| |
| |
| |
Politiek overzicht
december
● Nationale politiek
Verenigde Staten van Amerika
President Ford leeft nog steeds tussen hoop en vrees. Hoop op herverkiezing; vrees, dat een ander hem zal overvleugelen. En daarbij gaat het nog niet eens om een Democraat. Als de Democraten inderdaad, wat zij van plan schijnen te zijn, met die oeverloze kletsmajoor Humphrey voor de dag komen, hoeven de Republikeinen waarschijnlijk niet bang te zijn. De opiniepeilingen geven Humphrey weinig kans. De grote moeilijkheid voor Ford is nog steeds Reagan, de voormalige filmspeler en thans gouverneur van de staat Californië. Als er niets meer gebeurt wat zijn reputatie schaadt, maakt Ford nog wel een kans tegen de als sterk conservatief bekend staande Reagan; niet iedereen is van zijn conservatisme gediend. Maar er stáán dingen te gebeuren die Ford's kansen wèl nadelig beïnvloeden. Het Congres heeft een wet in behandeling, krachtens welke de prijs van de ruwe olie aanmerkelijk wordt verlaagd en het tempo van de daarop volgende verhoging sterk aan banden wordt gelegd. De olie-industrie is daar uiteraard sterk tegen gekant en de olie-industrie is vanouds al een steunpilaar van de Republikeinse partij. Als die wet wordt aangenomen en Ford tekent haar, dan ligt hij fout bij zijn geldschieters; tekent hij haar niet, dan ligt hij fout bij zijn kiezers-autorijders. In een soortgelijk dilemma raakt hij door een tweede wetsvoorstel, dat het verbod van een totale werkbelemmering bij staking opheft. Tot nu toe mogen bij voorbeeld metselaars die bij een bouwwerk in staking gaan, alleen andere metselaars verhinderen aan het werk te gaan. Niet timmerlieden, elektriciëns of andere vaklieden die bij zo'n bouwwerk te pas komen. Het Congres overweegt die verbodsbepaling op te heffen. Tot groot genoegen uiteraard van de vakbonden, maar tot verontwaardiging van de werkgevers. Ford komt daar weer tussenin te zitten. Of de een of de ander moet hij tegen de haren in strijken door óf te tekenen óf bekrachtiging van de wet te weigeren. En
tenslotte komen natuurlijk ook de belastingen op de proppen. Het Congres wil een drastische verlaging doorvoeren, maar Ford heeft al laten weten dat hij een desbetreffende wet niet zal tekenen, wanneer zij niet vergezeld gaat van concrete voorstellen tot verlaging van de overheidsuitgaven. Als hij dat doorzet, komt hij er wel weer mooi op te staan bij de Amerikaanse belastingbetaler. - Of zijn snoepreisje naar China hem veel zal helpen voor het versterken van zijn populariteit, is de vraag. Het is maar ál te doorzichtig, dat hij daar meer om binnen- dan om buitenlands-politieke redenen heen toog.
Wel heeft hij van de gelegenheid gebruik gemaakt om bij het passeren van Honoloeloe daar een rede uit te spreken die zijn doctrine ten aanzien van het Verre Oosten vastlegde. Zijn ‘Pacific Doctrine’, die in zoverre afwijkt van wat vorige presidenten en ministers van Buitenlandse Zaken ooit naar voren brachten, dat Amerika zich niet meer van Japan zal laten losweken maar ook niet meer van Korea, bevat een duidelijke waarschuwing dat Amerika zijn verplichtingen in het Verre Oosten ernstig neemt. Het is alleen de vraag in hoeverre de president op dit punt
| |
| |
het Congres meekrijgt. Ten aanzien van Angola heeft hij samen met zijn minister van Buitenlandse Zaken, Kissinger, een zware nederlaag geleden in het Congres, dat hem heeft verboden geld en wapens ter beschikking te stellen van de rechtse bevrijdingsbewegingen.
| |
Rusland
Het is de laatste maanden duidelijk merkbaar, dat de Verenigde Staten, en met name de minister van Buitenlandse Zaken en president Ford, waarschijnlijk met het oog op de conservatieve achterban, die zij beiden straks bij de verkiezingen nodig hebben, ten aanzien van Rusland niet meer zo omzichtig met de détente omspringen. Zij slaan nog wel geen dreigende toon aan, maar uitputten in vriendelijkheden is er ook niet meer bij. De grote vraag is echter of zij daar Rusland zodanig mee irriteren, dat de détente werkelijk gevaar zou lopen en op de boze woorden boze daden zouden moeten volgen. Daar ziet het echter niet naar uit. Rusland is namelijk op een zeer vitaal punt geheel van de Verenigde Staten afhankelijk. Op het punt van zijn graanvoorziening.
Eigenlijk is dat een vreemde zaak. Rusland gold vóór de grote Revolutie als de graanschuur van Europa. Heel Europa betrok graan uit Rusland. Voor de welvaart van Rusland zei dat niet altijd alles. Lange tijd werd het graan de boeren afgedwongen en leden zij zelf honger, ondanks het zogenaamde graanoverschot. In het begin van deze eeuw echter begon het er iets beter uit te zien. Minister Stolypin brak met het aloude en bijna heilig verklaarde systeem van de dorpscommune en schiep de mogelijkheid voor energieke boeren om eigen grond te verwerven. Deze koelakken haalden uit de grond wat erin zat en de graanoverschotten werden reëel. Stalin echter zag in de koelakken de ‘kapitalisten van het platteland’ en in de oude dorpscommune de kiem van een communistische gemeenschap. De koelakken werden over de kling gejaagd; enkele miljoenen werden er vermoord; de ‘kolchose’ moest de rol van de oude ‘mir’ gaan overnemen. Met dit verschil, dat de oude ‘mir’ - de dorpsgemeenschap - op zichzelf opereerde, terwijl de kolchosen niet alleen collectief bezit van het land kenden, maar ook nog onder staatstoezicht stonden, met alle ellende van ambtelijke kortzichtigheid en beunhazerij. Het werd er alleen maar erger op. In de ‘mir’ waren de boeren al gewend zich niet druk te maken voor de bewerking van grond die hun niet persoonlijk toebehoorde; in de kolchose, waar bovendien nog de partijfunctionarissen en de ambtenaren meevraten van de gemeenschappelijk ruif, voelden zij zo mogelijk nog minder voor hard werken. In feite doen de vrouwen momenteel in Rusland het werk op het land, dat schandalig slecht wordt uitgebaat. Alle vijfjarenplannen ten spijt blijft de oogst beneden peil. Ieder jaar verzekeren de autoriteiten wel dat het nu beter wordt, omdat het weer in het vorige jaar tegenzat of omdat de oogst om andere natuurlijke redenen was achtergebleven bij de verwachtingen; in feite hebben zij al
erkend dat zij het landbouwprobleem niet kunnen oplossen zolang zij vasthouden aan het kolchosesysteem, dat de klok achteruit zette inplaats van vooruit. Zij hebben nu al een contract van vijf jaren voor graanleveranties met Amerika gesloten.
Hun boterham ligt in Amerika.
| |
Spanje
Koning Juan Carlos I heeft er in zijn eerste openbare optreden geen twijfel over laten bestaan, dat hij voornemens is Spanje op weg te zetten naar de democratie. Aan het hoofd van zijn eerste kabinet staat nog wel de premier die hij van wijlen Franco heeft geërfd, Arias Navarro, maar deze heeft uit zijn vorige kabinet nog maar drie ministers overgehouden. De regering heeft duidelijk een andere inslag gekregen; zij is naar het centrum opgerukt. Arias Navarro heeft nu een sterke figuur naast zich gekregen in de persoon van Manuel Fraga Iribarne, vice-premier en minister van Binnenlandse Zaken. Een man die als een wervelwind in de Spaanse politiek omhoog is gekomen. Hij is van eenvoudige boerenafkomst, studeerde stormenderhand, werd in korte tijd hoogleraar, diende als minister van Voorlichting zijn land en bereisde het kris-kras in alle windstreken, overal bliksembezoeken brengend - de ‘cycloon’ noemde men
| |
| |
hem - en met als resultaat een enorme opleving van de toeristenindustrie. Het laatst diende hij als ambassadeur in Londen. Als minister van Binnenlandse Zaken komt de taak om Spanje te democratiseren in hoofdzaak op zijn schouders te rusten. Over de lengte van de weg daarheen schijnt hij vastbesloten te zijn. ‘Twee weken om een beslissing te nemen over de richting van de hervorming; twee maanden om die beslissing om te zetten in wettelijke voorzieningen en twee jaren om die voorzieningen in werking te brengen’ heeft hij gezegd. En zo zou het wel eens kunnen uitkomen. Uit de regeringsverklaring van het kabinet blijkt al, dat hij heeft besloten de nadruk te leggen op een hervorming van de Cortes en van de wijze waarop deze wordt gekozen. In hoeverre daar een volledige vrijheid van vereniging, met name tot politieke partijen, mee gepaard zal gaan, is nog niet duidelijk. Het regeringsprogram zegt wel iets in die geest, maar waar men getracht heeft deze vrijheid te nemen, is daar nog weinig van terechtgekomen. De politie heeft al enkele malen moeten ingrijpen tegen demonstranten voor deze vrijheid. Waar natuurlijk weer een paar Nederlandse vakbondsleiders bij waren, die zich zo nodig moeten bemoeien met deze dingen.
Van bijzonder belang is het onder deze omstandigheden, dat tegelijk met de regeringsverklaring een verklaring is afgelegd door de kardinaal-aartsbisschop van Madrid, waarin deze zegt, dat de veranderde situatie na het overlijden van generaal Franco ook een ommekeer teweeg moet brengen in de houding van de Kerk tegenover de Staat. Jarenlang heeft de Kerk aan de zijde van de Staat gestreden voor wat zij beschouwde als een ‘kruistocht’ tegen het communisme. De tijd van de burgeroorlog echter is nu definitief voorbij en de Kerk kan zich nu onafhankelijker van de Staat opstellen en haar positie tegenover de wereld opnieuw bepalen.
| |
● Nederland
De Molukkers
In twee groepen hebben Zuidmolukse jongeren Nederland deze maand in de ban van de vrees en de verontwaardiging gestort door het kapen van een trein in Beilen, het bezetten van het Indonesisch consulaat in Amsterdam en het in koelen bloede vermoorden van drie gijzelaars. Drie weken heeft de spanning rond deze misdadige activiteiten geduurd. De langste gijzelingszaak die Nederland tot dusverre meemaakte. Het liep allemaal in zoverre nog gelukkig af, dat de jeugdige terroristen na hun wandaden van de eerste dagen geen verder wapengeweld meer gebruikten en dat zij geen enkele concessie konden afdwingen van de Nederlandse regering. Goed beschouwd werd het voor hen een enorme flop, die hun alles samen vele tientallen jaren gevangenis kan opleveren.
Het enige wat zij menen wèl te hebben bereikt, is dat het Nederlandse volk zich de aanwezigheid van de Zuidmolukkers nog eens duidelijk realiseert en zich aan de oplossing van hun probleem zet. IJdele hoop. Zeker: de Nederlanders zijn zich de aanwezigheid van de Zuidmolukkers weer goed bewust geworden, maar het is de vraag of de Zuidmolukkers daar veel wijzer mee zijn geworden. Enkele gijzelaars hebben zich sympathiek uitgelaten over de terroristen, maar op de meerderheid van het Nederlandse volk maakt dat niet zoveel indruk. Of het Nederlandse volk zich dan niet schuldbewust voelt aan het volk der Zuidmolukkers? Het begint langzamerhand wel tot meer mensen door te dringen dat deze volksgroep indertijd onrechtvaardig is behandeld, met name door een stelletje legerautoriteiten; maar de gemiddelde Nederlander houdt daar geen schuldgevoelens aan over. Te meer omdat hij niet de indruk heeft, dat de Zuidmolukse terroristen onschuldige Nederlanders hebben neergeknald om een haalbare zaak te verwezenlijken. Wat zij willen, valt buiten het Nederlandse rechtsterritoir. Nederland kan niet beslissen wat Indonesië met de Zuid-Molukken doet en kan daar ook geen diplomatieke druk op uitoefenen. Wat deze jongens doen is niet meer dan hard slaan in de lucht.
De vraag is echter wel langzamerhand bij het Nederlandse volk gerezen, hoe zij in
| |
| |
hemelsnaam tot deze zinloze gewelddaden zijn gekomen. Wie heeft hen wijsgemaakt dat er op die manier iets te bereiken viel? Wie heeft terroristen van deze ‘sympathieke’ jongens gemaakt?
De Nederlandse regering heeft aan geen enkele eis van de Zuidmolukkers toegegeven. Maar het heeft allemaal wel veel van de regeringsefficiency gekost.
| |
Onbestuurbaar Amsterdam
Met uitbundige vreugde hebben de zich progressief noemende spitsbroeders - de Partij van de Arbeid met haar satellieten en de communisten - samen gedanst om het gouden kalf, het progressief program. Met de meerderheid in de Raad kregen zij het in hun vermogen de confessionelen en de liberalen uit het College van Burgemeester en Wethouders te schoppen en de zetels onder elkaar te verdelen. De zetels, waarop zij hoopten vier jaar lang knus en gezellig progressief te zitten wezen. Het is echter allemaal anders uitgevallen. De partners bleken nogal uiteenlopende opvattingen te hebben over wat progressiviteit was. Burgemeester Samkalden en zijn onafscheidelijke vriendje Lammers dachten aan een groot uitgegroeid Amsterdam met metro en alles wat daarbij hoorde. De anderen voelden veel meer voor het knusse Mokum van vroeger. En dat botste. Eerst moest de PSP-er uit het College; toen werd Roel van Duyn de kwaaie pier. De vertegenwoordiger van de PPR in het College, een man, met wie volgens de Burgemeester en de andere wethouders onmogelijk te werken viel en die bovendien alles uitkletste wat - ook vertrouwelijk - binnen het College werd besproken, zodat collegiale discussies over vertrouwelijke zaken onmogelijk meer konden plaats vinden. Unaniem dienden de Burgemeester en de andere wethouders een voorstel in om Van Duyn te wippen en daarmee kwam alles op losse schroeven te staan. De PPR, woedend, stelde zich achter haar (tuin)kabouter op. Wethouder Lammers - die van ‘Nieuw Links’, weet u nog! - verklaarde het program-college mislukt en verklaarde bereid te zijn óók op te stappen, samen met Van Duyn, als de Raad weer naar een afspiegelingscollege terug wilde keren met één vertegenwoordiger van de confessionelen en één van de VVD. Hetgeen weer de woede opwekte van de Partij van de Arbeid, die nu én de wethouderszetel én de raadszetel van Lammers opeist. En intussen loopt de Burgemeester ook op zijn
laatste benen. Er zal binnenkort een ander moeten komen. Mikt Lammers daarop? - Alleen de stad is de dupe van dit enkel maar kiftende en kletsende ‘program-college’. Arme stad.
| |
De Nederlandse Antillen
De grootste partij van Aruba, die de afscheiding van dit eiland uit het verband van de Nederlandse Antillen voorstaat, heeft een eigen afvaardiging gestuurd naar Venezuela. Wat die heren daar hebben uitgespookt, is niet bekendgemaakt, maar de zaken rondom die Arubaanse autonomie liggen zo gevoelig, dat de drie Arubaanse ministers in het Antilliaanse kabinet prompt door premier Evertsz van hun functies werden ontheven. Men wil geen lieden in het kabinet die achter de rug van hun collega's om besprekingen voeren met de regering van andere landen, met vermoedelijk geen ander doel dan via interventie van dit land hun zin te krijgen en zich te kunnen losmaken uit het verband van de Antillen. Maar zulke dingen mag men verwachten, wanneer men maar doorgaat met de verlangens van Aruba te minimaliseren en niet aux sérieux te nemen. Dat geldt ook voor Nederland. Klaarblijkelijk wil de regering hier nog maar steeds niets leren van de ervaringen met de Zuidmolukkers, die men ook niet ernstig wenste te nemen.
Hans Hermans
| |
● België
Na maanden onderhandelen - onze voorbije politieke overzichten getuigen ervan - heeft de regering het ontwerp van een herstelwet klaargekregen. De definitieve versie kreeg pas vaste vorm op 28 november jl., toen het ACV-voorstel inzake
| |
| |
loonmatiging grosso modo overgenomen werd. Vergeleken met de eerste regeringsvoorstellen voor een wet die beoogt het economische leven weer op gang te brengen, vertoont de definitieve tekst een vrij belangrijke koerswijziging. Het ontwerp is zelfs zo sterk geëvolueerd dat het bedrijfsleven, waarvan de concurrentiekracht op het spel stond nu ronduit beweert dat de regering eigenlijk veel beter niets had kunnen doen. Een dergelijke mening kan uiteraard worden betwist. Intussen is het herstelplan er toch en al kan er dan misschien nog wat aan worden gesleuteld, alleen de resultaten ervan zullen uitwijzen wat het waard is.
Het herstelplan is slechts een onderdeel van een groot programma dat de huidige bewindsploeg zich van meetaf aan gesteld had, namelijk de economische crisis te overwinnen. Er is ook nog de programmawet, die samen met de rijksbegroting van 1976 erop bedacht is sommige uitgaven drastisch te beknotten. Was het destijds wijlen minister Oleffe, die de motor van het economisch beleid was, dan is thans premier Tindemans niet minder ondernemend. Dat bleek onder meer op het nationaal CVP-congres van 13 december te Dendermonde, waar hij een bilan opmaakte van twintig maanden regering. Het persoonlijk succes dat hij daar oogstte en ook het vertrouwen dat de huidige bewindsploeg er ondervond, waren zeker een stimulans om op de ingeslagen weg voort te gaan. De eerste minister gaf daar nochtans ook uiting aan zijn ongenoegen en zijn spijt dat Kamer en Senaat er zeker niet in zullen slagen om vóór Nieuwjaar met het wetgevend werk klaar te komen. Er zijn immers de fusiewet, de programmawet, de rijksmiddelenbegroting, de begroting van de rijksschuld, het herstelplan... Begin oktober had de regering, zoals het hoort, haar voorstellen terzake bij de Kamer ingediend, maar daar bleef alles vreselijk lang rondhangen. Twee volle maanden waren nodig om met de bespreking ervan klaar te komen, en dan reppen we nog met geen woord over de nachtelijke marathonzittingen. En dat alles opdat nog in december de besprekingen in de Senaat zouden kunnen starten. Er wordt wel eens beweerd dat het wetgevend werk in de Kamers aan een razend hoge snelheid geliquideerd wordt. De gebeurtenissen van de jongste maanden kunnen deze beweringen ongetwijfeld ontzenuwen. Het aantal dagen en uren dat de Kamers momenteel nodig hebben om het wetgevend werk te verrichten, neemt zienderogen toe. Of de kwaliteit tevens verhoogt, is een vraag die we best in het midden laten. In elk geval kunnen toch een aantal punten worden aangestipt, die zeker mede verantwoordelijk zijn voor de aanslepende
besprekingen. In de eerste plaats is er natuurlijk het twee-kamerstelsel op zich, dat bijzonder tijdrovend blijkt te zijn. Kamer en Senaat moeten elk alle wetsvoorstellen en -ontwerpen bespreken en goedkeuren. Uiteraard dagen in de loop van de debatten steeds dezelfde struikelblokken op, en die worden dan telkens met veel omhaal in beide Kamers onder de loep genomen. Veel eenvoudiger ware het wellicht dat de Kamer van Volksvertegenwoordigers de wetten zou onderzoeken en goedkeuren en ze dan ter bekrachtiging naar de Senaat zou sturen. De Senaat zou zich dan over het voor en tegen kunnen bezinnen, zonder alle kwesties en alle details van a tot z te moeten herhalen. Zoals de toestand nu is, lijkt het parlement vooral een hinderpaal te zijn om tot een dynamisch landsbeleid te komen. Onmisbare en dwingende maatregelen krijgen vaak kracht van wet op een ogenblik dat de situatie intussen alweer geëvolueerd is. De gewone man in de straat kan dan ook niet meer mee. Hij begrijpt niet waarom er zoveel gepraat wordt en er zo weinig gebeurt. Dat vele zaken bovendien afgehaspeld worden in de late (of de vroege ochtend-) uurtjes, gaat helemaal boven zijn petje! Maar naast het wellicht ongelukkig functionerende twee-kamerstelsel is er nog meer. De jongste tijd neemt het aantal interpellaties, waarin de regering om uitleg wordt gevraagd over haar handel en wandel, gestadig toe. In se is dat controlerend optreden niet verkeerd, maar al te vaak slaan de vragen op details of op lokale kwesties, waarop de ministers steeds uitgebreid antwoorden. Per slot van rekening wordt er dan meestal toch gestemd, en dan haalt de regering het. Inmiddels is de wijzer op de parlementaire klok alweer zoveel etmalen verder geschoven! Daar komt nog bij dat de spreektijd van de oppositie bij de recente debatten niet beperkt werd. En dat was nu precies koren op de molen van de BSP. Om te beletten
| |
| |
dat sommige wetten gestemd zouden worden, zochten de Socialisten hun heil bij een obstructiepolitiek. De wetten worden uiteraard toch gestemd, maar met een enorme vertraging, doordat alle voorradige BSP-mandatarissen per se op de tribune moeten om de debatten zo lang te rekken. Het zat er dik in dat het record van het aantal sprekers op de tribune, namelijk 229 interventies bij het fusiedebat, dezer dagen zou worden gebroken wanneer de rijksmiddelenbegroting en de programmawet aan bod kwamen. Dit was echter niet het geval: er waren ‘slechts’ 212 sprekers! Haast even onverkwikkelijk is het feit dat parlementariërs in groten getale aanwezig zijn bij de bespreking van detailkwesties of om procedure-incidenten uit te lokken, maar dat ze kloek de zaal verlaten wanneer belangrijke problemen worden aangesneden. Toen in de voorbije dagen het economisch, financieel en sociaal beleid voor ons land voor de jaren 1976-1980 in de Kamer besproken moest worden, waren er slechts zestien belangstellenden, en toen minister Herman laat op de avond nog toelichting wilde geven, waren zelfs die zestien niet meer voltallig. Dergelijke situaties ergeren de doorsnee-burger van dit land, die zeer goed weet dat hij om zijn loodjes te verdienen verondersteld wordt dagelijks zijn arbeid te presteren, afgezien van het feit of dit hem nu elke dag lust of niet. Overigens treedt hij dan nog alleen in eigen naam op. De parlementariërs daarentegen werden precies door het vertrouwen dat de bevolking in hen stelde gemandateerd... zij zouden zich toch wat meer verplicht mogen voelen! Soms lijken ze wel eens de doodgravers van de democratie, een indruk die nog versterkt wordt wanneer ze elkaar dan nog op de meest onheuse wijze in het haar vliegen en van de debatten je reinste spektakel maken. Vanzelfsprekend is de regering met dergelijke handelwijzen evenmin opgezet. Op het reeds vernoemde CVP-congres trok de partijvoorzitter, de heer Martens, trouwens bijzonder
scherp van leer tegen de BSP, die volgens hem een onredelijke oppositie voert: zij breekt wel af, maar heeft anderzijds geen redelijke beleidsalternatieven. Ze heeft wel de mond vol over ‘het catastrofaal budgettair beleid’ van de regering en over de begroting van 1976 als ‘een misdaad voor de toekomst’, maar daar blijft het bij. De anti-recessiepolitiek van de regering mag dan al zwakke punten vertonen en niet ten volle overtuigen, dit verwijt heeft ook heel wat te maken met een aantal factoren waarop de regering geen vat krijgt en met name de syndicale en conservatieve pressiegroepen die de ‘tegenwerking’ in hun banier voeren. De schampere uitlating van de BSP over het ‘autoritarisme’ van de huidige bewindsploeg werd door deze ploeg genegeerd met een verwijzing naar de harde politiek die in het buitenland gevoerd wordt door een Schmidt, een Wilson en een Den Uyl... die toch allen socialisten zijn?
Inmiddels werden de programmawet, de rijksmiddelenbegroting en de begroting van de rijksschuld in de nacht van 12 op 13 december door de Kamer met 103 tegen 67 stemmen en 10 onthoudingen ongewijzigd goedgekeurd. De Senaat zette de bespreking ervan pas daags vóór Kerstmis in: daar werd trouwens met het fusieplan geworsteld. Het ACV, dat precies die dagen een congres hield in Den Haan aan Zee, veerde als het ware recht, toen het die goedkeuring vernam. Prompt verklaarde de voorzitter, de heer Houthuys, dat zijn vakbond niet akkoord kan gaan met een aantal bepalingen, onder meer inzake ziekteverzekering en de koppeling van de sociale vergoedingen aan de gestegen lonen. Hij voorspelde alles te zullen doen opdat gewenste wijzigingen zouden aangebracht worden. Dat die veroordeling van sommige essentiële punten in de programmawet in CVP-kringen insloeg als een bom, baart geen verwondering als men overweegt hoe dikwijls premier Tindemans de jongste tijd met de heer Houthuys onderhandeld had. Het kwam ons immers voor dat beiden weer beste vriendjes geworden waren, nadat de Eerste-Minister de ACV-kritiek op de loonmatiging ter harte had genomen en zijn budgettaire voorstellen volgens die optiek geweldig had afgezwakt. Dat de heer Houthuys zich nu alweer misnoegd toonde zal de regering nopen om opnieuw met het Christelijk Vakverbond een onderhandelingsronde te beginnen of toch alleszins enkele discrete gesprekjes te voeren. Senatoren die met haar en huid aan de arbeidersbeweging vastzitten, zoals de heren Leemans, Hulpiau en Keuleers zullen beslist niet opgezet zijn met die syndi- | |
| |
cale druk die nu opeens op die oerdeftige Senaat komt wegen!
De beslist belangrijke politieke stellingname van het ACV mag echter het ongetwijfeld interessante congreswerk niet in de mist doen verdwijnen. De hoofdschotel daar was een discussie over de inkomensherverdeling, als onderdeel van een sociaal-economische democratie. Dergelijke herverdeling veronderstelt belangrijke wijzigingen in de huidige inkomenswaaier met verschillen van 1 tot 20. Het ACV oordeelde dat het hoogste inkomen niet meer dan vijf maal zo groot mag zijn als het laagste en dat moet worden uitgegaan van de idee dat inkomensongelijkheden slechts hun oorsprong vinden in grotere inspanning, bezwarende werkomstandigheden, speciale behoeften en nuttige prestaties voor de gemeenschap. Het is verre van duidelijk waarom de inkomensspanning precies 1-5 moet zijn. Een dergelijke ‘willekeurige’ standaard zal alleszins de besprekingen over een rechtvaardiger inkomensverdeling en een grotere inkomensgelijkheid bemoeilijken. Inmiddels is het ACV er toch van overtuigd dat een dergelijke gelijkheid resulteert in het sociaal statuut en dat ze de ontwikkeling van de consumptiemaatschappij zal temperen. Daarbij is de christelijke vakbond erg wantrouwig tegenover de inkomens die geen lonen of wedden zijn, en daarom ontzegt het de overheid ook het recht om in de loonvorming tussenbeide te komen.
Keerde het ACV zich tegen sommige aspecten van de programmawet en riep het daarom alle werknemers uit de privé- en openbare ondernemingen op om op dinsdag 23 december van 11 tot 12 uur het werk neer te leggen, dan kreeg het nog een sterke bondgenoot in de christelijke en socialistische ziekenfondsen. In een gemeenschappelijk communiqué, mede onderschreven door vertegenwoordigers van het ACV en het ABVV werd betoogd dat de programmawet en de besparingsvoorstellen van minister De Paepe afbreuk doen aan het akkoord van 1963, waarop de wet op de ziekteverzekering is gebaseerd. In ons land heerst inderdaad reeds geruime tijd geen ‘medische’ vrede meer. Het feit dat de regering vier miljard minder toelagen aan de ziekteverzekering en zes miljard minder aan andere sociale zekerheidsstelsels wil geven, zal de vrede wellicht niet bevorderen. Niet alleen daar knelt het schoentje. Hoewel de regering begin oktober besloten had de erelonen in 1976 niet te indexeren, is ze nu onder druk van de artsenkamers op haar beslissing teruggekomen. Op 1 januari a.s. zullen de honoraria met 5,26% worden verhoogd, dat is een aanpassing van het indexcijfer der consumptieprijzen aan de evolutie van 31 mei tot 30 november. Voor de rest van 1976 zullen de honoraria geblokkeerd blijven. Daarmee heeft vooral dr. Wynen een slag thuisgehaald. Komt daar nog bij dat huisartsen die een cyclus van twee jaar bijscholing (ca. 100 u.) hebben gevolgd, speciaal verhoogde honoraria krijgen. De kosten daarvoor zullen verhaald worden op de niet-toegekende indexverhoging van de honoraria in de nucleaire geneeskunde en in de klinische biologie. Ook pneumologen en gastro-enterologen zullen hogere erelonen opstrijken. En alsof het nog niet genoeg is, zullen de sociaal-verzekerden waarschijnlijk meer remgeld moeten betalen voor een raadpleging en voor de apotheker. Dit zou op zich geen catastrofe zijn als er daarbij nauwkeurig zou worden nagegaan of de artsen die nu reeds een
buitensporig hoog inkomen genieten, zich wel aan de voorgeschreven tarieven houden. In elk geval werd reeds beslist dat de inkomensgrens waarboven de verzekerde geen recht meer heeft op behandeling tegen de tarieven die vastgesteld worden in de commissie artsenziekenfondsen, wordt verhoogd. Voor wie een groter inkomen heeft dan 40.000 F per maand, worden hogere erelonen aangerekend. Daarmee staan we nu allen voor schut: noch de ministers, noch de ziekenfondsen, noch de medische faculteiten maken in dit land de gezondheidspolitiek, maar wel enkele vinnige op centen beluste artsen, zoals een dr. Wynen. En het gekke is dat dit nog lukt ook! Niet zonder reden rees er verzet tegen de discriminatie tussen de huisartsen en de ‘bijgeschoolde’ huisartsen, wat bij de publieke opinie wel vlug vertaald zal worden door de goedkope en de dure, de onbekwame en de bekwame artsen. Dr. H. Vermeersch van het directiecomité van de Konfederatie der Belgische artsen sprak dan ook terecht van een ‘vergiftigd geschenk aan de huisartsen’.
Helma Houtman-De Smedt
|
|