Streven. Jaargang 29
(1975-1976)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
A.J. Greimas
| |
Het geld van de betekenisDe buiten vakkringen nagenoeg onbekende theorie van GreimasGa naar voetnoot* is een van de meest doordachte pogingen om een wetenschap van de betekenis te fun- | |
[pagina 149]
| |
deren. In belang is zij alleen maar te vergelijken met de transformationeel generatieve grammatica, die door de Amerikaanse linguïst Noam Chomsky in het midden van de jaren vijftig is gegrondvest. Het project van de Fransman is echter ambitieuzer dan dat van de Amerikaan omdat hij niet alleen linguïstische boodschappen, maar alle betekenismanifestaties wil analyseren. Toch blijft bij hem de linguïstiek een bevoorrechte plaats behouden, aangezien hij - in navolging van de Deense linguïst Hjelmslev - meent dat alle betekenis in taal kan worden omgezet. In feite is deze vertaalmogelijkheid het fundament van zijn hele theorie. Reeds herhaaldelijk is in het Franse structuralisme de overeenkomst tussen economische en semiotische processen onderstreept. De basis van die homologie (gelijkheid van structuur) zou de notie equivalentie (verwisselbaarheid onder bepaalde voorwaarden) kunnen zijn. Waren kunnen met elkaar geruild worden op grond van een zekere gelijkwaardigheid. Dit is ook het geval met betekenissen. Het rode licht betekent hetzelfde als (is omwisselbaar met) het handopsteken van de politieman, dat op zijn beurt hetzelfde betekent als een mondeling stopbevel van laatstgenoemde. In de verscheidenheid van betekenisdragers (signifiants) is één equivalente betekenisinhoud (signifié) aanwezig, die we naar het voorbeeld van Marx' warenanalyse de ‘ruilwaarde’ van de betekenis zouden kunnen noemen. Marx onderstreept hoe één waar de functie van waardemeter voor alle andere waren kan aannemen. In de traditionele menswetenschappen vervult de natuurlijke taal deze rol. Zij gaan er van uit dat er een zekere equivalentie bestaat tussen betekenismanifestaties (gebeurtenissen, gedragingen, teksten) en hun beschrijvingen daarvan in taal. In de laatste ontwikkelingsfase van het ruilproces wordt de waar die als standaard dient, onttrokken aan het gewone ruilverkeer (goud of geld). Iets soortgelijks grijpt plaats bij het ontstaan van wetenschap. Bepaalde taalelementen worden aan de gewone communicatie onttrokken en worden concepten in een ‘artificiële’ taal, die wij hier een meta-taal noemen. Het concept ‘ruimte’ bij Leibniz is b.v. iets heel anders dan dezelfde term in de omgangstaal. Bij Greimas kan men nagaan hoe de transformatie van gewone taal in metataal in zijn werk gaat. Reeds in het gewone taalgebruik (en de daarvan afgeleide vormen van beschrijving in de menswetenschappen) worden equivalenties tussen teksten aangenomen. Dit betekent dat een tekst kan worden gesubstitueerd door, ingeruild voor een andere tekst, die korter of langer kan zijn dan de oorspronkelijke. Zo krijgt men intertextuele praktijken als definitie (bepaling), denominatie (benoeming), resumé (samenvatting), parafrase (omschrijving), analyse (ontleding). Men is het er in het algemeen over eens dat bij dergelijke omzettingen een zekere ‘ruis’, een verlies aan informatie, ontstaat. De betekeniswetenschap heeft nu de pretentie deze ruis uit te schakelen, de beschrijving adequaat te maken, door het gebruik van een metataal. Tegenover de gebrekkige equivalentie van de gewone | |
[pagina 150]
| |
omschrijvingen stelt zij een perfecte inruilbaarheid, die alle betekenissen op voet van gelijkheid behandelt. Het ideologische van deze opvatting kan gemakkelijk worden aangetoond door een vergelijking met het ruilproces. Volgens Marx is geld geen conventionele, neutrale standaard waartegen waren kunnen worden ingewisseld, maar zelf een waar en dus het produkt van arbeidsverhoudingen in een welbepaald economisch systeem. Net zoals waren geen (ruil)waarde op zichzelf hebben, maar die slechts krijgen door een produktiesysteem, zijn er geen betekenissen a priori, maar ontstaan die slechts door maatschappelijke praktijken, waarvan de ‘wetenschap’ er een is. De ‘adequaatheid’ tussen betekenis en metataal (adaequatio rei et intellectus) is dan ook een hersenschim. De paradigma's of opeenvolgende wetenschapsmodellen, zijn geen resultaat van ideologisch liberalisme, vrijblijvend wetenschappelijk onderzoek, zoals iemand als T.S. Kuhn ons wil laten geloven, maar van een historische strijd tussen de heersende maatschappijpraktijken (die de officiële wetenschap bepalen) en de ‘revolutionaire’ (die de eerste trachten te verdringen, maar daar slechts in slagen bij een omslaan van de epistèmè): ook hier dus een homologie tussen het sociaal-economische en het ideologische. Anaxagoras, Galileï en Reich ondervonden tot hun scha en schande dat een wetenschapsopvatting slechts als ‘klinkende munt’ wordt aangenomen in zoverre zij maatschappelijk aanvaardbaar is. Wetenschap als waarheid, als unieke transhistorische zin van een tekst, bestaat niet. | |
De produktieve betekenisarbeidAangezien Greimas de taal niet ziet als schriftuur, produktie van betekenissen, maar als communicatie, ruil van betekenissen, meent hij met het ‘geld’ van zijn kunsttaal alle betekenissen te kunnen kopen. De universele ruilwaarde heet bij hem semeem (de betekenis vóór zij met een bepaalde betekenisdrager, klank, gebaar, teken... verbonden wordt). Deze betekenis wordt tot stand gebracht door kleinere betekenisatomen, de semen (mv. van seem), die vergelijkbaar zijn met de arbeid die de waren produceert. De verzameling semen is oneindig produktief, kan dus alle mogelijke betekenissen manifesteren. Slechts door de meerderheid van de semen te onderdrukken, ongeactualiseerd te laten kan een concrete betekenis ontstaan. Men vergelijke dit met de menselijke activiteiten waarvan slechts dat gedeelte produktief wordt genoemd dat als arbeid verkoopbaar is. In onze cultuur worden alleen die combinaties van semen aanvaard die een samenhang vertonen. Andere uitingen zullen als absurd, irrelevant, fantastisch afgedaan worden. Bij het produceren van zinnige boodschappen spelen een speciaal soort semen een bijzondere rol, de klassemen. Eigen aan de klassemen is dat ze redundant zijn: waar gewoon gebruikte semen niet meer dan een keer in de tekst hoeven voor te komen, daar keren de | |
[pagina 151]
| |
klassemen weer. Juist die herhaling zorgt ervoor dat een tekst als een eenheid van betekenis wordt opgevat. Een eenvoudig voorbeeld kan dit verduidelijken. Een zin als ‘De steen brult’ wordt door Chomsky als ongrammaticaal en dus zinloos aangevoeld omdat het klasseem ‘levenloos’, dat in het substantief ‘steen’ aanwezig is, niet herhaald wordt in het werkwoord ‘brult’. Om bij een voorbeeld van Chomsky zelf te blijven: ‘colorless green ideas sleep furiously’ heet bij hem ongrammaticaal, omdat de grammaticale selectierestricties doorbroken worden. Omgekeerd zal het herhalen van het klasseem ‘levenloos’ in een beschrijving van delfstoffen ervoor zorgen dat de tekst als coherent wordt ervaren. Tekstsamenhang of isotopie ontstaat dus door herhaling van klassemen of van een klassematische structuur: dit belet niet dat b.v. een zin als ‘Ik ben de hazel-noot’ in een symbolistisch gedicht van Van de Woestijne, met zijn conjunctie van tegengestelde klassemen (bezield vs. onbezield) leesbaar (en zinvol) wordt, indien men één klasseem als dominant beschouwt (het zogeheten metaforisch taalgebruik). Voor de analyse van een tekst is de keuze van de isotopie van het uiterste belang. De meeste teksten zijn immers poly-isotoop zodat de selectie van slechts één homogene betekenislaag in zekere mate willekeurig is. Dit geldt in het bijzonder voor literaire teksten, die los staan van het normale communicatieproces en dus op verschillende niveaus kunnen worden gelezen zonder dat dit maatschappelijk opschudding verwekt. Wie echter een brief van zijn beminde als een psychoanalytisch document zou lezen, zou gauw in het gekkenhuis terechtkomen. De keuze van de isotopie wordt dus hoofdzakelijk bepaald door maatschappelijke codes. Uit het voorgaande blijkt dat er een medeplichtige overeenkomst bestaat tussen twee bewegingen, nl. die van de taal die om communicatief te zijn haar oneindige produktiviteit moet onderdrukken en die van de metataal die de veelvuldigheid van isotopieën tot een enkelvoudige zin moet herleiden. Deze homologie is het die de betekeniseconomie van Greimas mogelijk maakt. Paradoxaal geformuleerd: een boodschap communiceren is hetzelfde als een boodschap analyseren, een verhaal ontleden is een verhaal vertellen. | |
De produktie van zinWanneer de isotopie van een tekst is vastgelegd, wordt de onderliggende thematische structuur zichtbaar. Volgens Greimas kan elke betekenisstructuur (b.v. van semen) voorgesteld worden door een model met vier termen die door drie relaties met elkaar verbonden zijn, het z.g. semiotisch vierkant: | |
[pagina 152]
| |
Horizontaal zijn de termen verbonden door contrareïteit (b.v. zwart vs. wit), verticaal door implicatie (wit veronderstelt niet-zwart), diagonaal door contradictie (zwart vs. niet-zwart). Zo kunnen b.v. ook de termen van een regelsysteem door het semiotisch vierkant gestructureerd worden: Door de projectie van dit regelsysteem op een of meer betekenisstructuren ontstaan culturele codes, bijvoorbeeld de kleurcode van de begrafeniskledij, waarbij het dragen van zwart geboden is, het dragen van wit verboden, niet-zwart niet geboden en niet-wit niet verboden is. Dergelijke codes zijn economisch, sociaal, juridisch, politiek, religieus, esthetisch... bepaald. De ideologie, betekeniswijze of epistèmè (de term is van de Franse geschiedenisfilosoof M. Foucault) van een bepaalde cultuur stelt een zekere hiërarchie in tussen deze codes (een hogere sociale stand zal b.v. de beschreven kleurcode stringenter maken). Alle betekenismanifestaties kiezen stelling tegenover de in de epistèmè vastgelegde waarden, hetzij als bevestigingen, hetzij als ontkenningen daarvan. Deze uiteenzetting zal duidelijk gemaakt hebben dat het verwijt van formalisme dat wel eens aan het adres van het structuralisme wordt gericht, zeker voor Greimas' structurele semiotiek volkomen uit de lucht gegrepen is. Wat bij zijn analyse steeds op de voorgrond staat, zijn niet oppervlakkige gelijkenissen en verschillen, maar de betekenisinhoud. Geen enkele verhaalanalyse is b.v. mogelijk zonder dat eerst de thematiek, de problematiek, de code is vastgesteld waarbinnen de verhaalbeweging speelt. Narratieve teksten (verhalen, toneelstukken, films, net zo goed als niet-fictionele uitingen als geschiedkundige en filosofische uiteenzettingen, redevoeringen, rechtszaken...) ontstaan door logische operaties (conjunctie, disjunctie, assertie, negatie) op de termen van een in een logisch vierkant gestructureerde thematiek. Ik neem als voorbeeld Sofokles' tragedie ‘Koning Oidipoes’. Een mogelijke lectuur (naast b.v. een seksuele) is die op de isotopie van de kennis. Ik vertrek van volgend semiotisch vierkant: De tragedie begint met een onevenwichtige situatie, een paradox, die in strijd is met de gewone code volgens dewelke lichamelijke en geestelijke kennis samengaan (de stammen van de Griekse werkwoorden die ‘zien’ en ‘weten’ betekenen vallen grotendeels samen). In de figuur van koning Oidi- | |
[pagina 153]
| |
poes zijn immers zien en niet-weten gecombineerd. Veelbetekenend is dan ook dat zijn tegenstrever Teiresias, de ‘blinde ziener’, een conjunctie van lichamelijke blindheid en geestelijke helderziendheid is. Het drama kan gezien worden als een poging om dit onevenwicht op te lossen. Een eerste stadium daarvan is het vervangen van niet-weten door weten. Normaal zou dit het herstel van de code betekenen, maar waarschijnlijk verzetten andere codes zich tegen deze oplossing (de inhoud van het weten is een taboe). In een tweede stadium doorboort Oidipoes daarom zijn ogen, wat hem in feite gelijk maakt met zijn tegenstrever. Door deze ontknoping ontstaat een nieuwe toestand van onevenwicht (die pas in een andere tragedie, ‘Oidipoes in Kolonos’, een oplossing zal krijgen door de dood van de protagonist - een opheffen van de tegen de code ingaande betekenismanifestatie). Deze verhaalbeweging in drie etappes is typisch voor de meeste verhalen. De Nederlandse semioticus T.A. van Dijk stelt hiervoor een beschrijving in vijf functies voor: beginsituatie, verandering, tussensituatie, tweede verandering, eindsituatie (waarin de tussen- en eindsituatie gelijk te stellen zijn met wat ik stadia noemde). Men herkent wellicht het schema van de Griekse tragedie met zijn opeenvolging van uiteenzetting, stijging, hoogtepunt, ommekeer, catastrofe (in ‘Koning Oidipoes’: pest - zoeken van de schuldige - vinden van de schuldige - straffen van de schuldige - ondergang). De verhaalbeweging geeft het verhaal zijn zin (ook in de etymologische betekenis ‘richting’, vgl. Fr. ‘sens’). De onhoudbare beginsituatie verwijst naar een oplossing als naar een uiteindelijk doel. Gezien zowel begin- als eindsituatie uit thematische waarden bestaan, betekent dit dat het verhaal sommige waarden verwerpt om er andere voor in de plaats te stellen. In ‘Koning Oidipoes’ wordt, zoals men zag, een conjunctie van lichamelijk welzijn en geestelijke deficiëntie vervangen door een hieraan tegengestelde conjunctie. De zin van de verhaalbeweging bevestigt dus de superioriteit van het geestelijke op het lichamelijke niveau: geen onbekend geluid in het Athene van de klassieke tijd, wel een onrustwekkend als men bedenkt dat het juist lichamelijke slavenarbeid was die deze schitterende beschaving rechthield. Een hypothese die ik tot de mijne zou willen maken is dat het vertellen van allerlei soorten verhalen in onze cultuur geen andere bedoeling heeft dan het opdringen van dergelijke ideologische hiërarchieën: het gaat dan b.v. om de ‘moraal’ van een fabel, de ‘les’ van een sprookje, de ‘zin’ van een roman, de ‘boodschap’ van een film. Ik meen te kunnen constateren dat instituties (kritiek, school...) die moraal, les... als waarden (meer-waarden) lezen. Bij een dergelijke lectuur worden de concrete feitelijkheden van het verhaal (die manifestaties zijn van allerlei betekenisstructuren) teruggedrongen, gesurdetermineerd, uitgebuit door één zin, die men de meerwaarde van de betekenisproduktie zou kunnen noemen. In wiens voordeel wordt deze meerwaarde geproduceerd? Ten voordele van wie de verhalen vertelt, de ideologische produktieapparaten (school, | |
[pagina 154]
| |
gerecht, communicatie, reclame...) in handen heeft. Om deze uitbuiting van betekenis concreet aan het werk te zien, kan men b.v. de tekstverklaring op school onder de loep nemen. Een schrijver, zo heet het daar, heeft niet gewoon gezegd wat er staat, maar met zijn tekst een bedoeling gehad, een boodschap willen verkondigen, een diepere zin willen openbaren. Die zin moet door een interpretatie-arbeid aan het licht worden gebracht. Hierdoor mag niets anders worden geproduceerd dan de trivialiteiten van de heersende ideologie, als daar zijn algemeen-menselijkheid (t.o. sociale ongelijkheid), eeuwige schoonheid (t.o. historische produktiviteit), geestelijke diepte (t.o. materiële functionaliteit). Niet zonder reden is de graad van ideologisering af te lezen aan de mate van abstractie van de ontdekte zin. | |
Naar een materialistische betekeniseconomieVele uiteenzettingen van het dialectisch materialisme (o.m. door Gramsci) stellen het voor alsof Marx niets anders heeft gedaan dan de bestaande theorieën van de Engelse klassieke economie (m.n. die van Ricardo) te generaliseren. Terecht reageert L. Althusser tegen deze opvattingen. In Lire le Capital maakt deze Franse marxist duidelijk dat het er Marx in het geheel niet om te doen was het concrete functioneren van de kapitalistische economie te beschrijven, maar wel de theoretische wapens te verstrekken om ze te bestrijden. Marx zet geen bestaande wetenschap verder, maar fundeert er een nieuwe. Van Greimas kan m.i. echter wèl worden gezegd dat hij slechts de bestaande betekenistheorieën heeft gegeneraliseerd. Zijn werk is een grootse synthese van al wat in de eerste helft van de 20e eeuw aan betekenistheorie gegroeid is: de linguïstiek van de Saussure, het Russisch en het Praags formalisme, de glossematiek van Hjelmslev, de fenomenologie van Merleau-Ponty, de mythologie van Dumézil, de antropologie van Lévi-Strauss. Hoe bruikbaar zijn begrippen ook zijn bij het beschrijven van de ideologie, zijn theorie ontsnapt in haar geheel niet aan de presupposities van diezelfde ideologie. De beweging die wij in zijn wetenschap aan het werk zien, is immers dezelfde als die welke de kapitalistische economie beschrijft: miskenning van concrete arbeid tegenover abstracte arbeid, van gebruikswaarde tegenover ruilwaarde, van produktie tegenover circulatie en consumptie. Dit betekent dat deze betekeniseconomie de methodes van de heersende ideologie slechts kan ontmaskeren indien zij van object verandert, haar problematiek herformuleert. In dit licht moeten de pogingen van de semiologe Julia Kristeva worden gezien om een diachronische, idealistische, maatschappelijk vrijblijvende benadering om te buigen in een partijdige strategie. Een dergelijke transformatie kan een zin produceren die niet die van de heersende ideologie is: wat nog niet betekent dat ze zelf aan dè ideologie (een andere dan die van de heersende klasse) ontsnapt of kan ontsnappen. |
|