemperd door de oostelijke drang naar spiritualiteit, die werd uitgeoefend in voortdurende controle op alle statements van meer maatschappelijke aard. Maar deze trend sluit toch ook aan bij stromingen in het westers christendom als pinksterbeweging en charismatische bewogenheid. De geestelijk-religieuze motivatie heeft nu de plaats gekregen die haar toekomt, de eerste. Door Nairobi is er een zeker evenwicht gekomen tussen theologisch gefundeerde spiritualiteit en sociologisch gemotiveerde activiteit. Dit ging niet zonder spanningen van nogal emotionele aard. De oostelijke orthodoxie, die zich sinds 1917 had moeten concentreren op het binnenkerkelijke leven in een struggle for life, wierp zich telkens weer op als de kampioen voor de Drieëenheidstheologie en het geestelijke leven van de Kerk. Toen de W.C.C. zich via het ‘Helsinki statement’ met de USSR wilde gaan bezig houden, om deze ‘zone van stilzwijgen’ te gaan be-spreken, kwamen ze begrijpelijkerwijs in het geweer. Het gebeurde uit diepe nood en niet zoals sommigen dat formuleerden uit ‘politieke overwegingen’. Uit persoonlijke gesprekken is mij dat glashelder geworden. Maar de hearing van maandagnacht 8 december zal ik van mijn leven niet meer vergeten. Die was voor iedereen overtuigend. Die dag is een ‘historische dag’ genoemd in de geschiedenis van de oecumenische beweging. Men sprak van hart tot hart. Theoretische overwegingen, die te weinig rekening hadden gehouden met de harde werkelijkheid, werden loyaal prijsgegeven voor een beroep op christelijke liefde voor broeders in nood. Hiervoor, en zeker ook voor een dreigende scheuring, is men gezwicht. Geen statement, maar een evenement heeft de WCC in het juiste spoor teruggebracht in plaats van rechter te willen spelen over de hele wereld. Hier ligt haar toekomst: via de liefde-eenheid naar de eenheid in geloof en kerkzijn. Trouwens pas vanuit de christelijke liefde wordt de bezorgdheid voor de mensenrechten authentiek christelijk en aanvaardbaar. Dit in de diverse stukken te hebben geformuleerd, maar nog meer dit op zichzelf te hebben toegepast, is het nieuwe van Nairobi. De weerslag hiervan vinden we ook in de documenten van sectie II over de ‘voorwaarden voor de eenheid’. Aanvankelijk gaf de bespreking daarvan een chaotisch beeld. De zeer verdeelde kerken van Afrika smeekten om hulp. Er heerste een babylonische spraakverwarring rond woorden als ‘eucharistische gemeenschap’. Het slagwoord ‘conciliar fellowship’ van Leuven was weliswaar theologisch en juridisch herleid tot ‘pre-conciliar’, maar men had een haalbaar ideaal gesteld (goal) voor de nabije toekomst. De veranderde Constitutie van de WCC mikte weliswaar hoger: ‘De WCC is opgericht om (...) de kerken op te roepen tot het doel van de zichtbare eenheid in één geloof en in één eucharistische broederschap (fellowship)’, maar dit bleek nu nog niet haalbaar. Vanuit dit fellowship wil dan de Kerk werken aan het geestelijk en materieel heil van de mensheid. Want hoe zal een innerlijk verdeelde Kerk ooit een ‘one world’ kunnen opbouwen? Zo is de conclusie van sectie II de vernieuwde grondslag van héél het werk van de WCC in de komende 7 jaar. Langs deze weg kunnen ook alleen de financiële problemen worden opgelost. Maar niet de formulering van deze grondslag is het verrassende van deze Assemblee geweest, maar de praktisering. Uit persoonlijke gesprekken weet ik ook dat men achter het IJzeren Gordijn dankbaar is, zowel voor het protest tegen schending van de mensenrechten als voor de consideratie in de formulering ervan. Maar gezegd mag dit niet worden. Tot slot dit citaat uit het rapport van Richtlijnencommissie: ‘We moeten een fellowship vormen van onderlinge voorbede, waarbij de Kerken regelmatig voor elkaar bidden en elkaar leren ervaren in hun eredienst. Dit is een intensief geestelijke zaak, die ver uitreikt boven programma's en organisaties.’ In een zin als deze herken je iets van de Kerk van Christus. De feestelijke en tegelijk gezellige slotviering was daarvan een waardevolle manifestatie. Nairobi was een verrassende stap vooruit op de lange weg naar de ware ‘eenheid die de Heer wil’. Na de trage start was dit een verrassende spurt. Jos Fruytier S.J. |
|