Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
November in MadridGa naar voetnoot*
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De legaliteit in een dictatuurGa naar voetnoot1Franco zag zich verplicht enige toegeving te doen aan de sterke monarchistische beweging die in 1936 in het leger bestond, en die met hem de overwinning had behaald. Verscheidene generaals kwamen trouwens in 1944 met een ultimatum op de proppen, waarin zij een ondubbelzinnige uitspraak over het herstel van de monarchie verlangden. Dit gebeurde dan tenslotte in de successie-wet van 1947, die zo werd opgesteld dat zij aan Franco's ab- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
solute alleenheerschappij niet de geringste afbreuk deed. Uitdrukkelijk erkende deze wet dat Spanje ooit opnieuw een koninkrijk moest worden, doch het tijdstip waarop dat zou gebeuren werd in het ongewisse gelaten en aan de ‘opvolger’ werd als enige eis gesteld dat hij ‘van koninklijken bloede’ moest zijn. Deze vage formulering vermeed het geschil te beslechten tussen de aanhangers van de Bourbons en de Carlisten, terwijl even uitdrukkelijk werd gestipuleerd dat in de (onbepaalde) tussentijd de caudillo het onbetwiste staatshoofd zou blijven. Omdat de successie-wet heel duidelijk slechts een theoretische genoegdoening gaf aan de generaals en de monarchisten, die in feite voor schut werden gezet voor een onbepaald lange periode, achtte Franco dit een gunstige gelegenheid om, deze éne keer, de wet aan de goedkeuring van het Spaanse volk voor te leggen in een referendum. Zo kort na de verschrikkingen van de burgeroorlog en de tweede wereldoorlog, op het moment dat de hele wereld tegen Spanje een psychologische en economische boycot voerde, groeide dit referendum uit tot een uitgesproken plebisciet voor de persoon van de caudillo, vanwege een bevolking die eveneens voor onbepaalde tijd een adempauze en rust verlangde. Pas in 1969 zou Franco tussen de 37 ‘juridisch’ mogelijke kandidaten voor de troon zijn definitieve keuze laten vallen op Juan Carlos de Borbón y Borbón, die slechts onder nauwkeurig vastgestelde voorwaarden, en ten voorlopigen titel, de macht zou kunnen uitoefenen. Franco had nog tevergeefs gepoogd om de vader van Carlos officieel van zijn rechten op de troon te doen afzien. Franco's wetgevende activiteit was al gedurende de burgeroorlog begonnen. In 1938 kwam hij voor de dag met zijn Fuero del Trabajo (arbeidsrecht), dat een reeks paternalistische toegevingen aan de arbeiders bevatte, waarvoor Mussolini's wetgeving terzake model had gestaan. Midden in de tweede wereldoorlog werden de Cortes, het door Franco benoemde ‘parlement’, weer opgericht. De administratieve reorganisatie werd voltooid door de Ley Organica van 1966, die de centraliserende tendens van het regime en de onderwerping van het individu aan het staatgezag voorgoed wettelijk vastlegde. Onmiddellijk na de tweede wereldoorlog en de nederlaag van de fascistische as-mogendheden achtte Franco het opportuun én noodzakelijk aan zijn bewind een acceptabeler, ‘democratischer’ gezicht te geven. Zo ontstond in 1945 de Fuero de los Espanoles, waarin een indrukwekkend aantal individuele rechten in theorie werden erkend, maar in de praktijk van bijkomende wetten afhankelijk werden gemaakt, die nagenoeg nooit tot stand kwamen. De persvrijheid bv. werd pas in 1966, na heel wat beroering, in een wet vastgelegd. Voordien waren alle publikaties (met één uitzondering, het kerkelijke blad Ecclesia, sinds 1945) aan een voorafgaande censuur onderworpen. Dit belet niet dat ook thans nog, nà publikatie, het gerecht en de politie zeer vaak en streng optreden tegen de auteurs van ongewenste teksten, en dat de voorafgaande censuur nog voortdurend en op grote schaal wordt toegepast. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een belangrijk pakket wetten moet hier nog worden besproken, de Leyes de principios fundamentales y del movimiento nacional, die reeds in 1958 voorgoed het ideologisch raamwerk van het regime vastlegden. Onmiddellijk na de tweede wereldoorlog distantieerde Franco zich zowel persoonlijk als politiek van zijn meest verknochte aanhangers, de Falange, die hij weliswaar niet wenste op te heffen, maar aan wie hij evenmin de pretentie gunde zowat de enige, betrouwbare en erkende ‘politieke’ partij te zijn. Hij wilde heel Spanje onder één noemer brengen, ‘nationaal en katholiek’. De wet van 1958 bepaalde dat er voortaan slechts één arbeiderssyndicaat, één vereniging van universiteitsstudenten... (alle uiteraard ook katholiek) zouden bestaan. Zij bevestigde tevens de resolute voorkeur voor uitgesproken kapitalistische modellen van produktie en economische ontwikkeling. De voornaamste rem op enige democratische ontwikkeling zat vooral in het achtste punt, dat elke organisatie van politieke partijen, vakverenigingen of wat voor verenigingen ook verbiedt, voor zover het initiatief niet van de staat uitgaat of door de staat wordt goedgekeurd. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Openlijke en onderhuidse politieke stromingenGa naar voetnoot2Het is een hele toer om in gesprekken en publikaties te achterhalen wat er bij het Spaanse volk leeft en roert. De in de pas lopende pers kans natuurlijk in ondubbelzinnige, niet mis te verstane termen spreken. De andere pers heeft daarentegen een hele strategie ontwikkeld, om in bedekte of ingewikkelde, met neologismen doorspekte termen, haar ideeën aan de man te brengen. Een nu reeds zeer vertrouwde ‘vondst’ is de uitdrukking ‘el bunker’, waarin gezinspeeldwordt op de bunker waarin Hitler zich met zijn laatste getrouwen had teruggetrokken. Met de ‘bunker’ worden de onverzettelijken van het voorbije regime bedoeld. Dat zijn in de eerste plaats de erfgenamen van de Falange, de ‘blauwe fascisten’, de onvermurwbare ideologen van het systeem. Vervolgens ook diegenen die behoren tot de machtige financiële oligarchie, de verdedigers van de gevestigde economische (en sociale) orde. En tenslotte de militairen, erfgenamen van de overwinning in de burgeroorlog, die daaraan nog steeds het onvervreemdbare recht menen te ontlenen om ook in de toekomst Spanje in de rechte koers te houden. De bunker, of uiterst rechts, wil de bestendiging zonder meer en de versteviging van het bestaande regime. Tot deze bunker behoren nog steeds een aantal religieuze persoonlijkheden van hogere en lagere rang, die op theologische gronden de bestaande politieke theocratie met grote hardnekkigheid blijven verdedigen. De bun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ker heeft eveneens zijn jeugdige aanhangers, met name in de ‘guerreros del Cristo Rey’, wier aantal en (gebeurlijk gewelddadige) invloed moeilijk te schatten zijn. Deze strekking kan vrij-uit haar opinies publiceren in een tijdschrift als bv. Iglesia Mundo, waarvan een der laatste nummers de doodstraf voorstelde als een oerdegelijke christelijke leer, gegrond op de leer van de grootste kerkleraren, moralisten en pausen (tot Pius XII). Hetzelfde nummer legde met veel argumenten uit waarom Paus Paulus niets tegen de executies in Spanje kàn gehad hebben, al vermeldde het natuurlijk niet eens dat de officiële censuur verboden had de woorden zelf van de Paus weer te geven. Aan het andere uiteinde van het politieke spectrum bevindt zich wat men ‘uiterst links’ zou kunnen noemen, vooral vertegenwoordigd door de (verboden) communistische partij, die zowel in het binnenland als vanuit het buitenland goed georganiseerd en geleid wordt, over ten minste 10.000 tot 15.000 actieve leden beschikt en voldoende middelen heeft om in een stad als Madrid er vermoedelijk een 100-tal ‘vrijgestelden’ op na te houden. Zij verdedigt de totale, volledige en onmiddellijke breuk met het verleden, wat ze weliswaar een democratische breuk noemt. Eerst moet de bekende dictatuur van het proletariaat, van het eigenlijke volk worden gevestigd. Nadien pas kan worden overgestapt naar nieuwe constitutionele voorzieningen, die ‘democratischer’ zouden zijn in de burgerlijke zin en wellicht ooit weer een politiek pluralisme van meerdere politieke partijen kunnen toelaten. Uiterst links beschikt eveneens over - of heeft last van - nieuw-linkse groeperingen, waarvan men vermoedt of vreest dat zij, ook na een eventuele linkse machtsovername, hun kritiek en hun actie niet zouden stopzetten. De meest bekende vertegenwoordiger daarvan is het (tevens Catalaanse) FRAP (Fronte Revolucionar Anti-Fascista Patriotica) dat nu reeds op de meer radicale, ‘terroristische’ toer gaat. De Baskische ETA is evenwel een heel andere soort verzetsgroep, die om redenen waarop wij nog terugkomen, bezwaarlijk bij ‘links’ ingelijfd kan worden. Merkwaardig is nu dat zowel uiterst rechts als uiterst links voorlopig en voor langere tijd niet van verkiezingen of een partijenpluralisme willen weten: volgens voorzichtige gissingen zou de bunker op niet meer dan 3%, de communistische partij op 10% tot 15% van de stemmen kunnen rekenen. Beide verdedigen ook het goed recht van de ‘eenheidsvakbond’ voor alle arbeiders, tegenover een mogelijke versnippering van de krachten, die in het ene geval de nationale, in het andere de echte arbeiderssolidariteit zou verbreken. Tussen uiterst rechts en uiterst links zit dan de brede waaier van het centrum, met zijn rechtse en linkse component, waarvan grosso modo een liberaal- of christendemocratische én een burgerlijk- of radicaal-socialistische politiek zouden beantwoorden. Aangezien al deze strekkingen als partijen verboden waren en zijn, is het moeilijk hun relatieve sterkte en de graad van hun voorbereiding op een publiek politiek leven te schatten. Alle vertegenwoordigers van deze strekkingen zouden, met een verschillen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de nadruk, toch een overgang naar een democratie van westers model beogen, waarin het pluralisme van partijen (vakbonden, verenigingen) als wenselijk of onvermijdelijk principieel wordt aanvaard. Allen lijken zij vooral bezorgd te zijn om een zekere geleidelijkheid in de overgang, die de betrekkelijke maar opmerkelijke economische opgang en welvaart van Spanje zou moeten verzekeren. Centrum-rechts wil de zeer belangrijk geworden welvaart der middenklasse, waarvan zij conservatieve reflexen verwacht, nog verder doen aangroeien, terwijl centrum-links hoopt deze reeds bestaande klasse, althans in het begin, niet al te zeer af te schrikken of tot paniek te brengen. Het spreekt vanzelf dat een echte maar geleidelijke overgang naar een democratischer bestel, een andere strategie dan die van uiterst links veronderstelt. Vooral de Portugese revolutie heeft velen huiverig gemaakt voor een radicale ommekeer en een onmiddellijke vrije partijenstrijd, waarin de militairen toch de toon blijven aangeven, de communisten door infiltratie en intimidatie de macht aan zich proberen te trekken, en de economische situatie en de produktiviteit op catastrofale wijze verslechteren. Men wil bijgevolg wel Juan Carlos als (voorlopig) staatshoofd accepteren: zelfs Ruiz Gimènez (de voormalige voorzitter van de socialistische partij en thans ‘links’ christendemocraat) verklaarde welwillend af te wachten welke diensten Juan Carlos gedurende de overgang zou kunnen bewijzen. Het eerste wat Juan Carlos zou/zal moeten doen, is de benoeming van een nieuwe premier en enkele nieuwe ministers in de regering: mensen die de werkelijke noodzaak van verandering en hervorming inzien en die ook willen. Vervolgens zou hij met deze equipe aan een commissie de opdracht geven om een ontwerp voor te bereiden van de gewenste (en nog onbestaande) constitutionele veranderingen. Deze voorstellen zouden dan in een referendum aan het volk worden voorgelegd. Pas daarna zou men tot erkende partijen en vrije verkiezingen overgaan, die aan de Cortes een ander karakter en een andere samenstelling moeten geven. Dit hele voorbereidingsproces zou 6 maanden tot 1 jaar in beslag kunnen nemen. Volgens de laatste berichten schijnt de koning met het eerste punt van dit programma reeds een begin te hebben gemaakt. Plannen voor de toekomst zijn er dus genoeg. Wanneer zowel uiterst links als uiterst rechts alles op een greep naar de macht zouden zetten, dan is een (bloedige) revolutie niet uitgesloten, die door de andere partijen als een zelfmoord wordt bestempeld. De verwachting van een geleidelijke overgang (of de hoop daarop) hangt natuurlijk eveneens van een groot aantal onzekere factoren af, die wij hier even op een rijtje willen zetten: wat zal de reactie en de houding zijn van Juan Carlos (en zijn vader?), van de generaals en het leger, van de financiële oligarchie, van de Kerk, van de economische middenklasse, van het volk voor zover het de burgeroorlog wel of niet heeft meegemaakt, van de separatistische bewegingen onder de Basken en de Catalanen? Vragen waarvan sommige een iets uitgebreider behandeling verdie- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen en waarop alle antwoorden in meerdere of mindere mate nog onzeker zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Juan Carlos, het leger, de financiële oligarchieGa naar voetnoot3Van Juan Carlos werd gezegd dat hij moet weten dat aan zijn monarchie geen lang leven kan zijn beschoren, indien hij niet resoluut de weg van de democratisering en liberalisering opgaat. Wat hem daarbij zou kunnen hinderen is de echt vorstelijke ambitie, die men hem persoonlijk toeschrijft, en nog meer die van zijn vrouw Sophie en haar moeder Frederika van Griekenland. Van de vader van de koning, don Juan, graaf van Barcelona, verwacht men dat hij zijn zoon, ook na Franco's dood, niets in de weg zal leggen, hem zelfs moreel zal steunen, zonder evenwel een publieke politieke verklaring te zijnen gunste af te leggen. Het leger is een weinig doorzichtige en heel belangrijke macht, waarvan de houding en de reacties moeilijk te voorspellen zijn. Want ook het Spaanse leger blijkt nu reeds enigszins verdeeld te zijn, van de basis tot aan de top, al is die top vooralsnog stevig in handen van de harde kern, die praktisch alle belangrijke posten in de hiërarchie bezet en over ongehoord veel macht beschikt. Maar dit was ook in Portugal het geval! Sommigen vermoeden dan ook dat de ‘betrouwbare’ generaals over minder macht beschikken dan zij zelf menen: de echte leiders zou men vinden in de lagere rangen van het leger, bij de kolonels en de kapiteins, onder wie een democratische beweging aan de gang is. Het lijkt uitgesloten dat men (vele van) deze mensen én hun soldaten nog zou kunnen inzetten om, zoals weleer, op de burgers te gaan schieten: de ‘bunker’ zou, wat dit betreft, nog alleen met enige zekerheid op de (of zijn) politie kunnen rekenen. Van koning Alfonso beweerde een socialistische leider destijds: ‘De koning marcheert aan het hoofd van zijn generaals, omdat hij harder loopt dan zij.’ Dit zou ook wel eens kunnen gelden voor de huidige generaals ten opzichte van hun leger. Hoe de financiële oligarchie zal reageren op een nog zo voorzichtige overgang naar een democratischer en socialer bestel, blijft eveneens een grote vraag. Met de Kerk en het leger was zij een van de pijlers van het oude regime, de enige macht wellicht waaraan Franco meer toegevingen moest doen dan hij zelf verlangde. De optimsten van het centrum verwachten, of hopen, dat ook deze oligarchie wel zal moeten inzien dat onvermijdelijke veranderingen op til zijn, en dat zij, zonder enige inschikkelijkheid en toegevingen, haar eigen grote belangen en investeringen op het spel zou zetten. Natuurlijk zal zij vooral zweren bij de gematigden van centrum-rechts, en de kaart blijven uitspelen van de reeds verworven welvaart van de numeriek sterke middenklasse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kerk en Staat, gisteren en morgenGa naar voetnoot4Men zou de evolutie van de verhouding tussen Kerk en Staat kunnen karakteriseren als: van samenwerking via onderworpenheid naar openlijk conflict. Wanneer en hoe kwam de samenwerking tot stand? Wij hebben een onverdacht getuigenis uit het jaar 1931 over de voortschrijdende onkerkelijkheid van het Spaanse volk, dat de bezorgdheid van vele kerkelijken verklaart: uit een onderzoek door de bisschop van Taragona verricht was gebleken dat het kerkbezoek op zondag toen reeds tot 40% à 30% was gedaald op het platteland, en tot 20% à 15% in de steden. Niet alleen onder de arbeiders, maar ook onder de intellectuelen leefde toen reeds een uitgesproken antiklerikalisme. Dat verklaart de feitelijke anti-christelijke reflex van de republiek en de bijval die deze politiek vond bij grote lagen van de bevolking. Na de verkiezingen van februari 1936 beschikte het linkse volksfront over 278 afgevaardigden, de rechtsen (met de monarchisten) hadden er 134, en het centrum (met de Baskische separatisten) 55. Toen tegen deze overmacht van links de reactie loskwam (van de monarchisten, een deel van het leger) konden een aantal kerkleiders en christenen nog te goeder trouw menen dat het om een ultieme reddingspoging ging om zowel de nationale eenheid als het katholiek karakter van Spanje veilig te stellen. Het was vooral kardinaal Goma, die voor de toekomst het ergste vreesde en de grote verdediger werd van de onvoorwaardelijke steun aan de opstand van Franco. Natuurlijk was de scheidingslijn tussen beide kampen allesbehalve een geografische grens, zodat na Franco's overwinning, of nog tijdens de oorlog in de door hem veroverde gebieden, overtuigde gauchisten, voor zover ze aan de zuiveringen waren ontsnapt, het op een koopje gooiden met het nieuwe regime, en zelfs, om te leven of te overleven, tot de Falange toetraden. Na zijn overwinning zou Franco de loyale en in vele gevallen subjectief eerlijke samenwerking van de ‘Kerk’ weten om te buigen tot een samenwerking-in-onderworpenheid. Monarchistische bewegingen maar ook reeds lang bestaande specifiek katholieke organisaties mochten slechts voortbestaan, voor zover ze zich lieten inlijven in de éne (en bij definitie toch ook katholieke) nationale beweging. In ruil voor deze onderworpenheid verschafte de Staat aan de Kerk alle faciliteiten voor het godsdienstonderwijs, op alle niveaus, dat voor iedereen verplicht werd gesteld. Van deze geboden kans werd natuurlijk graag gebruik gemaakt, maar de apostolische zorg om voor deze taak werkelijk geschikte (en ook jongere) krachten in te zetten werd in de benoemingen en aanstellingen grotendeels verwaarloosd. Het einde van de oorlog had nog een ander, onverwacht gevolg op kerkelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gebied: de vele jongere krachten die vrijkwamen zorgden voor een ongekende ‘boom’ van priesterroepingen (van 1945 tot 1953): 20 nieuwe seminaries dienden te worden opgericht, die weldra jaarlijks een duizendtal priesterwijdingen opleverden. Deze aangroei was zo overweldigend dat enkele gezaghebbende stemmen in de Kerk waarschuwden voor het huns inziens onvermijdelijke gevolg van een overdreven klerikalisering van het kerkelijke leven: om dit te voorkomen werd de Vereniging voor hulp aan Latijns-Amerika opgericht, die voor de afvloeiing van honderden, zo niet duizenden jonge priesters naar Latijns-Amerika moest instaan. Uit deze mensen zijn de ‘theologen van de bevrijding’ en de ‘christenen voor het socialisme’ voortgekomen... in een ander continent. Martin Artajo, voorzitter van de opgeheven/opgeslorpte Katholieke Actie werd in 1945 minister van buitenlandse zaken. Hij was niet de enige uit de vroeger bestaande bewegingen die in ruil voor medewerking aan het regime een belangrijke post toegewezen kreeg. Samen met Castella, ambassadeur bij het Vaticaan, zou hij de samenwerking-in-onderworpenheid tussen Kerk en Staat definitief vastleggen in het Concordaat, dat in 1953 tussen Pius XII en Franco gesloten werd. Het berust op een aantal rechten, of veeleer privileges, die beide partijen elkaar toestonden. De Kerk erkende het, door de Staat gegarandeerde, katholieke karakter van Spanje, de daarmee verbonden rechten van de staatsinmenging inzake onderwijs, verenigingsleven..., en vooral het presentatie-recht van het staatshoofd, nl. het recht om zelf de kandidaten voor een bisschopszetel voor te stellen. In ruil voor deze kerkelijke tegemoetkomingen genoot de clerus van het privilegium fori (leden van de clerus worden niet voor een civiele rechtbank gedaagd en dienen, in geval van misdrijf, in kerkelijke of ten minste in aparte gevangenschap hun straf uit te zitten), en werd een aantal voorzieningen in verband met het eigendomsrecht, de bezoldiging van de apostolische werkers en de morele steun van de Staat vastgelegd, ten behoeve van de apostolische werking van de Kerk. De vrede en de goede verstandhouding tussen Kerk en Staat leken voor lange tijd verzekerd. Pogingen om daaraan afbreuk te doen werden in de kiem gesmoord. Toen Iribarren in 1954 in zijn tijdschrift Ecclesia (het enige dat sinds 1945 niet aan voorafgaande censuur was onderworpen) een pleidooi hield voor vrije meningsuiting en persvrijheid voor iedereen, kwam de bisschop van Lerida tegen hem in het verweer met een pastorale brief, waarin hij, met een beroep op de Syllabus (1864), tot de bewering kwam dat het ontegensprekelijk recht van de Kerk om de dwaling te verbieden en te beletten, in bepaalde gevallen door de Kerk aan de Staat kon worden gedelegeerd, wanneer deze Staat zelf door en door katholiek was. Voor het Spaanse episcopaat en de Spaanse leiders sloeg het tweede Vaticaans concilie in als een bom: het Concordaat, dat voor onbepaalde tijd de vrede tussen Kerk en Staat moest verzekeren, bleek door het conciliedecreet over de gewetensvrijheid reeds na negen jaar volkomen achterhaald, zowel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wat de geest als wat de concrete toepassingen ervan betrof. Drie dagen voor de definitieve stemming over dit decreet deed meer dan de helft van de Spaanse bisschoppen een ultieme poging om dit onheil te keren: in een brief aan Paus Paulus VI drongen zij aan dat hij persoonlijk tussenbeide zou komen om de stemming tegen te houden. De gewetensvrijheid, zo meenden zij, was vooral doctrinair een zulkdanige en onverwachte nieuwigheid, dat ze niet alleen de Spaanse Staat, maar tevens het gelovige volk volkomen zou ontredderen. Aangezien het decreet met slechts acht tegenstemmen werd goedgekeurd, moet men wel concluderen dat de Spaanse bisschoppen (met de dood in het hart?) in meerderheid vóór hadden gestemd! In een declaratie poogde de Voorzitter van de Spaanse bisschoppenconferentie dit verbijsterend decreet aan het eigen volk zo goed mogelijk uit te leggen, maar in de praktijk bleven de meeste bisschoppen zich verzetten tegen de concrete consequenties ervan voor Spanje op het gebied van de huwelijkswetgeving, het onderwijs, de cultusvrijheid... Zij bleven de regering steunen in haar verzet tegen de toepassingen van dit decreet, al konden zij zich wel verzoenen met het feit dat de regering in 1967 de vrijheid van eredienst wettelijk erkende: deze ten behoeve van een kleine minderheid van protestanten (en joden) gedane toegeving waaraan het buitenland veel belang scheen te hechten, was veel minder gevaarlijk dan een erkenning van de gewetensvrijheid voor de (katholieke) Spanjaarden zelf. Het definitieve breekpunt, ook binnen de Kerk en het episcopaat, is het jaar 1966 geweest. Zuiver statistisch bekeken bestaat vanaf dat ogenblik de meerderheid van de Spaanse bevolking uit mensen die niet zelf de burgeroorlog (zijn verschrikking, de angst voor een herhaling ervan, de daarin gewortelde verdeeldheid en onverzoenlijkheid) hebben gekend. Onder de jongeren zijn er zelfs heel wat die, verre van geschokt te zijn door de nieuwigheden van het concilie, erdoor gesterkt zijn in hun andere visie op Kerk en samenleving. En dit komt ook voor onder de jongere priesters en jongere bisschoppen, die steeds meer gaan afwijken van de officiële doctrine van de Staat. In dit klimaat deelt het Spaanse episcopaat in 1966 aan de Paus mee dat het (eindelijk) bereid is om aan zijn privileges te verzaken. Indien een nieuw concordaat gewenst lijkt, dan zal dat de concilie-decreten moeten respecteren, met name door te verzaken aan de kerkelijke privileges ten bate van de universele rechten van de mens. De Paus drukt zijn tevredenheid uit over deze beslissing, en nog hetzelfde jaar geven de bisschoppen blijk van hun oprechte wil, door te verzaken aan het eeuwen-oude, weliswaar louter binnen-kerkelijke privilege van het Spaanse volk, dat de Spanjaarden onthief van de verplichting op vrijdag vlees te derven. Aangezien dit voorrecht door de vrome gelovigen jaarlijks werd ‘betaald’ met een bijdrage van om en bij de 96 miljoen peseta's, bleek dat de bisschoppen bereid waren tot een verzaking die hen wel degelijk iets ‘kostte’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De caudillo deed of dit alles hem niet aanging. In april 1968 nam Paulus VI zelf het initiatief en verzocht Franco in een brief om op zijn beurt zijn goede en katholieke wil te laten blijken, door in overeenstemming met de decreten van het concilie, vrijwillig aan zijn presentatie-recht te verzaken, zoals het eveneens katholieke Argentinië dat al eerder had gedaan. Toen Franco op 12 juni dit voorstel afwees, reageerde het Vaticaan met de weigering nog bisschoppen te benoemen, zodat thans in Spanje reeds acht bisschopszetels onbezet zijn. Omwille van de praktische pastorale nood werden nog alleen hulpbisschoppen en apostolische administratoren benoemd, totdat de regering ook daartegen protesteerde, als tegen een inbreuk zo niet op de letter, dan toch op de geest van het nog steeds onverminderd geldige Concordaat. Het spreekt vanzelf dat ook de Spaanse overheid al ettelijke jaren gemerkt heeft, dat niet heel de Kerk, lang niet alle leden van de lagere en zelfs hogere clerus, betrouwbare en onvoorwaardelijke dienaars van het regime zijn. Om deze weerspannigen uit te schakelen of te ontmoedigen, beschikt de regering, ondanks of dank zij het concordaat, over een rijk arsenaal aan middelen. Ze wist zelfs systematisch het privilegium fori te omzeilen. Priesters die in het publiek ongewenste opmerkingen maken - een anonieme tip van een misnoegde kerkganger volstaat - kunnen door de politie zonder verder overleg met de bisschop tot een geldboete veroordeeld worden. Die wordt zo hoog gesteld (100.000 tot een half miljoen peseta's zijn geen uitzondering), dat de beboete ze niet kan of niet wil betalen. De ‘weigering’ om te betalen machtigt de politie dan tot de werkelijke inhechtenisneming van de schuldige. De gevallen van priesters die enkele maanden gevangenisstraf moeten uitzitten, werden zo talrijk, dat de in het Concordaat voorziene ‘kerkelijke’ gevangenissen niet meer volstonden. Het tijdschrift Vida Nueva publiceert regelmatig lijsten van soms tientallen namen van priesters met het bedrag van de boete waartoe zij veroordeeld worden. De krant Pueblo van 3 november vermeldde op de 14e blz., zonder commentaar, dat alweer een jezuïet, José Ricard Oller, tot een boete van 100.000 peseta's was veroordeeld, omdat hij het document van Justitia et Pax over de anti-terroristische wetgeving in een kapel voorgelezen en gecommentarieerd had. Dezelfde man had reeds in het begin van het jaar een straf van twee maand moeten uitzitten, omdat hij een vorige boete van 250.000 peseta's niet had willen betalen. Op de vraag die aan zovele priesters van dit slag gesteld wordt: ‘jullie doen dus aan politiek in de kerk’, antwoorden ze zonder omwegen: ‘Inderdaad, we moeten het wel doen, zolang onze mensen zelf onvoldoende gepolitiseerd zijn en zolang anderen ongestoord aan politiek mogen doen ten voordele van het regime. Zodra politiek elders kan en mag bedreven worden, hoeft het in de kerk niet meer te gebeuren’. De onwillige leden van de hiërarchie zou de regering het liefst naar het buitenland verbannen zien. Voor de bisschop van Bilbao, Mgr. Anoveros, stond het vliegtuig naar Rome al klaar en de zaak vond alleen geen doorgang om- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij te verstaan gaf dat hij er met geweld naartoe zou moeten worden gesleurd. Toen de hulpbisschop van Madrid, Alberto Iniesta, op 4 oktober in een weloverwogen homilie de executies had betreurd en met name vooral de uitzonderingswetgeving had gehekeld, deelde de politie hem mee dat zij niet langer voor zijn leven kon instaan. Vijf van een vijftigtal priesters die op 5 oktober zijn homilie hadden voorgelezen, werden beboet en in de gevangenis gestopt. Iniesta ging voor een week naar Rome, en door dit verzoenend gebaar kwamen zij weer vrij. Ondertussen is hij zelf naar Madrid teruggekeerd. Waar de regering de publieke sector maar enigszins in de hand kan houden, doet ze het nog steeds. Alle priesters die voor radio of T.V. optreden worden door haar benoemd, zoals het nog steeds tot haar exclusieve bevoegdheid behoort de handboeken voor het godsdienstonderricht te controleren en goed te keuren. Er is nog een heel ander financieel pressiemiddel waarover het regime tegenover ongewenste priesters beschikt. Volgens de wet van 20 juli 1957 zou de Staat aan de priesters een wedde uitbetalen gelijk aan die van een onderwijzer. Deze maandwedde die in dat jaar 4.000 peseta's bedroeg, werd ondertussen voor de onderwijzers tot 20.000 opgetrokken, maar zonder aanpassing gehandhaafd voor de priesters. Omdat het gewoon onmogelijk is daarmee rond te komen, vullen de ‘rijkere’ bisschoppen dit bedrag uit eigen middelen aan tot een totaal van 10.000. Heel wat armere bisdommen echter slagen daar gewoon niet in. Het spreekt vanzelf dat een ‘opstandige’ bisschop niet op een bijkomende geldelijke steun van de overheid moet rekenen, terwijl een gewilliger daar wel kan in slagen. Wat ook de politieke toekomst van Spanje mag zijn, ook en vooral de ‘kritische’ clerus is ervan overtuigd, dat de voornaamste en zwaarste taak van de Kerk niet van politieke maar van pastorale aard zal zijn. Hoe ver zijn in feite, zonder dat men dit kon of wou zien, de secularisatie en de de-christianisatie onder het gewone volk, de universiteitsstudenten, de intelligentsia en de rijkere middenklasse al gevorderd? Ook nu is de enige statistische barometer waarover men beschikt, het kerkbezoek: gemiddeld 35 tot 37% voor het hele land, nog 60 tot 70% bij de Basken, 40 tot 30% in Galicië, 30% in het zuiden en slechts 17,5% in Madrid. Met welke Kerk zal het nieuwe Spanje de dialoog aangaan? De socialist Tierno Galvan stelde het heel scherp: ‘Eenmaal heeft de Kerk zich vergist van staat(svorm) (de dictatuur in plaats van de republiek), de Spaanse staat zou zich nu wel eens van Kerk kunnen vergissen (die welbekende officiële Kerk in plaats van de bewuste christenen)’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wisselvallige maar gestage economische opgangGa naar voetnoot5De wederopbouw van de Spaanse economie is aanvankelijk een bijzonder moeilijk en langzaam proces geweest. De toestand na de burgeroorlog was catastrofaal, zelfs wat de voedselvoorziening en de huisvesting betrof. De tweede wereldoorlog en de daarop volgende internationale boycot van Spanje remden tot in 1950 in grote mate het economisch herstel. Pas in dat jaar kon de rantsoenering worden afgeschaft, werd het vrij handelsverkeer hersteld en de wisselwaarde van de peseta genormaliseerd. Het jaar daarop bereikte de landbouwproduktie voor het eerst weer het niveau van 1935. Van 1951 tot 1957 kende de economische expansie een eerste opmerkelijke ontwikkeling, vooral in de industrie en dank zij een toename van de buitenlandse kredieten. Deze periode mondde echter uit in grote loon- en prijsstijgingen en een bedenkelijke inflatie. Om die moeilijkheden op te vangen kwam in 1958 het zogeheten stabilisatieplan tot stand, dat aan het O.C.D.E. (Centraal Bureau voor Economische Ontwikkeling) werd toevertrouwd. Vanaf 1960 zou dit de Economische Planificatie gaan heten, die om de vier jaar een plan moet uitwerken (het volgende moet in 1976 van start gaan). In 1973 werd zelfs het ministerie van planificatie opgericht. Aan deze initiatieven was het te danken dat van 1958 tot 1961 een tweede expansie van de economie volgde, na de devaluatie van de peseta en door het aantrekken van buitenlands kapitaal. Deze gunstige ontwikkeling duurde voort tot in 1964, ondanks de stijgende prijzen, omdat ook de kapitaalreserves bleven toenemen. Toch liep het weer mis van 1965 tot 1967: de stijgende lonen en prijzen en de deficitaire handelsbalans dwongen de regering tot een tweede devaluatie van de peseta. Daarop volgde van 1968 tot 1974 een derde expansie van de economische bedrijvigheid, dank zij de aanvankelijk slechts matige prijsstijgingen en een bevredigende handelsbalans. Van 1970 tot 1974 gingen de prijzen echter weer te vlug omhoog, maar ook de buitenlandse deviezen namen geweldig toe. In 1974 tenslotte had ook Spanje af te rekenen met de algemene economische recessie: was de groeivoet van het B.N.P. in 1974 nog 4% geweest, voor 1975 verwacht men de gevreesde nulgroei. In 1974 bedroeg de inflatie 17,9%, voor 1975 verwacht men ongeveer 16%. Wij hebben in een tabel achtereenvolgens de nominale en de reëele groeivoet van het B.N.P., de aangroei van de buitenlandse deviezen en van het gemiddeld jaarinkomen per inwoner, en de relatieve stijgingen van de prijzen en de officiële index van de levensduurte, voor enkele jaren (van 1940 tot 1974) aangegeven: de ups-and-downs van het economische groeiproces wer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den er vrij duidelijk gemarkeerd. Een paar interessante opmerkingen bij dit summiere overzicht. De groeivoet van het B.N.P. (in werkelijke waarde) blijkt voor Spanje tussen de jaren 1960-1973 één van de grootste geweest te zijn van alle Westeuropese landen, nl. (zo wij voor 1960 de basis gelijkstellen aan 100) 253,6. Vergelijk dit met Portugal: 228,1, Frankrijk: 199,1, Nederland: 191,8, Italië: 190,4, West-Duitsland: 181, (Griekenland: 172,7), Het Verenigd Koninkrijk: 145,3. Dat is één van de redenen waarom zovele Spanjaarden bezorgd zijn om - of bevreesd zijn voor - een revolutionair experiment als dat van Portugal, waar de produktiviteit sinds de revolutie met ongeveer 45% gedaald blijkt te zijn, terwijl dit land thans reeds een half miljoen werklozen telt, hetzelfde aantal als Spanje, dat meer dan twee maal zo veel inwoners heeft (de werkloosheid treft er thans 3,6% van de actieve bevolking). Spanje voert nog steeds veel meer in dan uit. Het deficit op de handelsbalans bedroeg in 1974 ongeveer 7 miljard dollar. Deze toestand zou rampzalig zijn ware het niet dat het land tevens over steeds grotere reserves aan buitenlandse deviezen beschikt, die in 1974 opliepen tot iets meer dan 6 miljard dollar, waarvan 2/6 door de toeristen werd binnengebracht, en nog eens 1/6 door de Spaanse arbeiders in het buitenland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sociologische gevolgen en sociale prijsGa naar voetnoot6De zo even beschreven economische ontwikkeling heeft verregaande sociologische en sociale wijzigingen meegebracht, die maken dat Spanje er thans heel anders uitziet dan in 1930. Van de actieve bevolking zijn nu nog slechts 20 tot 24% in de landbouw werkzaam, 40% in de industrie en 36% in de tertiaire sector. De bijdragen van deze drie sectoren aan het B.N.P. waren respectievelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor het eerst in de geschiedenis zijn meer dan 80% van de actieve bevolking gesalarieerden: zelfs de (vaak grote) landbouwondernemingen tellen thans 1 miljoen loonarbeiders. Belangrijk is ook dat reeds 2 tot 3 miljoen vrouwen in het arbeidsproces betrokken zijn, dat de nagenoeg 4 miljoen industrie-arbeiders in de grote steden geconcentreerd zijn, en dat tot voor kort ongeveer 2 miljoen Spanjaarden in het buitenland werkten. De belangrijkste sociologische verschuiving is de opkomst van de numeriek steeds sterkere middenklasse, die voor het eerst een behoorlijke welstand heeft bereikt: naast de wisselende procenten van 5 tot 7 voor de rijke leidende klasse, de 30 tot 40 van de arbeiders en de 10 tot 15 van het echte proletariaat, moet deze middenklasse nu reeds minstens 40% van de beroepsbevolking uitmaken. Volgens het politieke standpunt dat men inneemt verwacht, hoopt of vreest men, dat deze groep een grote rol zal spelen in het verzet tegen al te radicale, economisch te avontuurlijke veranderingen. Belangrijk om te weten is nog dat de nieuwe rijkdom of betrekkelijke welvaart geografisch zeer ongelijk over het land verdeeld is. Aan de top staan Madrid, het Baskenland en Catalonië. Een tussenpositie neemt de brede zone in, die om Madrid heen, van Zaragossa over Valencia tot in Murcia verloopt. De rest van het land is, op weinige uitzonderingen na, economisch nog echt onderontwikkeld, al is ook daar vooral een rationeler landbouwexploitatie, met zijn steeds meer begeerde exportprodukten, in volle groei. Het zal wel niemand verwonderen dat de spectaculaire resultaten van dit onverbloemd kapitalisme ook hun (vooral sociale) prijs hebben gekost. Wat men de plannenmakers en de regeringen in de eerste plaats verwijt is, dat ze tot nog toe wel met enig succes een conjuncturele politiek op korte termijn hebben toegepast, maar dat die ontoereikend blijkt te zijn om fundamentelere (structurele) problemen op te lossen: met kunst- en vliegwerk heeft men telkens weer de inflatiebeweging kunnen opvangen en een nieuwe tijdelijke relance op het getouw zetten, maar deze methode lijkt nu ook vast te lopen. Bepaalde remedies mislukten, omdat zij erger waren dan de kwaal: de politiek van compensatie bv. waarmee de Staat de prijsverhoging van de petroleumprodukten aan de consument wou besparen, door die verhoging voor eigen rekening te nemen, waardoor hij zijn eigen middelen zozeer beknotte, dat de zo nodige investerings- en kredietpolitiek in het gedrang kwam. Een tweede voorwerp van steeds scherpere kritiek is het fiscaal systeem, dat door velen ronduit als onrechtvaardig wordt bestempeld. Het aandeel van de indirecte belastingen is nog steeds ongemeen hoog in het totaal (68,3% in 1973), terwijl de directe belastingen (op persoonlijk inkomen en vermogen, op het kapitaal en de ondernemingen) te weinig progressief worden geacht. Voor hetzelfde jaar 1973 waren de belastingsinkomsten van de directe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
belastingen verdeeld als volgt: 34,5% van het persoonlijk inkomen, 31,3% van de ondernemingen, 4,6% van het persoonlijk vermogen, 10,3% van het kapitaal en 19,3% van andere posten. Ook in Spanje wenst men een fiscale hervorming, die voor een betere inkomensverdeling zou moeten instaan. Dat dit niet gemakkelijk zal zijn, blijkt uit het feit dat toen minister Monreal in 1973 een hervorming in deze zin voorstelde, hij onverwijld werd afgedankt. Een derde belangrijk punt van kritiek is de wijze waarop de doordrukkers van de economische vooruitgang aan bodemspeculatie en -verwoesting, aan landschapsverkwanseling (met name ten bate van het toerisme) en aan wanordelijke stedenbouw en stadsuitbreiding hebben gedaan. Sinds een paar jaar is Spanje zich met een schok bewust geworden, dat het dringend nodig is dit tij te doen keren. Een vierde punt betreft de zo nodige en efficiënter organisatie van de belangen van de consumenten, aangezien het enige domein waar thans een, weliswaar beperkte inspraak ‘van onderuit’ bestaat, die van de officiële vakbonden is, die wel over de produktie(-voorwaarden) van hun bedrijf kunnen discussiëren, maar niet over de produkten zelf (hun nut, nutteloosheid en hun prijs). Het laatste en wellicht voornaamste punt betreft de machtsverhoudingen in het produktie- en arbeidsproces. Waar bevindt zich tot nog toe de eigenlijke macht in de ondernemingen? Niet bij de algemene vergadering van de aandeelhouders (een louter formele aangelegenheid), evenmin bij de Administratieve Raad, maar wel bij de Directie of de Beheerraad die door de Administratieve Raad, in naam van de aandeelhouders wordt aangesteld. Tegenover dit bestuursorgaan kunnen de arbeiders zelf geen enkele macht laten gelden. Binnen de onderneming zijn wel enkele van hen ‘Jurado's’ (gezworenen) van de onderneming, maar de kwesties die tot hun inspraak behoren zijn bijzonder beperkt. Dit hangt trouwens samen met de andere weke plek: de uitgesproken vertikale structuur van de officiële vakbondsorganisatie, waarin de minister bepaalt wie het op de tussenniveaus voor het zeggen heeft, en wie tenslotte op het laagste niveau de verantwoordelijke en aan hem verantwoording verschuldigde leiders van de vakbond zijn. Als deze verhoudingen niet grondig veranderen, lijkt een groeiende sociale onrust en opstandigheied onvermijdelijk. Sommigen zouden de hele kwestie natuurlijk ook van de andere kant willen aanpakken: ze pleiten voor de uitbreiding van het publiek initiatief, zoals dit reeds bestaat in het I.N.I. (Nationaal Instituut van de Industrie). Velen vrezen echter dat in de huidige machtsverhoudingen de nationalisaties slechts zouden voeren tot een uitgebreid staatskapitalisme, waarvan de leiders even gevaarlijk zouden zijn als die van het privékapitalisme. Op de pertinente vraag van een der leden van het colloquium, waarom de ‘almachtige’ caudillo niet zelf een aantal van deze zo gewenste sociale hervormingen had opgelegd (zoals hij zoveel andere dingen wist op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te leggen) was het wellicht niet zo verrassend antwoord: ‘tegenover de macht van de grote ondernemingen en het kapitaal was hij nu eenmaal veel minder opgewassen dan tegen het leger en de Kerk. Zelfs indien hij iets dergelijks gewild had, zou hij het niet gekund hebben, omdat zijn plan van economische ontwikkeling van deze economische machthebbers afhing! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Basken en Catalanen; het spookbeeld van de burgeroorlogGa naar voetnoot7Het Catalaanse en vooral het Baskische verzet tegen het Franco-regime heeft ook in het buitenland al geruime tijd enige ruchtbaarheid gekregen. Dat uitgerekend de (naast Madrid) twee meest welvarende gebieden in het verzet zijn gegaan, is voor de orthodoxe marxistische interpretatie van het conflict een harde dobber, al hadden J.P. Sartre en zijn medewerkers er reeds in 1973 in hun tijdschrift Temps ModernesGa naar voetnoot8 op gewezen dat vaak met misprijzen nationalistisch geheten bewegingen van overwegend culturele en/of politieke aard, ook wanneer zij van (relatief) welvarende burgers en nietproletarische sociale klassen uitgaan, door de marxisten au sérieux dienen te worden genomen, als symptomen van een verdrukking die voor de mens even belangrijk is als de economische. Het Baskische en Catalaanse probleem is niet alleen veel ouder dan het Franco-regime, ook de achtergronden ervan blijken nogal te verschillen. Het is een oud probleem. Merkwaardigerwijze was het de Spaanse monarchie die daarvoor tot nog toe het meeste begrip heeft opgebracht. De Spaanse monarchen bevestigden regelmatig de bijzondere rechten en vrijheden van deze beide volksgroepen in aparte Fueros, die met name de macht of de willekeur van de koning of de feodale heren wettelijk beperkten. De liberale staatsopvatting van de 19e eeuw bevorderde evenwel, zowel binnen de monarchie als binnen de republiek de idee van het alleenzaligmakende centralisme van de Staat. Uit politiek opportunisme respecteerde de republiek het traditioneel katholieke karakter van de Baskische bondgenoot (terwijl ze zich elders vaak erg anti-kerkelijk opstelde), wat dan gedurende de burgeroorlog heeft geleid tot het voor de buitenlandse katholieke tijdgenoten onthutsende (en nooit bevredigend verklaarde) schouwspel van Baskische republikeinse (en dus bij definitie goddeloze) troepen die onder leiding van hun aalmoezeniers allen gezamenlijk te communie gingen alvorens hun heldhaftige strijd met de (eveneens per definitie) katholieke geheel-Spaanse nationalisten aan te binden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog voor de burgeroorlog waren de verschillende achtergronden van het Baskische en Catalaanse separatisme aan het licht gekomen, welke ook nu nog duidelijk aanwezig zijn. Bij de verkiezingen van 1936 waren de Baskische nationalisten uitsluitend in het (christelijke) centrum aanwezig, terwijl de Catalaanse reeds verdeeld waren in de linkse separatisten van het volksfront en de Catalaanse liga van het centrum. Daaruit blijkt dat de Catalanen toen reeds veel meer open stonden voor invloeden en ideeën van buiten. De onafhankelijkheidshonger van de Basken heeft een meer gesloten karakter, dat vooral steunt op de verdediging en het behoud van de eigen, traditionele waarden, waarvan het katholicisme en de uitgesproken kerkelijkheid nog steeds belangrijke componenten zijn. De Catalanen van hun kant waren van ouds meer Europees en minder traditioneel ingesteld, iets wat ze zich des te gemakkelijker konden permitteren, daar de Catalaanse cultuur en zowel het gesproken als het geschreven Catalaans zich in een veel sterkere positie bevonden, die ook door de vijandige maatregelen van het Franco-regime weinig is aangetast. Deze zelfverzekerdheid heeft hen in de voorbije jaren tegenover het regime sceptisch en zelfs cynisch gemaakt: ze waren tot compromissen bereid, omdat ze zo weinig aan zich zelf twijfelden. Haast iedereen is het er dan ook over eens dat het nieuwe Spaanse bewind in alle geval initiatieven moet nemen op regionaal vlak door een herstel of een aanpassing van de oude fueros. Midden-november bleek Juan Carlos reeds een eerste stap te hebben gedaan, door zijn beslissing de regionale talen opnieuw in het onderwijs toe te laten; het Franco-regime had alles in het werk gesteld om daarmee voorgoed af te rekenen. Of een ‘reanimatie’ van het Baskisch nog haalbaar is, kan sterk worden betwijfeld: voor vele waarnemers vertoont de situatie veel analogie met die van de Ierse republiek, toen zij eindelijk onafhankelijk werd. Wat er ook van zij, verdere substantiële tegemoetkomingen aan de Baskische aspiraties zouden op korte tijd bewegingen als de E.T.A. zo niet geheel overbodig, dan toch onpopulair kunnen maken bij de meerderheid van de Baskische bevolking. Om de reeds boven vermelde redenen ligt het aan de Catalaanse kant enigszins anders, in zover daar de links georiënteerde ‘separatisten’ andere dan louter culturele of louter politieke ambities (van grotere hegemonie) hebben.
Bij wijze van conclusie rest ons hier nog iets te zeggen over een psychologische factor, die door velen nog zeer belangrijk wordt geacht voor het klimaat van de toekomst: de herinnering aan en het spookbeeld van de burgeroorlog. Het lijdt niet de minste twijfel dat in de eerste jaren of zelfs decennia na de burgeroorlog de meeste Spanjaarden bereid waren veel te verdragen, liever dan het risico te lopen met een dergelijke gruwel opnieuw geconfronteerd te worden. Teveel families waren erdoor getroffen, niet alleen door de dood van familieleden, maar evenzeer door de verdeeldheid en onverzoenlijkheid die het conflict vaak tussen verwanten had doen ontstaan. Velen menen dan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook dat deze psychologische factor nog steeds een zeer sterke rem is op alle onbesuisde initiatieven, en dat, zoals iemand in Le Monde schreef, ‘la kermesse héroique’, die buitenstaanders wel geweldig kunnen vinden, niet zal doorgaan. Of deze verwachting wordt ingelost, hangt natuurlijk vooral af van de reacties van zowel extreem-rechts als extreem-links, waarvan vooral sommige jongere ‘guerreros’ of ‘guerilleros’ hebben laten blijken dat zij bereid zijn desnoods over lijken te gaan. |
|