we zouden, als we het woord hier al gebruikten, bij ons zoeken naar waarheid het begrip ‘waar’ al ingevoerd hebben. Naast en tegenover de reeks klanken hebben we een feit, dat wil zeggen een (verondersteld volkomen) onafhankelijk van de spreker bestaande verhouding van objecten voor zijn denken. Met andere woorden, we hebben te doen met in eerste instantie onvergelijkbare zaken: zo kunnen twee uitspraken bv. wel tegenstrijdig of overeenstemmend zijn, maar niet een uitspraak alszodanig en een feit als zodanig.
Toch moeten we hier voorzichtig zijn. Het is mogelijk het doen van uitspraken nog verder te analyseren. We hebben namelijk te doen niet zo maar met reeksen klanken, als bij het kraken van een wagen of het geloei van een storm. We hebben te maken met menselijk welbewust gekozen klanken. Het spreken is typisch menselijk gedrag. Nu kan menselijk gedrag wel degelijk passen bij een buiten-menselijke verhouding. Een mens krabt zich als hij jeuk heeft, hij knijpt zijn ogen dicht bij fel licht, hij kleedt zich dik in de winter als het koud is en dun in de zomer als het warm is. De man die zich onder deze omstandigheden zomers in een dikke duffelse jas zou wikkelen en in de winter alleen maar een dun hemdje zou dragen, zouden we zonder meer als gek kunnen beschouwen. Als het taalgedrag, de uitspraak, niet bij de feitelijke verhouding past, dan spreken we van onwaarheid.
Nu moeten we daarbij bedenken dat de man die denkt dat Nixon een indiaan is, het gewoon aan het verkeerde eind heeft, een vergissing maakt, maar dat degene die zegt dat een brandweerauto altijd paars is, liegt, met andere woorden onwaarheid spreekt, al hoeft die leugen geen bewuste leugen te zijn. Indien een subjectief eerlijke kleurenblinde deze uitspraak voorstelt aan normaal-zienden die het objectief beter weten, is daarvan geen sprake.
Hoe dat zij, een uitspraak die waar of onwaar kan zijn is altijd gericht tot een ander. In de gemeenschap wordt beslist of het taalgedrag passend wordt geacht bij de feitelijke omstandigheden. We zouden de waarheid dus kunnen omschrijven als taalgedrag dat in een gemeenschap passend wordt geacht bij een feitelijke omstandigheid.
In verschillende gemeenschappen kent men echter verschillend gedrag bij dezelfde omstandigheden. In het ene land draagt men zwart om rouw te tonen, in het andere wit. De boeren in Zeeland konden in november vorig jaar wel huilen als het regende, die in de Sahel zouden om iedere druppel juichen. Het gedrag hangt hier telkens af van de geschiedenis. De historische verhoudingen, lange droogte of lange tijd overvloedig regen, bepalen de aard van het bij de gebeurtenissen passend gedrag. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat de aard van het taalgedrag dat past bij bepaalde feitelijke omstandigheden, ook niet onder bepaalde historische omstandigheden verschillend zou kunnen zijn.