Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 320]
| |
Helpen bij leven en welzijnGa naar voetnoot1
| |
[pagina 321]
| |
injectie kunnen zijn voor de cultuur, is minder benadrukt; en dat is - volgens Berger - allerminst terecht. Dit betekent o.m. dat godsdienst en geloof niet uitsluitend het werkterrein vormen van religies en kerken, maar evenzeer van maatschappelijke hulpverlening en welzijnszorg. Zijn pastores dan op dit terrein niet de aangewezen helpers? Zij beschikken toch over de specifieke godsdienstige en sacrale middelen om met de godsdienstige behoefte van mensen om te gaan. Hun beroep heeft op dit punt - met het medische - ook de oudste rechten. Men hoeft dit niet te bestrijden om toch te vinden dat daarmee niet alles is gezegd. Want er is veel godsdienst buiten de kerk en buiten de kerken werkzaam. Er leeft in mensen blijkbaar een onuitroeibaar verlangen naar zin, waarde en levensoriëntatie. Dat verlangen verdwijnt niet als kerk en godsdienst uit hun gezichtskring verdwijnen. Mensen blijven ervaringen opdoen, die hen diep treffen, die de grondslag van hun leven raken, waardoor zij geschokt en verheven worden; zij blijven dingen meemaken die zij niet kunnen vergeten zonder aan zichzelf ontrouw te worden en dat ook zo te ervaren. Er is een ‘Grote Gezondheid’ (Dürckheim), waarin het diepste en beste van een mens tot zijn recht komt en die is op zichzelf genomen niet gebonden aan een georganiseerde godsdienst of kerk. De behoefte aan deze gezondheid werkt vanzelfsprekend ook bij kerkleden. Zij speelt een rol bij veel mensen die zich op het ogenblik ‘in de kou voelen’; en wellicht zijn er heel wat marginale gelovigen die het besluit niet nemen om uit de kerk op te breken en die anderzijds geen manier vinden om met deze behoefte om te gaan. Er zijn bovendien aanwijzingen dat er in de hulpverlening meer van deze behoefte wordt teruggehouden, weggefilterd, ontkend of verslonsd dan voor leven en welzijn van zowel helper als geholpene goed is. In de meeste mensen leeft een gerichtheid op oorsprong, doel, toewijding, warmte en eerbied, dankbaarheid, ontzag en verplichting. Vanuit deze gerichtheid wenden ze zich niet alleen tot hun medemensen maar ook tot dat onuitsprekelijke dat als ‘Kosmos’, ‘Heilig’, ‘Leven’, ‘Oorsprong’, ‘Bron’, ‘Zijnde’ wordt aangeduid. Voor deze toewending zijn allerlei vormen ontstaan en er ontstaan er nog steeds: de gestileerde vorm van de oude liturgie, de experimentele kerkdienst, meditatie en concentratie, drugs en religieuze muziek, macrobiotiek, jesus-beweging, oosterse filosofie, het geloof aan vliegende schotels, duiveluitdrijving, gebedsgenezing, het gevoel van het naderend einde van de wereld. In het leven van individuele mensen werkt deze behoefte op allerlei manieren: in hun dromen, in hun nauwelijks uitgesproken gebeden, in de symbolen die zij voor hun grote gevoelens kiezen of waardoor zij worden omgewoeld, in de mythe die elk mens over zijn eigen leven vormt en die mensen eventueel tot groepen samenbindt, in irrationele angsten, in de behoefte aan menselijk contact, in de ervaring van het wondere. Met deze dingen komen mensen dan ook bij hun hulpverleners aan, alternatieve of pro- | |
[pagina 322]
| |
fessionele. Zij beginnen hun hulpverleners ook op de man of de vrouw af te vragen wat die daar zelf van vinden, hoe zij er zelf mee omgaan, wat zij zelf ‘geloven’. Want deze dingen zijn medebepalend voor leven en welzijn; anders gezegd: de geschiedenis van dit zinsverlangen in het leven van mensen is medebepalend voor het slagen of mislukken van dit leven. Het is de grote these van dit boek dat wie mensen probeert te helpen, hieraan niet voorbij kan; hij zal met een verwijzing naar een pastor niet kunnen volstaan. Er dienen wegen te worden gezocht hoe men kan leren om deze zinsproblematiek te onderkennen en er concreet en deskundig mee om te gaan. Dat zal wel meebrengen dat de hulpverlener zijn eigen vragen en problemen op dit terrein onder ogen moet gaan zien. Dat is dan godsdienstpsychologie in toepassing. Daar wordt heel wat hulp van verwacht: bij het opruimen van angst, bij het wekken van vertrouwen in een nieuwe toekomst, bij het vinden van een doeltreffender levenskunde, overgave en binding. Godsdienst kan helpen om onthecht te leren kijken naar mensen en dingen, om de eigen schaduw in het oog te durven zien, om bij de realiteit te blijven en zich niet in illusies te verliezen, om het gemis aan roeping en richting te helpen voldoen, om een mens open te houden naar een grotere wereld, ook als hij volstroomt van verdriet, om nooit zo blij te zijn dat men er de samenleving bij vergeet en om niet zó in deze samenleving op te gaan dat men er zijn eigen ziel bij verliest. Toegepaste godsdienstpsychologie is een ervaringswetenschap; en een wetenschap die het menselijk handelen betreft. Zij werkt met godsdienst en geloof zoals ze door mensen worden beleefd en in hun leven en welzijn worden verwerkt. Zij wil deze niet psychologiseren maar wil er wel iets psychologisch over zeggen en er zó een bijdrage aan leveren. Ze is uit op een creatieve godsdienstigheid, op een geloof dat mensen breed en ruim en gezond maakt en op het ten leven wekken van de krachten die in mensen opstaan, wanneer zij op dit diepe niveau worden aangesproken. In het boek komt het verhaal voor van een man op middelbare leeftijd die schrijft: ‘Diep in mijn hart kan ik me niet helemaal gelukkig voelen met mijn manier van leven en werken. Ik geloof dat ik op zoek moet gaan naar nieuwe impulsen, naar een terug te vinden overtuigingskracht welke aan mijn leven en werk een nieuwe zin en een duidelijker vorm zou kunnen geven. In het besef dat de eigenlijke werkelijkheid van ons leven zoveel meer is; dat er zoveel meer schuil gaat in onze geest en hart. Dat zou ik op het spoor willen komen zonder te weten waar het spoor uitkomt of naar toe leidt. Soms ben ik daar wel eens bang voor. Maar, overpeins ik dan, wat uiteindelijk maar moet tellen is waarheid, inzicht en eerlijkheid. En ook een beetje moed!’ Fortmann schrijft: Wat is geloven anders dan wagen? |
|