Streven. Jaargang 28
(1974-1975)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1005]
| |
Proefbuisbaby's, waarheid en verzinsel
| |
De feitenDr. Bevis bleek uiterst karig te zijn met zijn informatie: er kwam nauwelijks enige wetenschappelijke precisering uit de bus. Men meende uit zijn | |
[pagina 1006]
| |
woorden te kunnen opmaken dat hij zelf bij sommige van deze experimenten betrokken was geweest. Hij beperkte zich tot de opmerking dat de drie gevallen een eerder ‘toevalig’ succes voorstelden, aangezien dertig andere, gelijkaardige experimenten geen levende proefbuisbaby's hadden opgeleverd. Bij de publieke opinie en in de gespecialiseerde wetenschappelijke kringen bestond er in feite reeds vóór Bevis' mededeling een klimaat van verwachting dat naar dergelijke experimenten deed uitzien. Sinds Petrucci in 1961 verklaard had dat hij er herhaalde malen in geslaagd was een menselijke eicel op artificiële wijze te bevruchten, waren er een aantal gelijkaardige experimenten uitgevoerd. Mocht in het geval Petrucci nog enige twijfel bestaan of er werkelijk bevruchting had plaatsgevonden, hieromtrent bestond wel zekerheid in een reeks experimenten nà hem. Namen als John Rock, J.M. Purdy, B.D. Bavister en vooral Robert Edwards (professor in de fysiologie aan de Universiteit van Cambridge) en Patrick Steptoe (van het Algemeen Ziekenhuis van Oldham) staan borg voor het wetenschappelijk absoluut zekere feit, dat menselijke eicellen door menselijke spermatozoa bevrucht kunnen worden in vitro.Ga naar voetnoot1 Tot nog toe bleven de experimentele resultaten beperkt tot deze bevruchting en de eerste celdelingen van de aldus bevruchte eicel. Maar reeds op het einde van 1971 kondigde Dr. Steptoe de mogelijke voortzetting van deze experimenten aan, tot en met de vorming van een echt menselijk wezen. Er werd echter van meet af aan vooropgesteld dat men hoegenaamd niet overwoog de bevruchte eicellen in het laboratorium hun ontwikkeling te laten voltooien. In de huidige stand van zaken is de fabricatie van een ‘artificiële placenta’ immers nog gewoon een utopie. De bedoeling was een klein embryo (bestaande uit 16 tot 32 cellen) in te planten in de baarmoeder van een vrouw, welke op de implantatie en de nidatie (innesteling) ervan voorbereid zou zijn. Er werden hier dus geen ‘proefbuisbaby's’ in de strikte zin gefabriceerd, want het gaat om wat men gemeenlijk een ‘embryo-transfer’ of embryo-overplanting noemt. Voor de camera's van de BBC introduceerde Dr. Bevis een zekere mevrouw Allen, die zich bereid verkaarde deze ingreep te ondergaan, om haar verlangen naar het moederschap te bevredigen. Louter wetenschappelijk gezien is een dergelijke ingreep zonder de minste twijfel doenlijk. Men weet dat elke vrouw ongeveer halfweg haar vrucht- | |
[pagina 1007]
| |
baarheidscyclus een rijpe eicel afscheidt, die in de baarmoedertrompet (tuba) of eileiders terecht komt. Daar begint dan een doortocht, die drie tot vier dagen duurt, en gedurende dewelke desgevallend ook de bevruchting plaatsvindt. In deze periode treden ook de eerste celdelingen op, tot dat het embryo (bestaande uit 8 tot 16 cellen) in de baarmoeder aankomt, waar het zich vasthecht voor de nidatie. Dit hele verloop kan verhinderd worden door een verstopping of ‘occlusie’ van de eileiders: de in principe volkomen voor bevruchting vatbare eicel stoot dan op een fysieke hindernis, die de ontmoeting met de spermatozoa, en dus de bevruchting, belet. Vaak is het een vroegere infectie die deze occlusie heeft veroorzaakt. Het is dan ook niet ongewoon dat van alle onvruchtbare echtparen die kinderen verlangen, 10 procent hun onvruchtbaarheid aan deze occlusie te wijten hebben. Onlangs meende men te kunnen bevestigen dat in Engeland 20.000 en in de USA 120.000 tot 140.000 vrouwen onvruchtbaar zijn als gevolg van een eileiderocclusie. In al deze gevallen is een medische interventie in principe heel goed mogelijk: ze kan door een embryo-overplanting de onvruchtbaarheid opheffen. Door een gepaste hormonale behandeling worden de eicellen in de eierstok tot rijping gebracht. Door middel van een vrij eenvoudige ingreep (‘laparoscopisch’ gecontroleerd: door een naaldfijn buisje wordt de buikholte belicht en bekeken) wordt de rijpe eicel gecollecteerd, en vervolgens in vitro bevrucht met het semen van de echtgenoot. Vanzelfsprekend volstaat het niet dat men de eicel met de spermatozoa in contact brengt, om een geslaagde bevruchting te bewerken. Daartoe is meer vereist: niet alleen de volledige rijpheid van de eicel, maar ook de ‘capacitatie’ (volwaardig vermogen tot bevruchting) van het spermatozoön. Een fundamentele rol in dit proces spelen zowel de follikel-vloeistof, die de eicel vergezelt, als de secreties van de eileiders. De grote en onbetwistbare verdienste van Edwards en Steptoe was precies de reconstructie van dit onmisbare milieu, dat zowel de bevruchting van de eicel als de eerste celdelingen, tot aan het blastulastadium, mogelijk maakt. De laatste stap in dit soort experimenten zou er dan in bestaan deze blastocyst over te planten in een baarmoeder, waar hij zich zou innestelen in het endometrium (het inwendige slijmvlies van de baarmoeder), om daar zijn embryonale ontwikkeling voort te zetten. Een bijkomende vereiste daartoe is de synchronisatie van de baarmoedertoestand met de invoering van het embryo, zodat de baarmoeder werkelijk klaar is om de blastocyst te fixeren. | |
Embryo-overplantingen bij dierenDe boven beschreven experimenten zijn al vrij veelvuldig op dieren uitgevoerd, nadat Dr. Chang er in 1950 in geslaagd was om, dank zij deze techniek, een grijs konijn albino-jongen te laten werpen, wat een genetische | |
[pagina 1008]
| |
onmogelijkheid was.Ga naar voetnoot2 Edwards en Steptoe hebben onlangs bevestigd dat dit soort embryo-overplanting uitgevoerd werd bij zeven verschillende zoogdieren. Het procent geslaagde overplantingen ligt omtrent zeventig bij een aantal huisdieren en haalt negentig bij bepaalde laboratoriumdieren. Deze hoge procenten werden bereikt wanneer de overplantingen gebeurden door een chirurgische ingreep, die de embryo's in de eileiders of de baarmoeder binnenbracht. De resultaten waren veel bescheidener, ongeveer twintig procent, telkens als de embryo's gewoon door de baarmoederhals werden binnengebracht (deze methode wordt inovulatie genoemd omwille van haar gelijkenis met de - kunstmatige - inseminatie).Ga naar voetnoot3 Het procent geslaagde overplantingen wordt nog veel geringer, wanneer men nagaat hoeveel van deze embryo's zich ten einde toe normaal ontwikkelen. Dit hangt eveneens samen met de verschillende diersoorten waarmee men experimenteert. Edwards en Steptoe verklaren dat ze verscheidene honderden ratten hebben gekweekt, uitgaande van een bevruchting in vitro. Dit aantal loopt echter in de duizenden, wanneer men de bevruchting eerst in vivo (in het ‘levende’ moederdier) laat doorgaan, en de embryo's pas nadien uit het eerste moederdier verwijdert om ze in andere individuen van dezelfde soort over te planten. Wat de experimenten met huisdieren betreft, deze zijn mislukt na een bevruchting in vitro; goede resultaten werden evenwel bereikt met een bevruchting in vivo, gevolgd door een overplanting van de embryo's. Wij kennen nog geen resultaten die betrekking zouden hebben op onze naaste biologische verwanten onder de primaten. In hetzelfde werk bevestigen Edwards en Steptoe dat ze geen anomalieën of misvormingen hebben ontdekt, die het gevolg zouden zijn van de ontwikkeling in vitro of van de overplanting. Ze wijzen er bovendien op dat de embryo's, voor hun overplanting, een grotere weerstand blijken te bezitten tegen een aantal teratogene (misvormende) factoren als X-stralen, toxische stoffen, virussen... Deze toestand verschilt heel sterk van de grote ontvankelijkheid voor deze invloeden die men constateert nadat de embryo's zich in de baarmoederwand ingeplant hebben. Deze weerstand wordt aan twee hypothetische factoren toegeschreven: om onbekende redenen zouden de nog niet gedifferentieerde cellen een grote weerstand tegen deze invloeden vertonen, en bovendien zouden dergelijke nog niet ingeplante embryo's, mochten een paar cellen beschadigd zijn, in staat zijn hun weefsels te regenereren (te herstellen) door middel van de weinige gave cellen die zij bezitten. | |
[pagina 1009]
| |
Embryo-overplantingen bij de mensTot nog toe hebben wij de voornaamste, wetenschappelijk gefundeerde feiten uiteengezet, die ons toelaten het probleem, zonder enige science-fiction, nauwkeuriger te omschrijven. Drie soorten beschouwingen zijn relevant: 1 - Een aantal experimenten, vooral die van Edwards en Steptoe, hebben aangetoond dat het mogelijk is in een gepast milieu een menselijke eicel met menselijke spermatozoa te bevruchten. Ze toonden eveneens aan dat in datzelfde milieu de eerste celdelingen voortgang kunnen vinden tot de blastocyst gevormd is; daarop kan dan normaal de inplanting ervan in het endometrium van de baarmoeder volgen. 2 - Een aantal experimenten met verschillende soorten zoogdieren hebben aangetoond dat embryo-overplanting, na artificiële bevruchting, mogelijk is. De bereikte resultaten zijn evenwel beter wanneer de bevruchting in vivo plaatsvond. Na deze bevruchting worden de embryo's verwijderd, in vitro verder gekweekt en vervolgens overgeplant in andere individuen van dezelfde soort.Ga naar voetnoot4 Volgens Edwards en Steptoe werd er in dit proces geen toename van fysieke misvormingen geconstateerd. Anderen zijn het daar niet mee eens, o.a. (onlangs nog) Dr. Graham Bull van de Nationale Raad voor Medisch Onderzoek van Groot-Brittannië. Er zijn geen experimenten met niet-menselijke primaten bekend. Wat de mens betreft hebben wij slechts de verklaringen van Dr. Bevis. 3 - Met deze techniek zou men dus aan vrouwen die alleen wegens een occlusie van de eileiders onvruchtbaar zijn, toch een nakomelingschap kunnen bezorgen dat erfelijk en genetisch volledig van deze vrouwen en hun echtgenoot afstamt.Ga naar voetnoot5 Deze techniek zou ook uitkomst kunnen bieden in die gevallen waar het huwelijk onvruchtbaar is door een steriliteit van de man die uitsluitend aan zgn. oligospermie te wijten is: de kunstmatige bevruchting zou dan de optimale condities realiseren waarin een spermatozoa-arm semen toch een eicel kan bevruchten.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 1010]
| |
Er rest nog een derde mogelijke toepassing, in de minder frequente gevallen waarin de eierstok van een vrouw niet in staat is rijpe eiecllen voort te brengen, terwijl haar baarmoeder de normale ontwikkeling van een embryo wel aan kan. Men zou het embryo van een andere vrouw bij haar inplanten, zodat het hele ontwikkelingsproces in haar schoot verloopt. Men gewaagt hier van een nieuw soort moederschap, dat weliswaar niet genetisch is, maar dat in principe toch superieur zou zijn aan het ‘ouderschap’ door loutere adoptie. In al deze gevallen gaat het vanzelfsprekend niet om het ‘maken’ van een mens, maar uitsluitend om de overplanting van een ‘gewoon’ menselijk embryo. De uitdrukking ‘proefbuisbaby's’ is dan ook niet gefundeerd in wat er werkelijk gebeurt. | |
Ethische reflexie op deze experimentenWat we reeds weten volstaat om er een reeks overwegingen aan te verbinden. Voor alles moeten we vermijden op de loop te gaan voor dit nieuwe soort problemen dat op ons afkomt. Wij moeten genoeg vertrouwen hebben in de mens en zijn morele weerbaarheid, om de risico's van nieuwe ontwikkelingen onder ogen te zien, zonder meteen weg te vluchten in makkelijke en steriele, louter defensieve stellingnamen of attitudes. Het is duidelijk dat deze gelijkwaardige experimenten, juist omdat zij de grenzen zelf van het leven van de mens en zijn diepste persoonlijkheid raken, bepaalde mentale structuren aan het wankelen brengen, die misschien wel aan enige demystificatie toe zijn. Wij kunnen de biologische wettten niet zo blijven sacraliseren, dat wij zonder meer àlles veroordelen wat ook maar enige verandering veronderstelt in de zogenaamde ‘wetten’ van de ‘natuur’. Een eerste opmerking geldt het feit dat deze experimenten een (nog verdere) dissociatie tussen seksualiteit en voortplanting veronderstellen. Nu berust de hele katholieke moraal in deze materie op het fundamentele principe dat deze fenomenen van elkaar niet te scheiden zijn. In deze experimenten echter zou de voortplanting geenszins het resultaat zijn van een (seksuele) liefdesdaad, maar veeleer het koel berekende gevolg van een aseptische biologische handeling. Zelfs afgezien van de jongste en meest concrete controversiële toepassingen - de problemen van de anticonceptie - menen wij toch dat het dynamisme van de menselijke seksualiteit en liefde georiënteerd blijft op de voortplanting. In dat perspectief is het kind méér dan het puur biologisch gevolg van een man - vrouw relatie: het is de concrete gestalte en de incarnatie van de echtelijke liefde, die zoals alle liefde creatief, en hier zelfs pro-creatief is. Als wij het in grote lijnen daarover eens zijn, dan kunnen wij ons vragen stellen over de ethische waarde van experimenten waarin de voortplanting geenszins het resultaat schijnt te zijn van een interpersoonlijke relatie, maar | |
[pagina 1011]
| |
uitsluitend van een laboratoriumactiviteit. De vraag is of het wel degelijk louter en alleen een laboratoriumexperiment is. Gesteld dat we te doen hebben met een huwelijk waarin een echte liefdesgemeenschap leeft, maar waaraan de voortplanting via de gewone weg ontzegd bleef, waarom zou het dan ontoelaatbaar zijn een beroep te doen op deze nieuwe technieken, die toch de geboorte mogelijk maken van een kind, dat nog steeds geldt als de vrucht bij uitstek van de interpersoonlijke liefde van het echtpaar? Mag men dit beroep op de techniek - kunstmatige bevruchting in het laboratorium of homologe (met het semen van de echtgenoot) inseminatie - wel bestempelen als een dissociatie van liefde, seksualiteit en voortplanting? Ik meen van niet. In een huwelijk waarbinnen een echte liefdesrelatie bestaat, is de kunstmatige bevruchting of de homologe (kunstmatige) inseminatie toch veel meer dan een puur biologische (liefde-loze) aangelegenheid: ze zijn de uitdrukking van een liefde, die een beroep doet op de (vroeger onbestaande) techniek, om haar creatief dynamisme te kunnen ontplooien. Een tweede opmerking raakt veel meer de kern van de zaak: welke is de relatie tot het nieuwe wezen dat in dergelijke experimenten tot leven wordt gewekt? Om te beginnen worden we hier geconfronteerd met precies hetzelfde probleem dat in het abortusdebat aan de orde is: mogen we met menselijke embryo's doen wat we willen, omdat we ze slechts enkele dagen (of weken) willen laten leven? Bevis bekende zelf dat het experiment slechts in drie gevallen gelukt, in dertig andere mislukt was. Hoe interessant deze experimenten ook zijn, mogen wij zo maar ‘wezens’ in het leven roepen, om dan nadien het experiment op de een of andere manier te moeten afbreken, omdat het (nog) niet verder kan doorgaan? Moet men niet erkennen en zeggen dat er toch wel grenzen bestaan voor het experiment met de ‘mens’, ook al gaat het daarbij ‘uitsluitend’ om menselijke wezens die wij slechts enkele uren of dagen te leven gunnen? Deze experimenten stellen bovendien nog een moeilijker probleem aan de orde, dat zich trouwens op vele gebieden van het medisch experimenteren voordoet. Er kan ernstig betwijfeld worden of de onmisbare voorafgaande (voorafgaande aan het experiment met de mens) stappen reeds werden gezet. Men mag veilig aannemen dat de mogelijkheid van de bevruchting in vitro voldoende bewezen is voor bepaalde laboratoriumdieren. De resultaten vallen evenwel pover uit in de toepassing op huisdieren en vooralsnog weten we niets over experimenten met niet-menselijke primaten. Is het dan niet wat overijld nu reeds op grote schaal met de mens te gaan experimenteren? Wij moeten weliswaar toegeven dat de wetenschapsmensen zich vaak tot deze experimenten gedwongen voelen (om ernstige medische problemen van nù op te lossen), maar ook een overdreven zucht naar sensatie is hier niet altijd vreemd aan. Vele medische organisaties zijn dan ook ernstig bezorgd om de overdreven en overijlde experimentatie met de mens, die gewoon geen grenzen of limieten schijnt te erkennen. Mogen wij | |
[pagina 1012]
| |
zo maar de verantwoordelijkheid opnemen om (menselijke) wezens te ‘verwekken’, die met ernstige misvormingen belast kunnen zijn, alleen omdat wij te vlug vooruit willen gaan? Het trieste voorbeeld van de talidomide is nog te recent om onschuldige wezens aan een dergelijk risico bloot te stellen.Ga naar voetnoot7 Een derde en laatste aspect van het probleem moet hier nog worden besproken. Gesteld dat ooit de dag komt waarop al deze technieken, in al hun aspecten, volmaakt ontwikkeld zijn - in experimenten met dieren en vooral met onze naaste biologische verwanten onder de primaten - zou hun toepassing op de mens dan zonder meer toegelaten zijn? Wij weten, dat wij met al deze - veronderstelde - waarborgen op zak, toch nog met een aantal risico's moeten rekening houden. Hoe gelijkend ook de fysiologie van verschillende diersoorten is, ze is nooit identiek met die van de mens. De toepassing op de mens van een nieuwe techniek, die reeds op voldoende wijze met dieren werd getest, impliceert nog altijd bepaalde risico's. Dit betekent dat, ofschoon de konijntjes die in het laboratorium werden gekweekt, normale konijnen blijken te zijn, wij nog geen zekerheid hebben dat de op gelijkwaardige wijze verwekte mensenkinderen normaal zullen zijn. Deze situatie is trouwens niet alleen op dit geval van toepassing, maar komt overal voor. Elk nieuw farmaceutisch produkt dat een zwangere vrouw inneemt, impliceert een bepaald risico. Maar zitten we niet even verlegen met het ons reeds bekende risico, dat volgens de schatting van de Wereldgezondheidsorganisatie thans vijf tot zes procent van alle levend- of doodgeboren kinderen met zware genetische anomalieën ter wereld komen?Ga naar voetnoot8 | |
[pagina 1013]
| |
Om al die redenen wil ik er toch voor pleiten dat - wanneer het voorafgaandelijk onderzoek eenmaal voldoende experimenteel is bevestigd - men niet a priori deze experimenten zou afwijzen of veroordelen. Het verlangen naar een eigen, genetisch volwaardig nakomelingschap is mijns inziens al een voldoende reden om, in de gestelde voorwaarden, op deze voortplantingstechnieken een beroep te doen. Het spreekt vanzelf dat ook daaraan, vooral in het begin, risico's verbonden zijn. Maar in de globale appreciatie van het pro en contra, zal de onbetwistbare sociale betekenis van deze experimenten ook haar gewicht in de weegschaal moeten leggen: een betere kennis van de menselijke voortplanting en dus ook de mogelijkheid om sommige anomalieën ervan te corrigeren. Wij wensen met evenveel klem de noodzaak te onderstrepen van de erkenning dat er grenzen zijn aan de manipulatie van de mens. Het experimenteren met de mens, ook in de eerste fasen van zijn embryonale ontwikkeling, is aan bepaalde grenzen gebonden: niet alles wat mag in het experimenteren met dieren, mag zonder meer ook op de mens worden toegepast. E. Kahn wees er in een recente studie op, dat tot voor kort het rechtstreekse experimenteren met de mens veel minder frequent was: thans zou het reeds in veertig procent van de gevallen gebeuren.Ga naar voetnoot9 Daarom is het te betreuren dat ook dit thema zo weinig wetenschappelijk behandeld wordt, dat pover gefundeerde en onrijpe verklaringen de wereld worden ingestuurd, die dan onvermijdelijk op een muur van wantrouwen moeten stoten. Was de weigering van Dr. Bevis om meer details over deze experimenten los te laten niet het bewijs dat men reeds bepaalde limieten in het experiment had overschreden? Wij hopen dat de volgende stap in de geschiedenis van de kunstmatige bevruchting niet die van de overijling en de sensatie zal zijn, maar een ernstige, ook wetenschappelijke studie van de mogelijkheden én de grenzen van dit soort experimenten. |
|